• No results found

Het ‘Anjousch’ stelsel

I

Voorshands werd het testament van Karel II in België gunstig onthaald. Hoe weinig de openbare meening op de hoogte van de Europeesche politiek was, toch was zij bezorgd over het netelig vraagstuk der koninklijke erfopvolging. Men verwachtte met gelatenheid nieuwe oorlogen. Wat zouden de Bourgondische provinciën worden, als de wettelijke dynastie zou uitgestorven zijn? Dat was niet twijfelachtig: òf Lodewijk XIV zou ten slotte het sedert zoo lange jaren beoogde doel bereiken en ze bij Frankrijk inlijven, òf de mogendheden zouden er volgens haar belangen over beschikken. Men wist wel, dat men ze dienaangaande niet zou raadplegen, en wat er ook voorviel, men zou gewis de laatste overblijfselen dier nationale zelfstandigheid zien verdwijnen, wier behoud men aan de zwakheid der Spaansche Habsburgers verschuldigd was...

Nu verdreef de kennis van het testament plotseling al die vrees. Heel het erf van Karel II ging over in de handen van den hertog van Anjou; niets zou ongetwijfeld gewijzigd worden aan den toestand der Nederlanden. Zij zouden niet in de monarchie verdwijnen, doch de plaats behouden welke zij sedert Karel V innamen. Zij zouden slechts door een louter persoonlijke vereeniging aan Spanje gehecht blijven en de zoo zeer gewaardeerde vrijdommen behouden. Daar het geslacht der ‘natuurlijke vorsten‘ uitgestorven was, belette het nationaal recht den laatsten vorst geenszins vrijelijk zijn erfgenaam te kiezen. Philips V nam zoo wettig de provinciën uit de handen van Karel II, als deze ze zelf uit de handen van Philips IV ontvangen had. In stede van zich te ontrusten, omdat een Bourbon, een kleinzoon van Lodewijk

XIV, de plaats van een Habsburger innam, moest men er zich liever over verheugen. Waarom een latere opslorping door Frankrijk geducht? Verklaarde het testament niet, dat de kroon van den katholieken koning en die van den allerchristelijksten koning voor immer zouden gescheiden zijn? De Groote Koning zou voorzeker de domeinen van zijn kleinzoon eerbiedigen. En wie weet? Wellicht zou men, onder zijn bescherming, de bloedende wonden kunnen heelen, welke hij sedert zoovele jaren de gewesten toegebracht had! Evenals alle ongelukkigen die hun wensch voor werkelijkheid aanzien, gaven de Belgen zich over aan de hoop op dien vrede, dieu zij reeds zoo lang verbeidden.

Een Te-Deum werd reeds op 7 December in Sinter-Goedele gezongen. 's Avonds blakerden de vreugdevuren te Brussel en het volk verdrong zich rond de fonteinen die, vóór het paleis en vóór het Jezuïetenklooster, beide feestelijk verlicht, wijn aan de menigte te drinken gaven. De magistraat van Antwerpen zond afgevaardigden naar Versailles, om den nieuwen koning geluk te wenschen en liet voor hem een standbeeld oprichten(1)

. De Staten van Brabant schreven naar Madrid, ‘dat zij met de meeste onderwerping en met den diepsten eerbied de laatste schikking en ordonnantie ontvangen hadden, welke door wijlen Zijn Majesteit gemaakt was aangaande de algemeene en onverdeelbare erflating van al zijn koninkrijken en Staten, zoo volkomen overeenkomstig met de grondwetten van het land en hertogdom Brabant, en alles te zamen zoo billijk en zoo geschikt tot het vereeuwigen en bevestigen van het geluk, de rust en het heil van al zijn goede en getrouwe onderdanen, die geen rijker noch kostbaarder belooning hadden kunnen erlangen voor de opofferingen van lijf en van goed, welke zij bij zoo talrijke gelegenheden gedaan hebben dan die, welke besloten is in die zelfde beschikking voor hen en voor hun verste nabestaanden’(2)

. Men was zoo zeer gewoon geraakt aan de afwezigheid van den vorst, dat niemand verwonderd was, dat de koning, alvorens naar Spanje te vertrekken, er niet op gedacht had

(1) Legrelle: La diplomatie française etc., deel IV, blz. 201.

(2) Gachard: Collection de documents inédits concernant l'histoire de la Belgique, deel III, blz. 205 (Brussel, 1835).

even naar Brussel te komen. Doch hij was zoo behendig, een geschenk van blijde inkomst te doen. Den 3nDecember werd algeheele kwijtschelding toegestaan voor de onlusten in de hoofdstad. De ambachten en de ‘natiën’ loofden Philips V. De regeering scheen zich onder de gelukkigste voorteekenen te openen.

