• No results found

3.6 Vissen

3.6.1 Vissen in natte overstromingsvlakten

De visgemeenschap die voorkomt in Nederlandse wateren in natte overstromingsvlakten bestaat enerzijds uit een groep riviervissen die een hoge mate van connectiviteit heeft met de rivier en anderzijds uit soorten die juist sterk gebonden zijn aan stilstaande en meer geïsoleerde wateren in overstromingsvlakten. Onderzoeken uit de periode 2009 – 2019 naar het voorkomen van vissen in ondiepe oeverzones van verschillende rivierhabitats (Dorenbosch et al. 2011; Kurstjens et al. 2010; Dorenbosch et al. 2020), geven aan dat van de 36 aangetroffen vissoorten, 24 soorten in overstromingsvlakten zijn gevonden (tabel 3.1). Het habitat is hiermee soortenrijk.

Alle vissoorten die in de ondiepe oeverzones van de rivier worden aangetroffen komen ook in meer of mindere mate voor in uitwaardwateren (figuur 3.13), negen soorten worden daarbij echter alleen in uiterwaardplassen en –geulen en overstromingsvlakten aangetroffen terwijl twee soorten exclusief in overstromingsvlakten zijn gevonden (figuur 3.13). De vissoorten die in

uiterwaardplassen, -geulen en overstromingsvlakten worden aangetroffen kenmerken zich voor een deel door soorten die een sterke associatie met waterplanten hebben (plantenminnende soorten, tabel 3.1). De associatie van plantenminnende vissen met bepaalde uiterwaardwateren zoals strangen, plassen en overstromingsvlakten is op meerdere locaties voor uiterwaarden van zowel de Rijn als Donau beschreven (Buijse et al. 2002).

De vissoortenrijkdom en -productie (dichtheden) van overstromingsvlakten blijkt in vergelijking met andere Nederlandse rivierhabitats vergelijkbaar of zelfs hoger te zijn. Een meta-analyse van Dorenbosch et al. (2020) geeft aan dat de gemiddelde soortenrijkdom en dichtheden van

visgemeenschappen in overstromingsvlakten tot de hoogst productieve rivierhabitats horen (figuur 3.14). Deze hoge visproductiviteit van overstromingsvlakten wordt ook in andere Europese

riviersystemen aangetroffen. Górski et al. (2011) vonden visdichtheden tot gemiddeld 800

individuen per 100 m2 in natte overstromingsvlakten van de Wolga (Rusland). Dit is in

vergelijkbare orde grootte met visdichtheden die in drie Nederlandse overstromingsvlakten zijn

aangetroffen in de periode 2017 – 2019 waarbij 200 – 1600 individuen per 100 m2 werden

gevonden (Dorenbosch et al. 2020).

Riviervissen met een hoge connectiviteit met de rivier

Veel vissoorten koloniseren overstromingsvlakten tijdens periodes met hoogwater. Vissen migreren vanuit de rivier overstromingsvlakten in en gebruiken de hier ontstane wateren als (tijdelijk) habitat, vaak ook voor voortplanting. Dit mechanisme blijkt in overstromingsvlakten langs (semi-) natuurlijke rivieren het meest belangrijke dispersie mechanisme te zijn (Górski et al. 2010; Górski

et al. 2011).

Voor de generalistische soorten uit de rivier vormen overstromingsvlakten slechts een secundair habitat, met een dalende waterstand zullen deze soorten doorgaans snel terug migreren naar de hoofdstroom van de rivier (bijv. Roofblei, Snoekbaars). Indien het water geïsoleerd raakt van de rivier, raken de soorten ‘opgesloten’. Ze zijn vaak wel in staat om langere tijd in afgesloten permanente wateren te overleven (mits diep genoeg en met voldoende zuurstof) en zullen bij een volgend hoogwater de overstromingsvlakte weer verlaten. Onder deze soorten bevinden zich soms ook kritische riviervissen, inclusief stromingsminnende (rheofiele) soorten zoals Alver, Sneep en Serpeling. Overstromingsvlakten vormen voor deze soorten echter geen belangrijk habitat. Er is ook een groep soorten die beschouwd worden als riviervissen die wel in hoge mate gebruik maken van wateren in overstromingsvlakten. Bij hoogwater migreren deze soorten

overstromingsvlakten op waar vervolgens ook voortplanting plaats vindt. Voor Snoek vindt

De wateren in een overstromingsvlakte waar gepaaid wordt, fungeren vervolgens als kraamkamer. Voor sommige soorten is een continue verbinding met de rivier noodzakelijk, bijv. in de vorm van een vrijwel permanent aangetakte nevengeul, volgroeide juveniele vissen migreren gedurende de (na)zomer terug naar de rivier, bijv. Winde, Blankvoorn en Baars. Andere soorten kunnen langer in de overstromingsvlakten verblijven zolang de wateren niet opdrogen zoals Snoek, Brasem en Kolblei. In Nederland is het areaal aan overstromingsvlakten relatief klein en is de bijdrage van de productie aan het totale riviersysteem beperkt. Meer natuurlijke rivieren zoals de Wolga herbergen echter grote arealen aan overstromingsvlakten. In deze systemen hebben overstromingsvlakten als opgroeigebied voor vissen een cruciale bijdrage in de totale productiviteit in de rivier, ook voor meer algemene soorten zoals Brasem, Kolblei, Pos, Baars en Blankvoorn (Górski et al. 2010; Górski et al. 2011; Górski et al. 2012).

