• No results found

DE VERMOGENSDELICTEN IN ENGELAND

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat de Nederlandse wetgever zich bij het vormgeven van het systeem van de vermogensdelicten heeft laten inspireren door het Duitse recht uit die tijd. Daarom is niet gekozen voor een vergelijking met het Duitse recht. Ten behoeve van dit onderzoek is het immers interessant een ander soort systeem te bestuderen. Gekozen is voor het Engelse systeem van vermogensdelicten dat is gebouwd rondom het delict“theft”. Dat begrip kan niet worden vertaald als diefstal, want het is breder dan dat. Er valt ook onder wat wij verduistering noemen. Andere belangrijke vermogensdelicten in Engeland zijn robbery (≈ roof), blackmail (≈ afpersing), burglary (≈ inbraak) en fraud ≈ (bedrog). Het Engelse systeem lijkt anders dan het Nederlandse vrij materiële strafbaarstellingen te kennen. Bestudering van dit systeem van delicten kan nuttig zijn bij de beantwoor- ding van de vraag of het Nederlandse systeem aanpassing behoeft. In het navolgende worden eerst in het kort, en voor zover hier van belang, enkele onderdelen uit het Engelse rechtssysteem beschreven en wordt ver- volgens het Engelse systeem van de vermogensdelicten uiteengezet.

5.2 Het Engelse rechtssysteem in het kort

Het Engelse rechtssysteem is van toepassing in Engeland en Wales. De andere delen van het Verenigd Koninkrijk, te weten Schotland en Noord- Ierland, hebben hun eigen rechtssystemen. Samen vormen de gerechtelijke instellingen van deze drie jurisdicties de United Kingdom judiciary. Uni- formiteit wordt geboden door het Supreme Court of the United Kingdom

(voorheen, dat wil zeggen tot 1 oktober 2009, door het (Appellate Commit- tee of the) House of Lords). Het Supreme Court is de hoogste rechter in het gehele koninkrijk wat betreft onder meer strafzaken uit Engeland, Wales en Noord-Ierland.1

Common law

Het Engelse rechtssysteem staat bekend als een common law systeem. De term common law heeft verschillende betekenissen. In de eerste plaats wordt daarmee een soort rechtssysteem bedoeld. De term werd oorspron- kelijk gebruikt voor de wetten en gewoontes die werden toegepast door de royal courts die ontstonden na de Normandische verovering van Engeland die begon in 1066. De common law verving de lokale wetten en gewoontes die tot die tijd werden toegepast door de verschillende lokale rechtbanken. De beslissingen van de royal courts werden vastgelegd en gepubliceerd en zo ontstond de praktijk dat in lopende procedures een beroep werd gedaan op beslissingen in reeds afgesloten zaken. Deze eerdere beslissingen wer- den als gezaghebbend of zelfs bindend beschouwd. De omstandigheid dat beslissingen van hogere instanties een op zichzelf staande bron van recht zijn, is een kenmerk dat de common law systemen onderscheidt van civil law systemen.2Deze beslissingen vormen precedenten die gevolgd moeten worden door alle lagere rechtbanken en gerespecteerd door alle rechterlijke instanties. Het House of Lords heeft in 1966 overigens verklaard zich niet onder alle omstandigheden aan de eigen eerdere uitspraken gebonden te zullen achten. Dat betekent dat voor ombuiging van een minder gewenste ontwikkeling in de rechtspraak niet altijd op de wetgever hoeft te worden gewacht.3

Daarnaast wordt de term common law ook gebruikt om bepaalde rechts- bronnen binnen het Engelse rechtssysteem aan te duiden en wel ter onder- scheiding van statute law. Common law wordt van oudsher geassocieerd met de bescherming van persoonlijke vrijheid, eigendoms- en overeenkom- stenrecht en individuele belangen als reputatie en lichamelijke vrijheid. In de 19een 20ekreeg de overheid echter een steeds grotere rol bij collectieve

1 Prakke/De Lange 2012, p. 364 en Smith, Bailey & Gunn, par. 2-074. Zie ook www. supremecourt.uk. Schotse strafzaken worden in hoogste instantie behandeld door het High Court of Justiciary, zie www.scotland-judiciary.org.uk, zoek via“About the judiciary” naar “Court Structure”.