In werkelijkheid, bereidde de verschrikkelijkste der Europeesche crises zich voor. In de staatkundige wereld had het verbazing gewekt, dat Lodewijk XIV, in naam van zijn kleinzoon, de Spaansche erflating had aanvaard. De zoo lastig opgemaakte verdeelingsverdragen dienden tot niets; het evenwicht onder de mogendheden was verbroken. Het was blijkbaar dat, als Frankrijk de monarchie van Karel V onder zijn voogdij nam, het door bemiddeling van een tusschenpersoon over dezelve zou regeeren. ‘Er zijn geen Pyreneeën meer’, had Lodewijk XIV gezegd. Beter had hij gezegd: ‘Er zijn geen Nederlanden meer’. Want was het te betwijfelen, dat hij zich door Philips V die provinciën zou doen afstaan tot wier bemachtiging, sedert zijn troonbestijging, al zijn pogingen strekten en waaraan hij reeds zoovele brokken ontrukt had? De Vereenigde Provinciën en Engeland zagen hem reeds vooruitgaan langsheen de kusten der Noordzee, zich te Antwerpen vestigen, de Schelde heropenen en te gelijk Londen en Amsterdam bedreigen. En die vrees was maar al te gegrond. De koning van Frankrijk koesterde, inderdaad, al de voornemens welke zij hem toeschreven. Reeds op 4 December had hij zich door zijn kleinzoon een volmacht doen afgeven, welke hem feitelijk de regeering over België afstond en hem dus, zoo niet in werkelijkheid, dan toch in schijn de macht daarover verzekerde(1)

. Doch om zijn doel te bereiken, moest hij voorzichtig te werk gaan; en den tijd, dien hij liet voorbijgaan bij het opmaken van zijn plan, maakten zijn vijanden ten nutte om hetzelve te verijdelen.

Maximiliaan-Emanuel nam een voorname ruit in op het schaakbord, waaraan de koning van Frankrijk en zijn tegenstrevers speelden. Zijn regeering over België stelde hem, inderdaad, midden in het nakend conflict. Het gold nu met

(1) Gachard: Histoire de la Belgique au commencement du XVIIIe

beleid partij te kiezen om met zekerheid te slagen, en om, zooals zijn collega's van Branderburg en van Saksen(1)

, zijn titel van keurvorst tegen dien van koning te ruilen. Zijn kans was des te grooter, daar hij, door louter persoonlijke beschouwingen gedreven, zijn zaak niet verwikkelde met die van anderen, dat hij zich zoo weinig over het lot der Nederlanden bekommerde als over dat van Beieren en dat hij vast besloten was de gedroomde kroon te aanvaarden, om het even waar en om het even uit wiens handen. De ontnuchteringen der laatste jaren hadden hem verbitterd noch ontmoedigd. Hij bleef even eerzuchtig, dapper en lichtzinnig als ooit. Als Spaansch ambtenaar was het hem onmogelijk het testament van Karel II te wraken. Zoodra hij er kennis van had, liet hij den nieuwen koning gelukwenschen. Doch hij deed bij hem tevens den wensch uitdrukken, als bestendig landvoogd der Nederlanden erkend te worden. Dadelijk stond hij dus te weer en liet hij begrijpen, dat men met hem zou af te rekenen hebben.

Lodewijk XIV was daar niet onkundig van. Hij wist heel goed, dat hij hem moest omkoopen, alvorens te handelen, wilde men hem niet dadelijk naar Frankrijk's vijanden overjagen. Blijkbaar wachtte Maximiliaan zijn voorstellen af en bleef hij tusschen de partijen aarzelen. In Januari 1701 onderhield hij nog verdachte

betrekkingen met Engeland en met de Vereenigde Provinciën. Nu, tot welken prijs ook, diende hij daarvan losgemaakt. Lodewijk XIV kon België slechts meester worden, door hetzelve te ontmaken van de Hollandsche garnizoenen, die daar tegen hem de wacht hielden, en die garnizoenen zouden niet vertrekken zoo de keurvorst zich daartegen verzette. Men bood hem den koop aan en hij sloeg toe. Reeds op 2 Februari bracht d'Avaux ter kennis van de Generale Staten, dat de koning van Spanje besloten had, hun troepen in de Nederlanden door Fransche troepen te vervangen. De door Boufflers geleide operatie werd vier dagen later zonder slag of stoot voltrokken. Het land was in Frankrijk's handen en aan het uitbreken van den oorlog was geen twijfel meer. De houding van Maximiliaan, die had laten

