• No results found

Virginie van Loon wendde zich tot mevrouw Sterreveld en zei met onvaste stem: ‘Wat betekent dat? Wat laat ze zich aan mij gelegen liggen?’ - Mevrouw Sterreveld

glimlachte daarop alleen maar wereldwijs en trok de schouders op. ‘Niets, mijn kind,’

zei ze toen laconiek, ‘waarschijnlijk niets. Maar je hebt mensen die geen onbevangen

plezier kunnen hebben als ze niet in goede verstandhouding leven met iedereen. Ze

kwam om zo te zeggen ‘good luck’ vragen. Je zag toch wel dat ze ging dansen, en

wat dies meer zij? Alleen zou ik wel willen weten met wie.’ - Was het dat? Toen

sloeg Virginie de handen voor 't gezicht en jammerde het uit. Ze voelde zich verslagen

tot diep in haar ziel, verslagen en misleid. ‘Zie je, zie je,’ dacht ze, ‘zo doen ze dus,

je krenken tot stervens toe en dan vragen of je daar maar om wilt glimlachen ten

behoeve van hun eigen stomme en frivole plezier.’ - De tranen sijpelden tussen haar

vingers door. ‘Oh, oh,’ steunde ze, ‘dat ik dat niet begreep.’ - Ze hield de handen

vast tegen het gezicht gedrukt en zat met gebogen rug. ‘Hoe durft ze,’ dacht ze

steunend, ‘die Louise Riffeford, die vrouw die een hele tafel in opwinding en

aanbidding bracht, hoe durfde ze zo harteloos zijn eerst en daarna nog eens zó

harteloos. Eerst heel een tafel voorgaan in krenkend plezier, en daarna nog hierheen

komen tot eigen gerief; zoals je een bultenaar

vriendschappelijk op de rug tikt in de heimelijke hoop dat het je geluk brengt! Bonne

chance, Louise Riffeford, amuseer je maar!’ En ze weende diep gekwetst. Maar, hoe

had ze ook maar even kunnen denken dat Louise Riffeford een waarlijk diep voelend

mens kon zijn? Louise Riffeford was heel iets anders, een mooie vrouw. In de

duisternis van haar verblind wenen rees voor haar geest de beeltenis op van Louise

Riffeford. Haar wenen werd beschroomder. Ze zag Louise Riffeford als in een aura

van licht, ze zag haar in een flits zoals ze haar gezien had aan tafel; schoonheid en

liefelijkheid, die haar een ongekende vreugde hadden geïnspireerd. En weerom in

een flits vatte ze de strekking van dat vreugdegevoel: ze had in een schoon menselijk

wezen de afglans willen zien van het volmaakte, ze was daar gelukkig om geweest

en zelfs een kort ogenblik hoopvol gestemd. Ze had dus even geloofd dat het leven,

behalve in de verschijning van Louise Riffeford, zich misschien nog wel eens meer

in zo'n afglans manifesteren kon en bijgevolg mooier was dan ze ooit had durven

menen. - Maar onmiddellijk daarna werd ze wel van die ijdele hoop genezen. In een

derde flits hoorde ze het lachsalvo, des te honender waar het losbarstte zonder openlijk

op haar gericht te zijn, des te dodelijker waar het haar ontzien wou. - Ze zat nu heel

krom, het gezicht in de handen, en ze weende allang niet meer. Ze zat zo roerloos

alsof ze werkelijk dodelijk getroffen was. ‘Virginie,’ zei toen mevrouw Sterreveld,

en haar toon was dwingend en streng, ‘wat bezielt je om je dat zo aan te trekken!’

-Maar Virginie bleef roerloos en keek niet op. En mevrouw Sterreveld: ‘En bovendien,

misschien bedoelde Louise Riffeford het wel heel anders. Vraag het haar morgen.

En als je vindt dat ze je gekwetst heeft, zeg haar dat dan.’ - Toen hief Virginie het

hoofd op en vestigde een sombere, grimmige blik op haar. En Virginie had daar zelf

geen idee van, maar op dat ogenblik was ze van een grootse lelijkheid die haar

ontroerend mooi maakte. De treurige orang-oetan was zeer menselijk geworden; in

elke lijn, in elk vlak van dit gezicht met de gezwollen oogleden lag menselijk verdriet.

‘Wat zegt u daar,’ begon ze, ‘moet ik Louise Riffeford op haar nummer zetten? Hoe

kan dat nou!’ - En ondertussen bestudeerde ze mevrouw Sterreveld met grimmige

luciditeit: kijk, een klein, tenger vrouwtje met rond gezicht, kroezig haar en blauwe

ogen. Toen ze jong was, moet ze neiging tot dwepen hebben vertoond. Die neiging

heeft ze vast nog wel, maar heimelijk begreep ze nu natuurlijk allang dat er niets te

dwepen viel. Geloofde zij nog in tegemoetkoming en begrip? Neen, het leven leek

eerder op een gevecht tegen roofdieren in een arena, en van de tribunes klonk het

gehuil van opwinding om de bloedige overwinning zowel als om de bloedige

nederlagen. Als het tenminste bloedig wilde worden, want zover kwam dit prikkelende

gevecht alweer lang niet altijd. Er waren beveiligingen tegen het roofdier, en van

verschillende soort. Een rond gezicht, kroezig haar en blauwe ogen waren bij

voorbeeld al voldoende. Dus, wat wist dan ook zo'n Sterreveld van Virginie's totale

weerloosheid af? Ook een geest zo gevaarlijk vlijmscherp in het pareren en aanvallen

als schermde je met een degen met vergiftigde punt, ook die schonk veiligheid,

onschendbaarheid.

Maar Virginie, behoudens een smoel waar een krant overheen moest, volgens Egbert,