• No results found

Veel bodems in Nederland zijn in het verleden verwerkt (zie blz. 15). Met name in de bossen die ten tijde van de werkverschaffing zijn aangelegd, zijn vaak diep gespit om

de bewortelingsmogelijkheden van de bomen te verbeteren. Soms is tot meer dan 1 meter diep omgespit. Verwerkte lagen zijn nog steeds goed herkenbaar als heterogeen mengsel van meerdere oorspronkelijke horizonten. In de profielbeschrijving wordt dat aangegeven met de letters van de belangrijkste hoofdhorizonten die verwerkt zijn, gescheiden door een schuine streep, bijvoorbeeld A/B/C (zie foto). Voor de classificatie beschouwen we dergelijke horizonten als nieuw moedermateriaal, dus als C-horizont. Horizonten waarin na de verwerkingsfase opnieuw bodemvorming heeft plaatsgevonden beschrijven we wel apart. Een voorbeeld daarvan is de AE-horizont in de foto, die gevormd is nadat de grondbewerking heeft plaatsgevonden. Samen met de bovenliggende Fa- en Hr-horizont geeft deze AE-horizont informatie over huidige standplaatseigenschappen.

Toevoegingen

Door middel van toevoegingen achter de horizontcode kunnen we aanvullende informatie geven. Veel toevoegingen verschaffen informatie die relevant is in verband met het grondwaterstandsverloop. Deze hebben betrekking op hydromorfe kenmerken.

51

Overgangshorizonten

Tussen de hiervoor besproken horizonten komen vaak ook geleidelijke overgangen voor. Als een horizont niet eenduidig tot een hoofdgroep gerekend kan worden, beschrijven wij het als een overgang tussen twee horizonten. Voorbeelden van overgangshorizonten zijn: AE, AB, AC en BC (zie foto’s op blz. 35, 43 en 48).

Verwerkte horizonten

Veel bodems in Nederland zijn in het verleden verwerkt (zie blz. 15). Met name in de bossen die ten tijde van de werkverschaffing zijn aangelegd, zijn vaak diep gespit om

de bewortelingsmogelijkheden van de bomen te verbeteren. Soms is tot meer dan 1 meter diep omgespit. Verwerkte lagen zijn nog steeds goed herkenbaar als heterogeen mengsel van meerdere oorspronkelijke horizonten. In de profielbeschrijving wordt dat aangegeven met de letters van de belangrijkste hoofdhorizonten die verwerkt zijn, gescheiden door een schuine streep, bijvoorbeeld A/B/C (zie foto). Voor de classificatie beschouwen we dergelijke horizonten als nieuw moedermateriaal, dus als C-horizont. Horizonten waarin na de verwerkingsfase opnieuw bodemvorming heeft plaatsgevonden beschrijven we wel apart. Een voorbeeld daarvan is de AE-horizont in de foto, die gevormd is nadat de grondbewerking heeft plaatsgevonden. Samen met de bovenliggende Fa- en Hr-horizont geeft deze AE-horizont informatie over huidige standplaatseigenschappen.

Toevoegingen

Door middel van toevoegingen achter de horizontcode kunnen we aanvullende informatie geven. Veel toevoegingen verschaffen informatie die relevant is in verband met het grondwaterstandsverloop. Deze hebben betrekking op hydromorfe kenmerken.

52

Hydromorfe kenmerken

e Deze code gebruiken we bij ontijzerde horizonten (foto blz. 42). Hiermee geven we aan dat door neerwaartse of laterale grondwaterstromingen de aanwezige ijzer is opgelost. Dit komt tot uiting in het voorkomen van loodzandkorrels (zie E- horizont). Bij A-horizonten geeft de toevoeging een indicatie voor een begin van podzolering. g Gebruiken we voor horizonten met roestvlekken. c Code voor extreem ijzerrijke horizonten (zie foto

boven). Meestal gebruiken we deze samen met de toevoeging g (Ahgc), omdat het geoxideerd ijzer betreft. Het kan echter ook gereduceerd ijzer betreffen (Crc). We gebruiken deze toevoeging

als er meer dan 40% roestvlekken, ijzerconcreties of ijzerverkittingen voorkomen. Vaak houden extreem ijzerrijke horizonten verband met een sterke kwelflux, waarmee veel ijzer is aangevoerd3. Dit kan echter ook een fossiele situatie zijn, omdat op veel plaatsen de kwel is verdwenen. Het ijzer blijft dan nog lange tijd in het profiel aanwezig.

r Code voor geheel gereduceerde horizonten. In minerale gronden hebben deze horizonten

3

Dit kan om grote hoeveelheden gaan, waardoor zgn. oerbanken gevormd zijn. Op verschillende plaatsen in beekdalen is in het verleden ijzer gewonnen uit dit soort afzettingen.