(1) Frederik I, was koning van Pruisen geworden in 1701; Fredetik-August, koning van Polen in 1696.

begaan, was niet meer verdacht. Reeds op 15 Februari had zijn broeder Josef-Clemens, keurvorst van Keulen en bisschop van Luik, zich met Lodewijk XIV verbonden. Hij zelf volgde dit voorbeeld op 9nMaart. Het voor tien jaar gesloten verdrag behield hem als landvoogd der Nederlanden, verzekerde hem het bezit zijner Staten, toelagen voor zijn leger, de terugbetaling van de schulden die hij voor den dienst van Spanje gemaakt had. Ten slotte verbond de koning zich, desgevallend zijn candidatuur tot de waardigheid van Roomsch koning te steunen(1)

.

Tegen dien prijs, dien men in de maand April nog zou verhoogen, stemde

Maximiliaan er in toe, naar Beieren te vertrekken, om er troepen te lichten, er tegen den keizer te konkelen, hem vijanden te berokkenen en, zoodra de oorlog uitbrak, tegen hem op te treden in verbinding met de Fransche troepen. Hij vertrok den 21n Maart, na het krijgsbewind aan markies van Bedmar en de zorg over zijn persoonlijke zaken aan baron Malknecht overgegeven te hebben. Doch hij giste wel, dat Lodewijk XIV, na hem naar Duitschland te hebben gezonden, niet zou nalaten zijn afwezigheid ten nutte te maken om België te kapen, en hij hield Brussel in 't oog. Zijn argwaan was maar al te gewettigd. Den 30nOctober 1701 vroeg de koning van Frankrijk zijn kleinzoon afstand te doen van de Nederlanden, ter vergelding van zijn opofferingen voor de verdediging der Spaansche monarchie(2)

. Eenige maanden later, den 10nMei 1702, bracht hij hem er toe den hertog van Bourgondië, bevelhebber der Fransche troepen in het land, den titel van Vicaris-generaal Zijner katholieke Majesteit te verleenen(3)

.

Doch Maximiliaan wordt ongerust en blijft niet werkeloos. Hij verstaat, al zijn troef in handen te houden en zich België niet te laten ontfutselen. Daartoe bezit hij een onfeilbaar middel: het oor leenen aan de voorstellen tot bondgenootschap, die de keizer hem doet. Men verneemt te

Ver-(1) Legrelle: La diplomatie française, etc., deel IV, blz. 391, 571. (2) Vast: Les grands traités du règne de Louis XIV, deel III, blz. 33. (3) Bullet. de la Comm. roy. d'Histoire, 3e

reeks, deel VI [1864], blz. 76. Om Maximiliaan's wil, ontnam Lodewijk XIV hem dien titel op 17 Juli.

sallies, dat hij te Weenen over de kroon van Napels aan het onderhandelen was. Alleen een hooger bod kan hem weer aan Frankrijk's zijde brengen. De koop wordt besproken. Hij wordt den 17nJuni 1702 gesloten en den 19nAugustus bekrachtigd. Mits de belofte van de bestendige landvoogdij over de Nederlanden en die van hun bezit in volle sonvereiniteit in geval van verlies van Beieren, haalt de keurvorst de vriendschapsbanden met Lodewijk XIV dichter aan. Toch is hij niet gerust. Philips V weigert het verdrag te onderteekenen. De oorlog is zoo even uitgebroken en Spanje wil zich de Nederlanden voorbehouden om ze bij de onderhandelingen desnoods als ruilmiddel te laten dienen. Maximiliaan krijgt van hetzelve slechts een onzekere verbintenis voor het oogenblik, dat het mogelijk zal zijn hem voldoening te geven. Daarbij komt nog zijn mislukking in den veldtocht tegen den keizer. Gescheiden van Catinat, dien de keizerlijken over den Rijn geworpen hebben, ziet hij zich in Beieren afgezonderd en bedreigd. Waarom dan langer in het Fransch bondgenootschap gebleven? Schaamteloos wendt hij zich weder tot Leopold en biedt hem, in ruil van het heftogdom Milaan, zijn met de toelagen van Lodewijk XIV betaalde leger. Men vond te Weenen, dat zijn eisch overdreven en zijn eigenwaan te groot waren; men achtte het ongelegen, een overwonneling ‘tegen zoo'n hoogen prijs’ te koopen(1)

