• No results found

De vestiging van het stelsel

I

Niets was minder bemoedigend, dan de aanvang der regeering van Karel VI in de Nederlanden. De aanneming van het Barrière-tractaat vernielde de sedert zoo lang gekoesterde hoop, dank zij het Oostenrijksche huis, aan de Hollandsche verdrukking te zullen ontsnappen. De natie dacht het slachtoffer eener schurkenstreek te zijn, toen zij vernam dat haar nieuwe vorst, in stede van haar vrijmaking mede te brengen, toestemde in de bezetting van haar vestingen, in den afstand van Noord-Vlaanderen, en haar, in weerwil van de privileges, belastte met de betaling van de toelagen, noodig tot het onderhoud, op haar grondgebied, van de vreemde troepen. De gemoederen waren zoo zeer opgewonden, dat een onwenteling nakend scheen. De geestelijken jammerden over de gevaren, welke de aanwezigheid van een kettersch leger den godsdienst zou berokkenen, de kooplieden over de aanstaande vernietiging van ‘het rampzalig overblijfsel van den handel’(1)

. Zoo enkelen den keizer aanspoorden, het Hollandsch juk af te schudden en naar de wapens te grijpen(2)

, verborgen de meeste Belgen den wrevel en de verachting niet, welke zij voor hem koesterden. In de barges en diligences, in de herbergen en in de vergaderingen, spraken zoo gemeene als voorname lieden, ambtenaars en magistraten over Zijn Koninklijke en

Kei-(1) Gachard: Histoire de la Belgique au commencement du XVIIIe

siècle, blz. 464.

(2) Zie, bijvoorbeeld, het pamflet: Discussion universelle de tous les articles du traité de la

zerlijke Majesteit ‘zooals men niet over een trommelslager spreken zou’(1)

. Het volk was er niet onkundig van, dat Frankrijk, ontrust o'ver het Barrière-tractaat,

's-Gravenhage voorstelde hetzelve te vervangen door een verklaring van

eeuwigdurende onzijdigheid voor België, ‘zoodat, wat er ook gebeuren moge, dat land steeds vrij weze van de rampen van den oorlog, dat deze er nooit ergens moge gevoerd worden en dat ook geenerlei ander land door de Nederlanden moge

aangevallen worden’(2)

.

De verwezenlijking van dat ontwerp hadde den wensch der natie vervuld. De mare verwekte dan ook een vurige genegenheid voor Frankrijk. Deze ging zoo ver, dat de meest opgewondenen openlijk van opstand spraken en verklaarden, dat zoo de regent hun slechts 2000 soldaten en een hoofdman zond, zij zich sterk maakten het volk naar de wapens te doen grijpen en de troepen van Zijn Majesteit en van de Generale Staten te doen uitmoorden. De slechte herinnering aan het ‘Anjousch’ stelsel was verdwenen, ja men verkoos nu den terugkeer van de Fransche, boven de

Oostenrijksche overheersching. De markies van Rossi schreef uit Brussel, dat ‘de Vlamingen geen oogenblik zouden aarzelen om in opstand te komen, zoo zij de mogelijkheid zagen door Frankrijk geholpen te worden... Op dit stuk is iedereen openlijk eens, dat Frankrijk de schoonste gelegenheid laat voorbijgaan om die gewesten te verwerven’(3)

.

De graaf van Königsegg, gevolmachtigd minister des keizers te Brusssel, aan de Weensche slaafschheid gewend, begreep niets van de rondom hem ontketende woede. Hij bepaalde er zich bij te antwoorden, ‘dat men het maar voor lief moest nemen en het Barrière-tractaat laten uitvoeren volgens 's meesters wil, daar het niet past voor onderdanen zich met deszelfs daden in te laten’(4)

. Doch deze waren zóó vastberaden zich daarmede wél in te laten, dat de Staten van Vlaanderen en die van Brabant, besloten hadden hun klachten, bij

(1) Gachard: op. cit., blz. 449.

(2) R. Dollot: Les origines ds la neutralité de la Belgique, blz. 415. (3) Gachard: op. cit., blz. 449.