Figuur 3.13. Aantal unieke en overeenkomstige vissoorten in ondiepe rivieroevers, plassen en

geulen en overstromingsvlakten (N totaal 36) (data Kurstjens et al. 2010; Dorenbosch et al. 2011; Dorenbosch et al. 2020).

Figure 3.13. Number of unique and overlapping fish species in shallow river banks, pools and channels and floodplains (N total 36) (data Kurstjens et al. 2010; Dorenbosch et al. 2011; Dorenbosch et al. 2020).

Tabel 3.1. Overzicht van vissoorten die in de periode 2009 – 2020 in ondiepe oeverzones van

verschillende rivierhabitats zijn aangetroffen (Dorenbosch et al. 2011; Kurstjens et al. 2010; Dorenbosch et al. 2020). Onderscheid is gemaakt in abundantie en ecologisch gilde.

Table 3.1. Overview of fish species found in shallow riparian zones of various river habitats in the period 2009 - 2020 (Dorenbosch et al. 2011; Kurstjens et al. 2010; Dorenbosch et al. 2020). A distinction has been made in abundance and ecological guild.

Habitat: Soort: Rivier

Plassen & geulen

Overstromings-

vlakten Ecologsich gilde baars a a a generalist blankvoorn a a a generalist brasem a a a generalist

Pontische stroomgrondel a a z gedeeltelijk stromingsminnend snoekbaars a a z generalist

roofblei a a zz gedeeltelijk stromingsminnend winde a f z generalist

zwartbekgrondel a f z generalist

alver a f gedeeltelijk stromingsminnend witvingrondel a f gedeeltelijk stromingsminnend marmergrondel f a a generalist kolblei f f z generalist paling f f z generalist bot f f generalist 1 meerval f f generalist pos f f generalist

Kesslers grondel f z gedeeltelijk stromingsminnend sneep f z stromingsminnend

driedoornige stekelbaars z f a generalist kopvoorn z z stromingsminnend barbeel z zz stromingsminnend rivierdonderpad z zz stromingsminnend blauwneus zz zz stromingsminnend serpeling zz zz stromingsminnend

kwabaal zz zz gedeeltelijk stromingsminnend 2 karper a f generalist bittervoorn f a plantenminnend rietvoorn f a plantenminnend vetje f a plantenminnend zeelt f a plantenminnend blauwband f f plantenminnend snoek f f plantenminnend tiendoornige stekelbaars f f plantenminnend kleine modderkruiper z f plantenminnend grote modderkruiper zz plantenminnend 3 kroeskarper zz plantenminnend 3 n (totaal 36): 25 33 24

a: algemeen; f: frequent; z: niet -algemeen t/m zeldzaam; zz: zeer zeldzaam

Figuur 3.14. Productiviteit van Nederlandse rivierhabitats (van kribvakken tot en met

overstromingsvlakten) voor visgemeenschappen (soortenrijkdom – boven; totale dichtheden – onder) op basis van gegevens uit 2009 – 2019 (Dorenbosch et al. 2020).

Figure 3.14. Productivity of Dutch river habitats (from groynes to floodplains) for fish communities (species richness above; total densities bottom) based on data from 2009 - 2019 (Dorenbosch et al. 2020).

Kwabaal als indicator voor overstromingsvlakten

De Kwabaal vormt een uitzondering. De soort leeft als adult in de rivier en zoekt in de zomer koude-refugia op, bij voorkeur onder de 15 °C (Hofmann & Fisher 2002). Indien de zomer watertemperatuur meerdere dagen hoger dan 20˚C is treedt zelfs sterfte op (Brackwehr et al. 2016). Voorbeelden van koude-refugia in het rivierengebied zijn diepe kolken en stroomkommen of schaduwrijke delen van nevengeulen. In de winter migreert Kwabaal stroomopwaarts de rivier op en paait omstreeks februari in of nabij ondergelopen overstromingsvlakten (Brackwehr et al. 2016). De uitgekomen larven van Kwabaal vestigen zich vervolgens in de wateren op de overstromingsvlakten en groeien in het voorjaar uit tot juvenielen (figuur 3.15). De juveniele dieren migreren later in het jaar (herfst/ begin winter) vanuit de overstromingsvlakte weer terug naar de rivier. Door de in de nawinter te paaien wordt concurrentie met andere vissen vermeden die later in het voorjaar paaien. Echter, om succesvol gebruik te kunnen maken van

overstromingsvlakten dient er voor Kwabaal lang sprake te zijn van connectiviteit met de rivier. Larven vestigen zich gedurende een relatief lange periode met hoogwater vanuit de rivier in overstromingsvlakten. De vlakte dient reeds vanaf januari tot en met april overstroomd te zijn om