. Het was een misslag. De allerchristelijkste koning kreeg kennis van die onderhandeling, die wellicht slechts aangeknoopt was, om hem te ontrusten. Zijn toestand liet hem niet toe, Maximiliaan naar den vijand te zien overloopen: hij was genoodzaakt nogmaals te betalen. Den 7nNovember verbond hij zich, zich de Nederlanden door Philips V te doen afstaan en ze vervolgens den keurvorst over te geven. Deze zou bovendien Rijnpalts en Neuburgpalts behouden, zoo hij die, met Frankrijk's hulp, kon bemachtigen. Deze verre belofte bevredigde den keurvorst. Hij bleef in Duitschland strijden met afwisselend geluk en tegenspoed. Zijn mislukken noopte hem, in 1704, nogmaals voorstellen aan den keizer te doen. Doch de nederlaag te Blenheim (Hochstädt), op 13 Augustus 1704, verijdelde de

laatste plannen van den onvermoeibaren konkelaar. Frankrijk's nederlaag deelend, nam hij goedsmoeds het besluit, in afwachting, hetzelve getrouw te blijven(1)

. Den 6nOctober 1704 bracht hij, steeds vroolijk en levenslustig, het hoofd vol plannen, het overschot zijner troepen naar Brtwsel terug.

II

Hij vond de Nederlanden in een gansch anderen toestand dan toen hij ze verlaten had. Met hun bezetting door de troepen van Lodewijk XIV was een nieuwe inrichting tot stand gekomen op staatkundig en geldelijk gebied. Een gansch Fransch stelsel was in wording in deze nominale bezitting van den katholieken koning. Onder het nieuw gebouw, opgericht volgens de grondbeginselen van orde, van eenheid en van rede, welke het beheer van Colbert en van Louvois kenschetsen en hetzelve zoo zeer met de toenmalige classieke letterkunde verwantschappen, verdwijnt het uit allerhande orden samengestelde bouwwerk, dat op de middeleeuwsche grondvesten door de hertogen van Bourgondië opgericht en door Karel V gewijzigd werd.

En die vervorming was onvermijdelijk. Van Lodewijk XIV viel inderdaad niet te verwachten, dat hij, op het toppunt zijner macht, de Nederlanden zou ontzien, zooals de katholieke koningen, door het bewustzijn hunner onmacht, daartoe genoopt werden. Het was hem niet voldoende, met dezelve zijn bezittingen te vergrooten; het was niet genoeg, dat hun provinciën Parijs tegen een aanval uit het Noorden dekten, zij moesten ook den Staat voordeelig zijn, wil zeggen, hem geld en mannen verschaffen. Daartoe was het niet alleen noodzakelijk ze van hun aloude zelfstandigheid te berooven, doch ook heel het raderwerk hunner regeering te vereenvoudigen en te versterken, tal van ambtenaars en raden af te schaffen, die te duur kostten en de zaken noodeloos verwikkelden, de beslissingen vertraagden en het gezag van den vorst verminderden. Dank zijn het sullig Spaansch

(1) Voor Maximiliaan's kuiperijen, zie Legrelle: La diplomatie française, etc., deel IV, blz. 396, deel V, blz. 36, 49, 510, 639, deel VI blz. 143, en Riezler: loc. cit., blz. 529, 536, 548, 604, 617.

beheer, bleven schier al de hulpmiddelen in het land. Men moest hun een weg naar den vorst banen. Schijnbaar zouden ze naar den koning van Spanje gaan, doch in werkelijkheid kwamen ze Lodewijk XIV ten goede, vermits de regeering hem feitelijk behoorde.

Reeds op 18 December 1700 had de Private Raad uit Madrid onderrichting ontvangen ‘te gehoorzamen aan al de bevelen, welke zijn allerchristelijkste Majesteit zou geven in naam Onzes Konings’(1)

. Opdat alles goed weze, zeggen de agenten van Lodewijk XIV in België, ‘moet de koning in dit land bevelen als in Frankrijk’(2)

. Philips V wordt behandeld als een eenvoudig figurant, die de heel gereedgemaakte akten onderteekent en ze ‘met denzelfden koerier terugzendt die ze gebracht heeft’(3)

. Gebeurt het hem soms eenige onderrichting door het toedoen van den Hoogeren Raad voor Vlaanderen te zenden, dan dient ze eerst aan het gevoelen van Versailles onderworpen.