Karel VI in te dienen(1)

. Door hem ontvangen in de maand Februari 1716, moest hun taal hem verbazen. Voor de eerste maal, stond hij vóór lieden, die hun privileges tegenover zijn souvereiniteit, hun belangen tegenover de zijne stelden, hem

verklarende, dat hij, zonder de instemming hunner Staten, het recht niet had hun land te versnipperen, en zich ten slotte beriepen op den vrede van Rastadt, die de vrijheden der Nederlanden waarborgde. Hij was verstandig genoeg om hen welwillend te aanhoor en en partij uit het gehoor te trekken. In stede van als meester te antwoorden, stond hij vóór hen als een goede vader. Hij erkende, dat hij te doen had met de afgevaardigden van een volk, dat, prat op zijn zelfstandigheid, sedert eeuwen gewoon was zijn rechten van die des vorsten te onderscheiden en wien niets hatelijker was dan de theorie van den Staat die zich tot Voorzienigheid opwerpt of het stelsel van de willekeur.

Gansch zijn regeering door, zou hij het indachtig zijn. Het programma, dat hij bewerkte en dat lang na hem in zwang bleef, kan tamelijk juist een opportunistisch monarchisme genoemd worden. Het doel was: de benuttiging der Nederlanden ten bate van het Oostenrijksche huis, door den gedurigen aangroei van de voorrechten der kroon. Doch op dat doel zal slechts afgegaan worden langs de omwegen eener politiek, die zorglijk alle opzien vermijdt, die de nationale prikkelbaarheid niet opwekt, die desnoods voor dezelve wijkt om bij de beste gelegenheid de gedane toegevingen in te trekken en die altijd bereid is om, mits uiterlijke eerbiediging der vormen, op het grondbeginsel zelf inbreuk te maken. De keizer wil zich niet

vergenoegen met de rol van de laatste koningen van Spanje, die, uit oorzake van hun zwakheid, regeerden zonder te heerschen. Had hij gekund, dan had hij dadelijk het ‘Anjousch’ stelsel weder ingevoerd. Doch de voorzichtigheid verbood het hem. Hij luistert niet naar den raad van Königsegg, die geen ander middel ziet om de orde in de provinciën te doen heerschen, een einde aan de geldverspilling te stellen, de misnoegdheid en den ‘republikeinschen geest’ te smachten, dan

(1) Ibid., blz. 451 en volg. Cf. Journal ofte dagregister van onze reijze naer de keyserlijcke stadt van Weenen ten jare 1716 (Gent, 1850).

een regeering ‘die zich doet eerbiedigen en vreezen’(1)

. In schijn, doch alleen in schijn, herneemt de keizer de Spaansche traditie. Niets is natuurlijker, vermits hij tot in 1725 aanspraak blijft maken op den titel van koning van Spanje(2)

, en dat hij dus, logischer wijze, bij zijn Nederlandsche onderdanen, moet voorkomen als de opvolger der katholieke koningen. Als hij ten slotte zal ophouden Philips V een kroon te betwisten, welke Europa hem niet wil geven, zal niemand in België gewaar worden, dat het Spaansch stelsel in een Oostenrijksch stelsel veranderd is. Van de twee vorsten, welke hij in zich vereenigt, heeft de eerste den weg voor den tweede gebaand: Karel III heeft voor Karel VI gewerkt; op het oogenblik dat hij in hem overgaat, is ook de politieke overgang volbracht.

Reeds van het begin der regeering, waren alle voorzorgen genomen om dien voor te bereiden. Een Hoogere Raad voor de Nederlanden was te Ween en opgericht den 1nApril 1717, in navolging van dien, welke zoo lang te Madrid gezeteld had(3)

Hij bestond uit vier ministers, waarvan twee in de Nederlanden gekozen, een secretaris en vijf officiales, die in het Spaansch de koninklijke brieven moesten opmaken, welke van den Raad uitgingen. Deze diende overigens slechts als een scherm om de Oostenrijksche wezenlijkheid te verbergen. Zoolang hij bestond, moest hij zich bepalen tot het uitvoeren en verzenden van de door de keizerlijke kanselarij genomen besluiten. Men werd in 1757 zijn afschaffing slechts gewaar door de besparing van de 120,000 gulden welke hij jaarlijks kostte(4)

en door de verdwijning van het Castiliaansch als officieele taal in de Nederlanden.

De keus van een landvoogd was belangrijker en onontbeerlijker voor het behoud der traditie. Reeds in 1709 had Karel VI gedacht, prins Eugeen aan te wijzen. Het regentschap der bondgenooten verplichtte hem tot 25 Juni 1716 te wachten, om hem de brieven te zenden, welke hem die waardigheid begaven

(1) Gachard: Collection de documents inédits, deel 111, blz. 464.

