• No results found

3.2 Franchiseovereenkomst in Draft Common Frame of Reference 1 Inleiding

3.2.3 Vergelijking met DCFR

3.2.3.3 Verplichtingen van de franchisegever

Voorts is er een afdeling gewijd aan de verplichtingen van de franchisegever. Dit behelst onder meer dwingende bepalingen omtrent het vertrekken van het recht van intellectuele eigendom en knowhow.133 Bij de definitie van franchise wordt in de Erecode verwezen naar het verstrekken van intellectuele eigendomsrechten en knowhow.134 Indien de franchisegever dit niet verstrekt, kan de franchisenemer nauwelijks op behoorlijke wijze de onderneming exploiteren. Het karakter van de franchiseovereenkomst brengt mee dat deze rechten worden overgedragen, daar de franchisegever juist betaalt om gebruik te kunnen maken van de voordelen van de franchiseformule.

De franchisegever is verder verplicht om (kosteloos) bijstand te verlenen in de vorm van trainingen, begeleiding en advies. De franchisenemer kan ook aanvullende bijstand verlangen van de franchisegever tegen een redelijke prijs. Het verlenen van bijstand wordt ook erkend in de rechtspraak. Wanneer voortdurende verplichtingen niet worden nagekomen, zoals in dit geval de plicht om bijstand en ondersteuning te verlenen, kan de franchiseovereenkomst in beginsel ontbonden worden.135 Verder is ook in de Erecode bepaald dat de franchisegever verplicht is om de franchisenemer een aanvangsopleiding te geven en voortdurende

ondersteuning te bieden gedurende de looptijd van de overeenkomst.136 Houben betoogt dat in

130 Sagaert e.a. 2012, p. 404.

131 Artikel IV.E – 4:103 met een verwijzing naar artikel IV.E – 2:201 DCFR, wat betekent dat dit hetzelfde is gereguleerd als bij agentuur en distributieovereenkomsten.

132 Artikel IV.E – 4:103 DCFR, Comments. 133

Artikel IV.E – 4:201 en 4:202 DCFR. 134 Paragraaf 1 Europese Erecode.

135 Rb. Midden-Nederland 20 maart 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5853 en Rb. Amsterdam 4 december

2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8043.

136

Nederland wordt aangenomen de verplichting tot bijstand inherent is aan de

franchiseovereenkomst. De franchisegever is verplicht tot het verlenen van bijstand zelfs als dit niet nadrukkelijk is overeengekomen.137 Een dergelijke verplichting wordt ook

vastgesteld door de rechtbank Oost-Brabant. Volgens de rechtbank dient er rekening

gehouden te worden ‘met de aard van de franchiseovereenkomst en de daaruit voortvloeiende zorgplicht van de franchisegever om voortdurend ondersteuning en bijstand te verlenen aan de franchisenemer’.138 Opvallend is dat de verplichte bijstand geen dwingende bepaling in het DCFR is. Ook een franchiseovereenkomst waarin bijstand niet is opgenomen, wordt

beschouwd als een geldige franchise.139

Verder is er in twee artikelen aandacht besteed aan de levering.140 Het komt regelmatig voor dat een franchisenemer verplicht is om producten af te nemen bij de franchisegever of bij een door de franchisegever aangewezen leverancier. Te denken valt aan het probleem geschetst in de inleiding bij de franchisenemers van Bakker Bart. Het DCFR verplicht de franchisegever om een redelijke bestelling te leveren alsmede binnen redelijke termijn. Indien de

franchisegever voorziet dat de leveringscapaciteit aanzienlijk minder is, zal hij de

franchisenemer tijdig moeten waarschuwen. In Kamerstukken is opgemerkt dat na het tekenen van de franchiseovereenkomst het normaliter niet mogelijk is om van leverancier te wisselen, zelfs als er sprake is van ontevredenheid over de kwaliteit of prijs van de producten.141 Echter wordt dit probleem maar gedeeltelijk ondervangen met deze regelingen in het DCFR. Het DCFR spreekt wel van een redelijke bestelling binnen redelijke termijn maar laat zich niet uit over ontevredenheid omtrent de te leveren producten. De Erecode laat zich ook niet uit over dit onderwerp. Wat betreft de doorlevering, heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat de franchisegever tot doorlevering verplicht was wegens het langdurig gedogen van betalingsachterstanden.142 In het geval dat de franchisenemer de geleverde goederen wel betaalt maar een betalingsachterstand heeft betreffende de franchise fee, is de franchisegever ook gehouden om door te blijven leveren aan de franchisenemer. De voorzieningenrechter

