• No results found

3. Andrea Mantegna

4.3 De Vleesgeworden engel

Naast Leonardo’s sfumato meenden Moffitt en Blake McHam echter ook aanwijzingen voor Leonardo’s vermeendewedijver met Apelles te herkennen in de woorden die hij achterop zijn tekening van de Vleesgeworden engel neerkrabbelde (afb. 14-B). Vlak onder elkaar en in zijn kenmerkende spiegelschrift schreef Leonardo hier ‘Astrapen/ Bronten/ Ceraunobolian’, drie termen die ontleend zijn aan een

anekdote van Plinius (III: O-7) die voorafging aan diens verhaal over Apelles’ sfumato. ‘Hij [Apelles] schilderde zelfs dingen die niet in schilderijen vastgelegd konden worden - donder, onweer en

bliksemschichten, de schilderijen die respectievelijk bekend staan onder hun Griekse titels Bronte, Astrape en Ceraunobolia’, zo luidde Plinius’ tekst. Aanvankelijk relateerde Carlo Pedretti deze woorden aan de opmerkelijke weergave van de engel op de voorkant (afb. 14-A), die volgens Pedretti aspecten van de cultus van Bacchus in zich verenigde en zodoende een nooit eerder vertoonde synthese vormde

154

In de jaren zestig en zeventig van de vijftiende eeuw stapten steeds meer Florentijnse schilders over op het gebruik van olieverf, onder de indruk als zij waren van de olieverfschilderijen die voornamelijk vanuit de Nederlanden werden geïmporteerd. Zij hadden voor het grootste gedeelte waarschijnlijk echter geen toegang tot onderricht in de correcte toepassing daarvan en waren zodoende aangewezen op hun eigen observatievermogen en ervaringen als schilder. Dit was ook bij Leonardo het geval, en zijn onvolledige kennis van de eigenschappen van olieverf vormt een belangrijke reden dat veel van zijn schilderijen worden ontsierd door craquelures, die voor een groot deel te wijten zijn aan problemen met de drogingstijd van de gebruikte olie. Zie hiervoor Keith 2011, p. 62.

44

van religieuze en mythologische motieven, waardoor een wezen ontstond dat vanwege de heersende decorum-normen alsook zijn onstoffelijke aard ‘niet in schilderijen weergegeven kon worden’.155 Moffitt en later Blake McHam daarentegen wezen op het feit dat de tekening is vervaardigd op hetzelfde blauwe papier als de serie schetsen met anatomische en architecturale studies in Windsor Castle, waarvan één exemplaar is voorzien van Leonardo’s datering van 9 januari 1513.156

Deze serie tekeningen ontstond vermoedelijk gelijktijdig met zijn zogenaamde Diluvio studies, een groep tekeningen waarin Leonardo zich stortte op de weergave van water en vol overgave zondvloeden, kolkende watermassa’s en

overstromingen vastlegde, alsook dreigende onweersstormen (afb. 24, 25). Leonardo was buitengewoon gefascineerd door de bewegingen van water en dergelijke meteorologische fenomenen157 waardoor het vele malen aannemelijker is dat zijn aantekening met de woorden Astrapen/ Bronten/ Ceraunobolian betrekking heeft op zijn pogingen om in zijn schetsen precies die dingen vast te leggen die niet in schilderijen konden worden weergegeven.158 Blake McHam en Moffitt zijn echter wederom van mening dat Leonardo hiermee doelbewust een link wenste te leggen tussen zichzelf en Apelles en dat zijn Diluvio studies weloverwogen herscheppingen waren van de kunstwerken die Apelles roem en eer hadden gebracht, maar dit lijkt opnieuw erg onwaarschijnlijk. Als Leonardo zich namelijk werkelijk had willen vereenzelvigen met Apelles ligt het voor de hand te veronderstellen dat had hij dat wel op een meer publieke manier had gedaan, want wat deze auteurs vergeten is dat zijn Diluvio tekeningen niet voor de openbaarheid bestemd waren; het zijn slechts schetsen in zijn notitieboeken die hooguit werden gezien door zijn leerlingen. De notie dat Leonardo met de aantekening op de achterkant van zijn schets van de Vleesgeworden engel doelbewust in de voetsporen van Apelles trad en met hem wedijverde kan dus worden verworpen; de woorden vormen vermoedelijk niet meer dan een snelle aantekening die hij maakte toen hij al lezend in boek 35 informatie tegenkwam die aansloot bij zijn al bestaande interesses. Wanneer men de resultaten die in bovenstaande paragrafen naar voren zijn gekomen overziet blijkt er dus, wat betreft Leonardo en zijn relatie tot de schilders uit de oudheid, sprake te zijn van een

opmerkelijke paradox: hoewel Leonardo’s wedijver met de antieken in de wetenschappelijke literatuur opvallend vaak werd gezocht - en gevonden, aldus de auteurs van de betreffende publicaties - blijkt deze er, in ieder geval wat betreft zijn sfumato en de aantekening op de Vleesgeworden engel, helemaal niet te zijn. Zijn werkelijke relatie met de kunstenaars uit de oudheid wordt tot besluit misschien dan ook wel het treffendst verwoordt door de humanist Piattini Piatti, die in 1508 op verzoek van Leonardo het volgende gedicht159 voor hem schreef:

Ik ben niet Lysippus, noch Apelles, noch Polykleitos noch Zeuxis, noch ben ik Myron, vermaard om zijn brons.

155

Voor Pedretti zie Blake McHam, p. 167.

156

Het betreft hier de zogenaamde ‘anatomische tekening’ W.19077v in de ‘Anatomische MS. C. II’ serie in Windsor Castle; zie Kemp 2006, p. 285 en Moffitt 1991, p. 24.

157

Zie hiervoor ook de vele aantekeningen die hij in zijn notitieboeken maakte over deze natuurverschijnselen en hoe men ze het beste weer kon geven, o.a. in Richter 1883, I, pp. 305-314 (# 605 t/m 611).

158

Zie Zöllner 2011, pp. 514-517 en verder Moffitt 1991 voor een uitgebreide verhandeling over Leonardo’s fascinatie voor meteorologische fenomenen en zijn gebruik daarbij van antieke bronnen, alsook Blake McHam 2013, p. 167, die zich bij Moffitt aansluit.

159

45

Ik ben de Florentijn Leonardo van het geslacht Da Vinci,

bewonderaar van de antieken en hun dankbare leerling.

Het enige waar het mij aan ontbrak was de aloude symmetrie, ik heb voltooid wat ik kon. Schenk mij vergiffenis, nageslacht.

46