(2) Reeds in 1718 had Karel VI, doch voorloopig en voorwaardelijk, van de Spaansche kroon afgezien. Hij zag er opnieuw van af den 25nSeptember 1721 en, ten slotte, voorgoed, den 30nApril 1725.

(3) Gachard: Ordonnances des Pays-Bas autrichiens, deel III, blz. 48. (4) Mérode-Westerloo: Mémoires, deel II, blz. 177.

met dezelfde bezoldiging en dezelfde bevoegdheid als ten tijde ‘onzer roemrijke voorgangers, de koningen van Spanje’(1)

. De aanstelling van den beroemden krijgsman was overigens slechts een platonische voldoening jegens de openbare meening. Nooit zou. Eugeen zich te Brussel vestigen. Hij voerde slechts den titel van zijn ambt, en noch hij, noch de keizer schijnen er aan gedacht te hebben dat dit anders kon zijn. De overwinnaar van Frankrijk en van de Turken was er de man niet naar, om met ontevredenen te redetwisten, om met de Staten te onderhandelen, om iedereen vriendelijk te onthalen ten bate van het Oostenrijksche huis. Tot een politiek werktuig kon hij niet dienen. Er was ook te vreezen, dat, zoo hij naar Brussel kwam, hij een gevaarlijke botsing zou teweegbrengen of, erger nog, dat hij zich als de beschermer zijner onderhoorigen mocht aanstellen. De beste dienst dien hij den keizer kon bewijzen, was hem zijn naam te laten gebruiken, om daarmede de provinciën te paaien. In zijn plaats, zou een eenvoudig gevolmachtigd minister optreden.

De markgraaf van Prié, tot dien post aangesteld(2)

, ging te Weenen door voor een behendig man. Hij behoorde tot die klasse van politieke agenten, die geen anderen wil hebben dan om te gehoorzamen, geen andere eerzucht dan naar belooningen uit te zien, en wier genie bestaat in het gissen van de inzichten des meesters, zeker als zij zijn van afgekeurd te worden bij mislukking, doch ook van eer en geld te verwerven, zoo zij slagen. Die in Oostenrijkschen dienst getreden Savoyaard was toen acht-en-vijftig jaar oud. Do netelige opdracht, in de Nederlanden het nieuwe stelsel in te voeren, was hij ongetwijfeld verschuldigd aan de verdienste welke men hem toeschreef, den paus in 1709 er toe genoopt te hebben, Karel VI als koning van Spanje te erkennen. Doch vooraleer hij naar Brussel kwam, zou hij eerst naar 's-Gravenhage reizen. De keizer had besloten zijn diplomatisch talent aan te wenden om de wijziging van het Barrière-tractaat te bekomen. Hij wist, dat niets de

gemoederen in België, beter zou stillen en

(1) Gachard: Ordonnances, deel III, blz. 28.

dacht dat, zoo Prié ettelijke toegevingen kon bekomen, men de toekomst rustig mocht inzien.

Hij vernam weldra met voldoening, dat zijn hoop zich verwezenlijkte. Na behendig geleide besprekingen, gelukte het den markgraaf de toetreding der Generale Staten te bekomen tot een conferentie, welke einde 1716 te Brussel geopend werd. Aarzelend tusschen den wensch geenerlei toegeving te doen en de vrees voor een breuk met den keizer, rekten de Staten de onderhandelingen twee jaar lang. Ten slotte vermocht Prié's standvastigheid hun getalm te overwinnen. Den 22nDecember 1718 kon hij Karel VI de tamelijk voordeelige overeenkomst overleggen, welke hij hun ontrukt had(1)

. Deze verminderde met ongeveer vier vijfden het in Noord- Vlaanderen afgestane grondgebied. De toelage voor het onderhoud der garnizoenen was voortaan tot het beloop van 500,000 daalders aangewezen, op de door Frankrijk teruggegeven landen en, voor het overige, op de kantoren voor in- en uitgaande rechten.

Ongetwijfeld bleef de last nog zwaar, doch 't was reeds veel, de Vereenigde Provinciën eenige vierkante mijlen gronds afgedwongen, en de Staten van Vlaanderen en van Brabant, hun vrijheid voor het stemmen over de toelagen teruggegeven te hebben. In de toenmalige omstandigheden kon niets meer worden gevergd.