137 Asser / Houben 2014, nr. 168.

138 Rb. Oost-Brabant 23 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2305, r.o. 4.3.6 en 4.4.17; zie ook Rb. Noord-

Nederland 29 november 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7307, r.o. 5.16.

139 Sagaert e.a. 2012, p. 405.

140 Artikel IV.E – 4:204 en 4:206 DCFR. 141

Kamerstukken II 2014/15, 31311, nr. 119, p. 2. 142

van de rechtbank Noord-Nederland haalde ook de afhankelijke positie van de franchisenemer aan.143

Naast de precontractuele informatieplicht heeft de franchisegever ook nog een

informatieplicht tijdens de looptijd van de overeenkomst. De omstandigheden in de markt, de commerciële resultaten van de franchiseformule en reclamecampagnes zijn onder andere punten waarover de franchisenemer geïnformeerd dient te worden.144 Deze informatieplicht kan gezien worden als aanvulling op het geven van bijstand. Doorgaans bestaat het verlenen van bijstand ook uit het verschaffen van informatie.145

De laatste verplichting van de franchisegever opgenomen in het DCFR betreft de reputatie van het netwerk en reclame. Om de reputatie te bevorderen wordt er van de franchisegever verwacht dat hij redelijke inspanning levert. Verder dient hij (zonder extra kosten voor de franchisenemer) juiste reclamecampagnes te ontwerpen.146 De problematisch geachte afhankelijke positie van de franchisenemer ten opzichte van de inspanningen van de

franchisegever om de formule succesvol te laten blijven, kan hierdoor worden beperkt.147 Het is echter geen dwingende bepaling in het DCFR. Bueno Díaz is van mening dat dit voor discussie vatbaar is omdat het redelijk is te veronderstellen dat de franchisegever controle zal uitoefenen op het gebruik van de franchiseformule om de reputatie te garanderen.148

3.3 Tussenconclusie

Een rechtsvergelijking met Frankrijk en België leert ons dat voornamelijk is voorzien in regels betreffende de precontractuele informatieplicht. Er is echter niet gekozen voor een uitgebreide codificatie in de desbetreffende landen. Of franchisewetgeving daadwerkelijk effect heeft gehad in bovengenoemde landen is wegens het ontbreken van een onderbouwd onderzoek niet duidelijk. Wel kan men voorzichtig constateren dat het voor de franchisegever en franchisenemer in deze landen ten opzichte van Nederland duidelijker is wat van hen wordt verwacht. Om de rechtsonzekerheid weg te nemen zou een voorbeeld genomen kunnen

worden aan deze Europese landen.

143 Rb. Noord-Nederland (vzr.) 28 augustus 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4715 r.o. 5.1-5.3. 144 Artikel IV.E – 4:205 DCFR. 145 Asser / Houben 2014, nr. 168. 146 Artikel IV.E – 4:207 DCFR. 147 Kolenbrander, NJB 2013/2302, p. 2738. 148 Sagaert e.a. 2012, p. 406.

Daarnaast is een vergelijking met het DCFR is gemaakt om te achterhalen of dit meer

rechtszekerheid en bescherming biedt dan het Nederlandse systeem. Het is opvallend dat ook hier de precontractuele informatieplicht zeer omvattend is. Veel bepalingen hebben in het DCFR een dwingende strekking om de franchisenemers te beschermen. Ik ben dan ook van mening dat de gedetailleerde afdelingen van het DCFR voor een meer evenwichtigere relatie zorgen tussen contractspartijen. De franchisenemer en franchisegever dienen dan wel op het contract het DCFR van toepassing te verklaren. De bepalingen uit het DCFR kunnen tevens als inspiratie dienen voor de Nederlandse wetgever.