• No results found

Verschillen tussen standaard- en Armingtonmodel

Hoofdstuk 3: Het ATPSM-model

4.8 Verschillen tussen standaard- en Armingtonmodel

In 1969 introduceerde Paul Armington als eerste de aanname dat eindproducten die internationaal verhandeld worden gedifferentieerd zijn op basis van hun land van oorsprong. Hij nam aan dat in elk land, elke industrie slechts één product produceert en dat dit product verschilt van het product dat in dezelfde industrie geproduceerd wordt, maar in een ander land. Om het model eenvoudig te houden, nam hij aan dat er maar één consument is in elk land. In de ogen van deze consument zijn de producten uit één industrie, maar uit verschillende landen, producten die erg op elkaar lijken, maar niet volledig gesubstitueerd kunnen worden. Deze set van aannames wordt een ‘Armington assumption’ genoemd (Lloyd en Zhang, 2006). Over het algemeen wordt in de literatuur over Armington-modellen uitgegaan van een CGE-model. In dit onderzoek wordt aangenomen dat de eigenschappen van CGE-modellen met een Armington-aanname gelijk zijn aan de eigenschappen van partiële evenwichtsmodellen met een Armingtonstructuur.

Het toevoegen van een Armingtonstructuur aan een model geeft de mogelijkheid voor het principe van ‘cross-hauling’. Dat betekent het tegelijkertijd importeren en exporteren van een bepaald goed in een industrie door een land. Dit is een kenmerk dat aanwezig is bij het gebruik van statistieken op het gebied van internationale handel en een gevolg is van aggregatie (Zhang, 2006). In het model geeft de Armingtonelasticiteit de mate aan waarin de verschillende ‘soorten’ producten gesubstitueerd kunnen worden. Een model van dit type wijkt hierin af van de traditionele handelsmodellen waarin de aanname van perfecte substitutie gangbaar is (Lloyd en Zhang 2006). Het gebruiken van een Armingtonaanname in agrarische modellen is niet gebruikelijk. Meestal worden deze modellen gebruikt in de industriële sector.

Bij het introduceren van een Armingtonstructuur veranderen de eigenschappen van handelsmodellen fundamenteel, ongeacht de waarden die aangenomen worden voor de substitutie-elasticiteiten. Deze veranderingen liggen allereerst in het feit dat er geen comparatief voordeel en daarmee geen productspecialisatie meer is. Met het ontbreken van productspecialisatie verdwijnt de mogelijkheid om er winst door handel mee te maken. Een land kan geen comparatief prijsvoordeel hebben ten opzichte van de prijzen van hetzelfde goed uit andere landen. Daarnaast is het aantal producten in

56

Armingtonmodellen vast en zijn er geen voordelen van handel door een grotere productvariëteit. Tot slot lijken grote ‘terms of trade’ effecten, oftewel effecten op de ruilvoet (Pd / Pm), eventuele andere winsten van handel uit te vlakken. Deze grote ‘terms of trade’ effecten zijn een gevolg van de lagere substitutie-elasticiteit in Armingtonmodellen ten opzichte van standaard handelsmodellen. Als gevolg van deze eigenschappen hebben modellen met een Armingtonaanname de neiging winsten door liberalisatie op het gebied van handelsbeleid te onderschatten (Lloyd en Zhang 2006).

In de Armingtonvariant van het ATPSM-model worden de vergelijkingen (3) en (4) uit het standaardmodel vervangen door de volgende vergelijkingen:

(5) ΔX i,r= ΔMi,r- D i,rD^i,r + S i,rS^i,r

(6) ΔM i,r = (Anew/ (1 + Anew))D i,rD^i,r – ( Ainit/ (1 + Ainit) - Anew/ (1 + Anew)) D i,r

In de vergelijking die de verandering in import verklaart, staat Ay voor ((am / ad)(Pd / Pm)y)si,r. De verhouding tussen de prijs van binnenlands geproduceerde goederen en die van importgoederen (Pd / Pm) is de ‘terms of trade’, oftewel de ruilvoet. Daarnaast staat am/ advoor de verhouding tussen geïmporteerde goederen en binnenlands geproduceerde goederen.

Het verschil in voordeel uit handel tussen standaardmodellen en Armingtonmodellen is dat deze in standaardmodellen verklaard wordt uit comparatieve voordelen terwijl in Armingtonmodellen verschillen in capaciteit, technologie en nationale producten de verklaring van handel zijn.

In de Armingtonversie van een model kan de aanname dat een land een kleine open economie is niet gehandhaafd blijven. Elk land is groot in de zin dat zijn vraag en aanbod de prijzen van de goederen die het verhandelt, beïnvloeden. Als gevolg daarvan leiden unilaterale reducties in handelsbarrières door één land tot een enorme verslechtering van hun ‘terms of trade’. Deze grote effecten op de ‘terms of trade’ van een land zijn een kenmerk van Armington modellen, zelfs als een land slechts een klein deel van de wereldproductie en –handel op zich neemt. Dit komt door de Armington-aanname zelf, namelijk dat elk land de enige aanbieder is van het product dat het aanbiedt

op de wereldmarkt en dus heeft het land substantiële monopoliemacht. Het effect op de ‘terms of trade’ is groter dan in standaardmodellen (Lloyd en Zhang, 2006).

Omdat producten in een Armingtonmodel geen perfecte substituten zijn, worden ze niet voor dezelfde prijs in verschillende landen van de wereld verkocht (Lloyd en Zhang, 2006). In gewone handelsmodellen wordt aangenomen dat producten juist wel perfect gesubstitueerd kunnen worden, waardoor er sprake is van één prijs, de wereldprijs.