De keizer onderwierp zich dus aan de vernedering van het Barrière-tractaat, en het land aan dezes kwellingen. Tot het midden van de regeering van Maria-Theresia, bepaalden de Hollandsche troepen er zich niet bij, het derde van 's lands middelen op te eten, zij waren bovendien, voor de bezette steden, een bestendige oorzaak van plagerij en conflict. Schennis van het katholiek gevoel der bevolking, verkrachting van de voorrechten der magistraten en van de privileges der ambachten, brutaliteit of gemis aan beleid van wege de bevelhebbers, vechtpartijen tusschen soldaten en burgers, niets ontbreekt bij de lange reeks peuterige, doch verbitterende grieven, welke

(1) Srbik: Oesterreichische Staatsverträge, blz. 533. Omtrent Prié's bestuur, geeft het artikel van A. Reumont: Il marcheze di Prié nel Belgio. Archivio storico Italiano, 4ereeks, deel XVII [1886], niets wat in Gachard niet staat. In deel III van Prinz Eugen von Savoyen, van von Arneth. (Weenen, 1858), komt een waardeering van den markgraaf voor, van

zij als 't ware met opzet verwekten. Voor het overige, lieten zij zich eenvoudig onderhouden in vadsigheid en zorgeloosheid, tot dusverre, dat zij de vestingen tot puin lieten vervallen. Hun onbekwaamheid, of liever hun lafheid bij den Franschen inval in 1744, onteerde hen en maakte hen zoo hatelijk mogelijk. Kortom, de eenige uitslag van de ‘barrière’ was de vijandigheid nog vergrooten, welke het

godsdienstverschil, sedert het einde der XVIeeeuw, tusschen Belgen en Hollanders had verwekt(1)

.

De behendigheid, waarvan de markgraaf van Prié blijk gegeven had bij zijn onderhandelingen met de Generale Staten, zou hij niet terugvinden bij het moeilijkst gedeelte zijner taak, namelijk de herstelling eener geregelde regeering in de

Nederlanden. Het ontbrak dien diplomaat aan de ervaring, aan de kennis en aan de hoedanigheden, die een goed bestuurder hebben moet. Hij was vooral een

kabinetsman, gansch den dag bezig met het lezen en opstellen van verslagen of brieven, tamelijk bedreven, naar het schijnt, in zaken van politie, doch hij had noch de bekwaamheid noch den lust om het hanteeren van een Staat en nog minder van een volk te leeren en te begrijpen. Overigens hoeft erkend, dat hij een zeer lastige taak te vervullen had.

Vóór alles, diende gezorgd voor de vereeniging van de verschillende deelen van het land, dat de gebeurtenissen der laatste jaren schier vaneengescheurd hadden. Immers, bij de onderteekening van den vrede van Utrecht, stonden dezelven onder vier machten: Oostenrijk bestuurde Limburg; de Conferentie der zeemogendheden, Vlaanderen, Brabant en Mechelen; Maximiliaan-Emanuel, het Naamsche en Luxemburg; ten slotte bezetten de Vereenigde Provinciën Henegouw, de door Lodewijk XIV afgestane landen, het Doornijksche en West-Vlaanderen, alsmede Spaansch-Gelderland. Reeds op 2 November 1714 had Karel VI den graaf van Königsegg belast, in zijn naam, bezit te nemen van die verschillende

grond-(1) Omtrent het verblijf der Hollandsche garnizoenen in liet land, zie de uiterst verzorgde verhandeling van Eug. Hubert: Les Garnisons de la Barrière dans les Pays-Bas autrichiens (Brussel, 1902) Zie ook van denzelfde: Notice sur l'égtise wallonne (de la garnison) de

gebieden, zoodra liet Barrière-tractaat (15 November 1715) ze te zijner beschikking zou stellen. Maximiliaan-Emanuel opperde geenerlei zwarigheid. In December ontsloeg hij de inwoners zijner beide provinciën van hun eed van getrouwheid en trok hij zijn troepen weg. De Vereenigde Provinciën waren zoo meegaand niet. Wel is waar, stonden zij in Februari 1716 Brabant, Vlaanderen, Mechelen en Henegouw af en, de maand nadien, Roermond met het deel van Gelderland dat zij in hun bezit hadden. Doch zij ontruimden het Doornijksche en West- Vlaanderen slechts den 22n Augustus 1719. De keizer zelf had, door een onbehendigen maatregel, de

moeilijkheden zijner in bezitneming helpen verwikkelen. Hij had Limburg heimelijk in leen gegeven aan zijn oom, den paltsgraaf Jan-Willem van Neuburg(1)

. Dit was een schennis én van artikel 2 van het Barrière-tractaat, dat bepaalde dat de

Nederlanden algeheel moesten blijven, én van de Blijde Inkomst, wier artikel 12 de altijddurende vereeniging van Brabant en Limburg waarborgde. Vóór het protest van de Staten-Generaal en van de Staten van Brabant, moest Karel VI den afstand van den keurvorst afkoopen, wat hem op één millioen gulden kwam te staan.