Wil men flink te werk gaan, dan hoeft geen rekening gehouden met die oude privileges, waarvan de Belgen steeds den mond vol hebben. Ongetwijfeld jaagt hun geschreeuw den Grooten Koning geen schrik aan. ‘Die volkeren zijn niet te vreezen, schrijft Torcy; men is ze meester zoodra men wil, zij zijn niet in staat iets te doen. Als men wil, dat in deze gewesten iets verricht worde, moet men het nooit voorstellen: men moet het met vastberadenheid bevelen en het wordt uitgevoerd’(4)

. Niettemin is het voorzichtig en zelfs fatsoenlijk, zich niet te haasten om den koning van Spanje eeden te laten zweren, welke de te Versailles besliste ‘hervormingsplannen’ hem zouden verplichten schier onmiddellijk te breken. Heel behendig vermijdt Lodewijk XIV de fout, die later Josef II zoo noodlottig wezen zou. Hij weet dat, te Madrid, de oude Spanjaards, verbitterd omdat Frankrijk hun vorst onder zijn voogdij nam, te Brussel aandringen opdat Philips V zoo spoedig mogelijk ingehuldigd worde; hij weet dat Quiros, de gezant des katholieken konings te

(1) Legrelle: op. cit., deel IV, blz. 252.

(2) Gachard: Histoire de la Belgique au commencement du XVIIIe

siècle, blz. 24, n.

(3) Ibid.

's-Gravenhage, in denzelfden zin handelt; hij weet, ten slotte, dat het volk der provinciën en de ambtenaars met ongeduld een plechtigheid afwachten die, op 's vorsten eer, den alouden slenter zal doen voortleven. Doch hij is vast besloten, dezelve slechts toe te laten, zoo ze geen kwaad kan. Albert van Coxie, voorzitter en hoofd van den Privaten Raad, ‘die norscher is dan ooit’, en den graaf van Tirimont, algemeen schatmeester der financiën, die slechts vraagt om zijn ontslag te nemen(1)

, laat hij in hun onmacht pruttelen. Die oude ambtenaars zien maar al te goed, dat nieuwe tijden aangebroken zijn en dat zij de plaats voor anderen zullen moeten ruimen.

Sedert de troonsbestijging van zijn kleinzoon, heeft Lodewijk XIV in de

Nederlanden een ganschen staf gezonden, die zijn plannen moet uitvoeren: Puységur, gehecht aan den persoon van den hertog van Bourgondië, Boufflers, stadhouder van het ingelijfde Vlaanderen, Bagnols, intendant van Rijsel. En die Franschen vonden dadelijk in den markies van Bedmar en in Bergeyck hoogst verkleefde medewerkers. Niettegenstaande zijn Castiliaansche afkomst, is de eerstemet geestdrift het nieuw stelsel toegetreden. ‘Van zijn land, zegt Saint-Simon, behield hij slechts de eerlijkheid, de dapperheid, de waardigheid, de vrijgevigheid en de prachtlievendheid. Verder zachtmoedig, minzaam, voorkomend, beleefd, rechtzinnig, hoogst inschikkelijk en aangenaam van omgang, heel verstandig en steeds dienstwillig, heeft hij zich overal doen achten en beminnen, en vooral door de Franschen’(2)

. Lodewijk XIV zou hem later beloonen met het lint van den Heiligen Geest en door hem het halssnoer van het Gulden Vlies en het onderkoningschap van Sicilië te doen bekomen. Hij was de eenige Spanjaard voor welken hij de waardigheid van ‘grande’ vroeg en bekwam.

Doch Bergeyck zou hem nog kostbaarder wezen. Die noeste werker, die oude vijand van de al te blijkbare misbruiken in de regeering zijns vaderlands, nam met geestdrift de gelegenheid te baat, welke zich aanbood om de

(1) Bullet. de La Comm. roy. d'Histoire, 3e

reeks, deel VI [1864], blz. 90. (2) Mémoires, deel II, blz. 369; cf. XII, blz. 146.

onder Maximiliaan-Emanuel vergeefs beproefde hervormingen op groote schaal te verwezenlijken(1)

. Het schijnt wel, dat hij, in zijn verknochtheid jegens Lodewijk XIV, iets van dat idealisme betoond heeft, waarmede de vrijzinnige Rijnlanders, zooals Förster, een eeuw later, de verovering van hun land door de Fransche Republiek begroetten. Hij zag in Lodewijk XIV slechts den bevorderaar van de ‘goede regeering’, wil zeggen, voor een mensch der XVIIeeeuw, van de absolute monarchie. Hij had altijd de privileges geringgeschat, en zijn laatste mislukking hadden ze hem geheel