52

Hydromorfe kenmerken

e Deze code gebruiken we bij ontijzerde horizonten (foto blz. 42). Hiermee geven we aan dat door neerwaartse of laterale grondwaterstromingen de aanwezige ijzer is opgelost. Dit komt tot uiting in het voorkomen van loodzandkorrels (zie E- horizont). Bij A-horizonten geeft de toevoeging een indicatie voor een begin van podzolering. g Gebruiken we voor horizonten met roestvlekken. c Code voor extreem ijzerrijke horizonten (zie foto

boven). Meestal gebruiken we deze samen met de toevoeging g (Ahgc), omdat het geoxideerd ijzer betreft. Het kan echter ook gereduceerd ijzer betreffen (Crc). We gebruiken deze toevoeging

als er meer dan 40% roestvlekken, ijzerconcreties of ijzerverkittingen voorkomen. Vaak houden extreem ijzerrijke horizonten verband met een sterke kwelflux, waarmee veel ijzer is aangevoerd3. Dit kan echter ook een fossiele situatie zijn, omdat op veel plaatsen de kwel is verdwenen. Het ijzer blijft dan nog lange tijd in het profiel aanwezig.

r Code voor geheel gereduceerde horizonten. In minerale gronden hebben deze horizonten

3

Dit kan om grote hoeveelheden gaan, waardoor zgn. oerbanken gevormd zijn. Op verschillende plaatsen in beekdalen is in het verleden ijzer gewonnen uit dit soort afzettingen.

53

meestal een grijze tot blauwgrijze kleur en ontbreken roestvlekken. Gereduceerde veenlagen zijn vaak bruin van kleur en verspreiden soms een rotte eierenlucht van zwavelwaterstof (H2S) vanwege de afbraak van organische stof door zwavelbacteriën (zie blz. 18).

gr Vaak komt een overgangshorizont voor die deels gereduceerd is, maar waar ook roestvlekken in voorkomen. Deze geven we aan met de toevoeging gr.

Overige toevoegingen

i (inorganic) Bij or-

ganische horizon- ten kan de toevoe- ging i gebruikt wor- den om aan te geven dat er mine- rale delen bijge- mengd zijn. Dit kan bijvoorbeeld het

gevolg zijn van het inwaaien van (stuif)zand of door sedimentatie bij overstroming.

b (begraven) Wordt gebruikt wanneer een ouder

profiel afgedekt is met jongere afzettingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij overstoven profielen, of bij een opgehoogde grond. Achter de code van de onderliggende O-, A-, E- en B-horizonten

wordt een toevoeging ‘b’ opgenomen om aan te geven dat het een begraven horizont betreft.

53

meestal een grijze tot blauwgrijze kleur en ontbreken roestvlekken. Gereduceerde veenlagen zijn vaak bruin van kleur en verspreiden soms een rotte eierenlucht van zwavelwaterstof (H2S) vanwege de afbraak van organische stof door zwavelbacteriën (zie blz. 18).

gr Vaak komt een overgangshorizont voor die deels gereduceerd is, maar waar ook roestvlekken in voorkomen. Deze geven we aan met de toevoeging gr.

Overige toevoegingen

i (inorganic) Bij or-

ganische horizon- ten kan de toevoe- ging i gebruikt wor- den om aan te geven dat er mine- rale delen bijge- mengd zijn. Dit kan bijvoorbeeld het

gevolg zijn van het inwaaien van (stuif)zand of door sedimentatie bij overstroming.

b (begraven) Wordt gebruikt wanneer een ouder

profiel afgedekt is met jongere afzettingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij overstoven profielen, of bij een opgehoogde grond. Achter de code van de onderliggende O-, A-, E- en B-horizonten

wordt een toevoeging ‘b’ opgenomen om aan te geven dat het een begraven horizont betreft.

55

Classificatie

Door het humusprofiel te bestuderen in relatie tot kenmerken van de standplaats en de vegetatie kunnen we veel informatie verkrijgen over het functioneren van het ecosysteem. Hiervoor volstaat het om een goede beschrijving van het humusprofiel te maken. Als we echter humusprofielen van verschillende locaties willen vergelijken, of zelfs in kaart willen brengen, hebben we behoefte aan een indeling van humusprofielen die vergelijkbare eigenschappen hebben. Voor dat doel hebben we als onderdeel van de ecologische bodemtypologie een humusvormclassificatie opgesteld (Kemmers en de Waal, 1999, van Delft, 2001, van Delft, et al., 2002, Buis en van Delft, 2003, Hommel en de Waal, 2003). Deze indeling is in grote lijnen gebaseerd op het Canadese systeem (Klinka, et al., 1981, Green, et al., 1993). Hiermee kunnen humusprofielen ingedeeld worden bij een humusvorm. De humusvorm is een eenheid in de typologie, vergelijkbaar met de eenheid van een bodemkaart of een vegetatietype. Voor de classificatie wordt het deel van het humusprofiel tot 40 cm – mv. beschouwd, exclusief de L- en S-horizonten. In nevenstaande figuur is dit schematisch weergegeven. Het bodemprofiel omvat het gehele profiel tot minimaal 120 cm – mv., het humusprofiel beschrijft alle organische stof houdende lagen en voor de humusvorm vergelijken we voorkomen en dikte van de horizonten tot 40 cm – mv.

Bij de classificatie wordt gebruik gemaakt van de begrippen ‘dominante organische horizontgroep’ en

‘dominante horizont’ en van ‘terrestrische’ en ‘semiterrestrische’ standplaatsen of humusvormen. Deze

begrippen zullen we hier eerst toelichten.