De hereeniging van België's Membra disjecta onder den Oostenrijkschen schepter was eindelijk voltrokken in den loop van 1719. Bij de oude tien provinciën (Brabant, Vlaanderen, Henegouw, Namen, Luxemburg, Limburg, Gelderland, Mechelen, Doornijk en het Doornijksche), waaruit België bestond sedert den afstand van Artesië aan Lodewijk XIV, kwam - men zal verder zien waarom - een elfde, namelijk West-Vlaanderen. De uitwendige grenzen zouden niet meer gewijzigd worden tot de veroveringen der Fransche Republiek. Heden nog, volgen zij voor het grootste deel de lijn die het koninkrijk België van Frankrijk en van Holland scheidt(2)

. Welke inrichting zou het aldus hereenigd grondgebied krijgen? Van de hoofdregeering, welke onder het Spaansche

(1) Gachard: Histoire de la Belgique au commencement du VIIIe

siècle, blz. 409.

(2) Ter uitzondering van de grondgebieden van Mariembourg, van Philippeville en van Bouillon, die slechts in 1815 ten behoeve van het koninkrijk der Nederlanden, Frankrijk afgenomen werden.

huis gebleven was, zooals zij door Karel V gevestigd werd, hadden het ‘Anjousch’ stelsel en vervolgens de Conferentie der bondgenooten niets recht gelaten. Wel is waar, bestonden de door de privileges gewaarborgde provinciale instellingen nog, doch gedurende de vreemde bezetting waren zij gedurig geschonden geworden. Had de keizer naar den markgraaf van Prié geluisterd, dan had hij ze dadelijk den genadeslag gegeven. Als een goed dienaar van het absolutisme, trachtte zijn minister hem te overtuigen, ‘dat het land zijn privileges moest verliezen of dat zijn privileges het ten verderve zouden voeren’, dat zij slechts dienden om onrust te onderhouden bij ‘een vreemdsoortig en woelziek volk, dat van nature voor nieuwheid en beweging is’, dat zij de kroon altijd zouden beletten, eenige geldmiddelen bij de provinciën te bekomen. Vooral de Blijde Inkomst boezemde hem afschuw in. Hij zag daarin slechts een. ‘slechte en gevaarlijke grondwet’, wier behoud voor verschrikkelijk gevolg zou hebben, Brabant ‘zooveel vrijheid en onafhankelijkheid te geven als het Parlement en het Lagerhuis van Engeland bezaten’(1)

.

In den grond, was Karel VI van hetzelfde gevoelen. Doch de voorzichtigheid hield hem op den weg, dien het ‘grootsprekend en stoutmoedig genie’(2)

van den markgraaf hem wilde doen verlaten. Kon hij vergeten, dat hij zich bij den vrede van Rastadt verbonden had, de bestaande vrijheden te eerbiedigen? Zijn onderhoud met de afgevaardigden van de Staten van Brabant en van Vlaanderen had hem getoond, hoeveel prijs zij er aan hechtten. Wat zou er gebeuren, zoo zij zich tot Europa wendden, om hem te dwingen zijn woord te houden? Het verstandigste was voorzeker zijn verplichtingen na te komen, doch in dier voege, dat hij nauw bij den tekst der genomen verbintenissen bleef. Nu, deze maakte een onderscheid tusschen de vroeger door Spanje bezeten en de door Lodewijk XIV teruggegeven landen. In de eenen als in de anderen, moesten de privileges blijven bestaan zooals vóór den

(1) Gachard: Documents concernant les troubles de sous le règne de Charles VI, deel I, blz. 135, 147, 246, 316. Voor de minachting van Prié voor de privileges, zie J.J. Altmeyer: Du droit

d'asile en Brabant au commencement du XVIIIesiècle, 2euitg. (Brussel, 1852). (2) Uitdrukkingen van Saint-Simon: Mémoires, deel IV, blz. 283.

vrede van Rijswijk. Derhalve moest de keizer de eersten maar behouden wat de koning van Spanje hun verleend, had; de anderen mocht hij laten in den toestand, waarin de koning van Frankrijk ze gesteld had. Hij liet zich dus, volgens de aloude