0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 V isdich th e id S E (10 0 m -2) 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 Overstromingsvlakten en plassen 2009 - 2019 0 2 4 6 8 10 12 14 16 S o o rte n ri jkdo m S E (10 0 m -2) Overige habitats 2009 - 2019 0 2 4 6 8 10 12 14 16 Overstromingsvlakten en plassen 2009 - 2019 kribvakken oevergeulen (neven)geulen geïsoleerde uiterwaardplassen overstromingsvlakten overstromingsvlakte Oude Waal geïsoleerde uiterwaardplassen

vestiging en groei van larven van Kwabaal te faciliteren. De jonge Kwabalen kunnen vervolgens een periode van isolatie in de zomer in de overstromingsvlakten overleven. In het najaar of de daaropvolgende winter dient er echter weer opnieuw sprake te zijn van hoogwater om de wateren uit de overstromingsvlakte te kunnen verlaten.

In Nederland blijken twee overstromingsvlakten langs het Zwarte Water (Overijssel) nog enigszins te fungeren als opgroeigebied voor jonge Kwabalen (hoewel het maar om zeer lage aantallen dieren gaat, Dorenbosch et al. 2020). In het Zwarte Water staan overstromingsvlakten in sommige jaren nog zodanig lang onder water in het vroege voorjaar (vanaf eind januari tot en met medio april) dat larven van Kwabalen zich kunnen vestigen en kunnen opgroeien tot juveniel dier.

Figuur 3.15. Schematische weergave van de habitats in het leefgebied van de Kwabaal

(aangepast naar Brackwehr et al. 2016). Overstromingsvlakten hebben een cruciale rol als opgroeigebied voor larvale en juveniele Kwabalen.

Figure 3.15. Schematic view of habitats within the homerange of burbot (adapted from Brackwehr et al. 2016). Floodplains play a crucial role as nursery grounds for larval and juvenile burbot.

Uiterwaardvissen met een lage connectiviteit met de rivier

Er is ook een groep vissen van tenminste elf soorten (figuur 3.13, tabel 3.1) die hun gehele levenscyclus in de overstromingsvlakte/ uiterwaardwateren volbrengen. Hoewel de groep soorten ook in andere uiterwaardplassen en –geulen voorkomt, kunnen de dichtheden in

overstromingsvlakten plaatselijk zeer hoog worden (zie ook figuur 3.14). Zij gebruiken periodes met hoogwater in de rivier doorgaans als dispersiemechanisme. De vissen kunnen echter hun hele levenscyclus in de overstromingsvlakten volbrengen zolang er water staat en zijn minder

afhankelijk van connectiviteit met de rivier (Górski et al. 2010).

Wanneer wateren in overstromingsvlakten bij lagere waterstanden geïsoleerd raken, kunnen plaatselijk zeer hoge visdichtheden in de wateren voorkomen zoals de plantenminnende soorten Bittervoorn, Rietvoorn, Zeelt en Vetje. Deze soorten kunnen de visgemeenschap lokaal zelfs volledig domineren. De soorten profiteren van de relatief hoge abundantie van waterplanten in permanente wateren die verbonden zijn met tijdelijke overstromingsvlakten en zijn relatief goed bestand tegen de hoge watertemperaturen die in deze geïsoleerde wateren voorkomen

(Dorenbosch et al. 2020). Daarnaast kunnen de soorten een langdurige periode van isolatie overleven zolang de wateren niet geheel droogvallen.

In riviersystemen waar nog sprake is van overstromingsvlakten met een zeer groot oppervlak (meerdere vierkante kilometers) zoals in de Wolga, wordt de visgemeenschap ook vaak

gedomineerd door generalistische soorten zoals Baars, Blankvoorn, Snoekbaars, Brasem en Pos (Górski et al. 2010; Górski et al. 2011; Górski et al. 2012). De grootte van de overstromingsvlakte lijkt hier de productiviteit positief te beïnvloeden.

Tenslotte is er ook een groep vissen die zelfs in staat is om tijdelijke droogval van wateren te overleven. In Nederland wordt deze groep gekenmerkt door Grote modderkruiper en Kroeskarper. Beide soorten beschikken over een mechanisme om hun metabolisme te verlagen en zodoende een periode in de modderlaag van een droogvallend water met extreem lage concentraties zuurstof te overleven (Dorenbosch et al. 2020). Deze strategie geeft beide soorten een concurrentievoordeel ten opzichte van andere vissen. Ze zijn in staat om als enige vis de meest extreme wateren in een overstromingsvlakte te koloniseren. In het voorjaar als de waterstanden hoog zijn, komen de soorten tot voortplanting waarna juveniele dieren zich in de nazomer terugtrekken in droogvallende poelen. Nadeel van deze levenswijze is dat beide soorten weinig concurrentiekrachtig zijn indien andere vissoorten aanwezig zijn. Ze verdwijnen uit wateren die gekoloniseerd raken door andere vissen en vervolgens niet droog vallen.