Als gekeken wordt naar de resultaten van de Armingtonvariant van het ATPSM-model blijkt dat de veranderingen in de wereldprijs en de binnenlandse productieprijzen en consumptieprijzen gelijk zijn voor beide modellen. Volgens Lloyd en Zhang (2006) zijn producten in een Armingtonmodel gedifferentieerd naar land van herkomst en om die reden worden ze voor verschillende prijzen op de wereldmarkt verkocht. De resultaten uit het model lijken hiermee in tegenspraak te zijn.

Vervolgens is er een verschil in de verandering van de export tussen de Armingtonvariant en de standaardversie van het model (zie voor de resultaten uit het standaardmodel en het Armingtonmodel naast elkaar bijlage A7). In beide modellen stijgt de export als gevolg van de hervormingen in het Europees handelsbeleid. De export stijgt in de Armingtonvariant echter meer dan in het standaardmodel. De reden voor dit verschijnsel ligt in het feit dat in deze versie van het model vergelijking (3) de ‘market clearing equation’ is. Hierin wordt de verandering van de export verklaard door de verandering in achtereenvolgens de import, de binnenlandse vraag en het binnenlandse aanbod. Als gevolg van het verschil in verandering in import tussen het standaardmodel en het Armingtonmodel, wijzigt ook het verschil in exportverandering tussen de twee modellen. De verschillen tussen de twee modellen in de verandering in export zijn gelijk aan die tussen de verandering in import. Dit geldt zowel voor ruwe als voor witte suiker en voor alle landengroepen.

Nu blijft de vraag over waarom de importverandering in de twee modellen verschilt. Bij het nader bestuderen van de vergelijkingen waarin de Armingtonversie van het ATPSM-model verschilt, blijkt dat in vergelijking 4, die waarin de import verklaard wordt, alleen de samengestelde variabele Ayeen verschil teweeg kan brengen (zie vergelijking 4). De

58

verandering in de binnenlandse vraag (D^*D) blijft namelijk hetzelfde als die in het standaardmodel. Deze variabele (Ay) is samengesteld uit s (de Armingtonsubstitutie-elasticiteit), de verhouding tussen amen ad(constanten) en de verhouding tussen Pd(prijs van het binnenlandse aanbod) en Pm(prijs van importen). De kleinere importdaling in het Armingtonmodel ten opzichte van het standaardmodel is een gevolg van de veranderde substitutie-elasticiteit. In een standaardmodel nadert de substitutie-elasticiteit 8 , terwijl deze in het Armingtonmodel gelijk is aan 2,2.

In de resultaten van de twee modellen blijkt dat er geen verschil in verandering van de productie en consumptie bestaat tussen de twee versies van het model. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de vergelijkingen die export en import verklaren, veranderen in de Armingtonversie van het model. De vergelijkingen voor binnenlandse vraag (consumptie) en het binnenlandse aanbod (productie) blijven daarentegen identiek. Deze variabelen zijn slechts afhankelijk van veranderingen in de wereldmarktprijs en veranderingen in de tarieven. De tarieven worden wel deels verklaard door de export en import (zie de 3 vergelijkingen in hoofdstuk 3, die de berekening van de tarieven beschrijven). Aangezien de aanpassingen in de wereldmarktprijs en de tarieven voor beide versies van het model gelijk zijn, blijft ook de productie gelijk.

De productie kan gesplitst worden in productie voor twee verschillende markten, namelijk die voor de export en die voor de binnenlandse markt. In de resultaten van het model is de exportstijging in het Armingtonmodel groter dan die in het standaardmodel. Om de productieverandering gelijk te laten blijven moet dan in de Armingtonversie de productie voor de binnenlandse markt dit verschil opheffen. In de simulatieresultaten is niet apart aangegeven of de productie voor de binnenlandse markt verandert.

Binnenlandse productie = [ productie voor binnenlandse markt ↓ ; export ↑ ] = ∆ 0

Voor de binnenlandse vraag (consumptie) geldt hetzelfde systeem in de Armingtonvariant van het model. Deze bestaat uit enerzijds de consumptie van binnenlands geproduceerde goederen en anderzijds uit ge‹mporteerde goederen. Als laatstgenoemde in het Armintonmodel hoger (minder negatief) is dan in de standaardversie, dan moet ook hier dit opgeheven worden door een even grote daling in

de consumptie van goederen die in het eigen land zijn geproduceerd. Het uiteindelijke verschil in effect kan dan ook voor de consumptie gelijk zijn aan nul.

Binnenlandse consumptie = [ consumptie van binnenlandse productie ↓ ; import ↑ ] = ∆ 0

De resultaten van de Armingtonvariant voor de import- en exportveranderingen vertonen een even groot verschil als de import- en exportwijzigingen in het standaardmodel. De toename van de productie voor de binnenlandse markt zal dan ook gelijk zijn aan de stijging van de consumptie van goederen die in het binnenland geproduceerd zijn.

De welvaartstijging in het Armingtonmodel is voor beide soorten suiker hoger dan in het standaardmodel. Als er echter sprake is van een daling in de welvaart, dan is deze daling kleiner dan die in de standaardvariant van het ATPSM-model. Deze twee afwijkingen kunnen verklaard worden door de grotere toename in de export en de minder grote afname van de import in dit model, terwijl de prijsveranderingen in beide modellen gelijk zijn. De welvaart is naast van de prijzen, afhankelijk van de stijging of daling van de import en export. Kortom, als de het verschil tussen de exportveranderingen (∆X) ongelijk is aan nul, het verschil tussen de importveranderingen (∆M) ongelijk is aan nul, dan kan het verschil tussen de welvaartsveranderingen (∆W) ongelijk zijn aan nul (hierbij staat de ∆ voor het verschil tussen het standaard- en het Armingtonmodel).