2 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-003. 3 Prakke 2012, p. 331.

aangelegenheden als de bescherming van de volksgezondheid, de sociale zekerheid en de economie. Deze gebieden worden gereguleerd door wet- geving.4 Het overgrote deel van het Engelse strafrecht is inmiddels te vin- den in diverse5wetten. In deze context wordt de term common law gebruikt om regels aan te duiden die zijn ontleend aan rechterlijke beslissingen. Inmiddels is het algemene gevoelen dat ook belangrijke veranderingen op gebieden die nog steeds gedomineerd worden door de common law meer gelegitimeerd zijn als ze tot stand worden gebracht door de wetgever (in plaats van door rechters).6

Belangrijke instellingen

Bij de totstandkoming van recht speelt een aantal instellingen een centrale rol. Statute law wordt vastgesteld door het parlement. Daarnaast kunnen, zoals gezegd, ook beslissingen van de hogere rechterlijke instanties recht bevatten. Het Verenigd Koninkrijk heeft overigens pas sinds 2007 een minis- terie van justitie. Daarvoor was de verantwoordelijkheid voor verschillende aspecten van het rechtssysteem verdeeld over diverse ministeries en depar- tementen. Het ministerie van justitie is verantwoordelijk voor straf- en peni- tentiair recht.7 Tot de inwerkingtreding van de Prosecution of Offences Act 1985 was de beslissing om te vervolgen en de vervolging zelf aan de politie. Sinds 1985 is de Crown Prosecution Service, met aan het hoofd de Director of Public Prosecutions, de voor vervolging verantwoordelijke instantie.8 Hervorming van het recht

De common law ontwikkelt zich door de beslissingen van hogere rechter- lijke instanties. Over het algemeen wordt echter terughoudend gebruikge- maakt van de mogelijkheid om zo nieuwe rechtsprincipes te ontwikkelen. Het toepassen van een bestaand principe op nieuwe omstandigheden wordt als een rechtmatige uitoefening van het rechtersvak gezien, maar de creatie van nieuwe principes wordt beschouwd als een zaak voor regering en par- lement. Deze laatsten worden hierbij voorgelicht door verschillende instan- ties, waaronder de permanente Law Commission.9 De Law Commission werd in 1965 opgericht. Haar taak is:

4 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-004.

5 Er is niet zoiets als een Wetboek van Strafrecht en een Wetboek van Strafvordering. 6 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-004.

7 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-017/1-018.

8 Smith 1993, p. 76-77 en Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-022. 9 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-027.

“to take and keep under review all the law with which [it is] concerned with a view to its systematic development and reform, including in particular the codifica- tion of such law, the elimination of anomalies, the repeal of obsolete and unne- cessary enactments, the reduction of the number of separate enactments and generally the simplification and modernisation of the law.”10

De onderwerpen die worden onderzocht worden bepaald door de Lord Chancellor11 of zijn onderdelen van rechtshervormingsprogramma’s. De Law Commission is onder meer bezig met een wetboek van strafrecht. Er is al een wetsontwerp, maar er is uiteindelijk voor gekozen eerst de ver- schillende deelgebieden van het strafrecht te moderniseren en dat later samen te voegen tot een wetboek.12Belangrijke publicaties van de Law Com- mission zijn haar working papers. Deze bevatten een gedetailleerd over- zicht van het huidige recht, de kritiek en de beweerdelijke defecten en een overzicht van voorgestelde verbeteringen. Na consultatie bij geïnteresseerde partijen wordt over het algemeen een eindrapport gemaakt, inclusief een wetsontwerp.13

Vóór de oprichting van de Law Commission bestond ook al een aantal rechtshervormingscommissies, waarvan op deze plaats de Criminal Law Revision Committee (CLRC) de belangrijkste is om te noemen. De CLRC werd in 1959 in het leven geroepen en bestond uit rechters, weten- schappers en de Director of Public Prosecutions. Haar rapporten hebben tot belangrijke hervormingen geleid, waarvan de belangrijkste de – hierna te bespreken– Theft Act van 1968 was. De CLRC is niet meer bijeengeroepen sinds 1985; haar werk is overgenomen door de Law Commission.14 Wetsgeschiedenis

Als wetgeving wordt voorafgegaan door een rapport van bijvoorbeeld de Law Commission, mag dit rapport door de rechter worden gebruikt als bewijs voor de voormalige staat van het recht en de toentertijd bestaande problemen. Aanbevelingen van de commissie mogen echter bij de uitleg van de wet niet worden gezien als de bedoeling van de wetgever. Het kan immers zo zijn dat het parlement de aanbevelingen niet heeft overgenomen

10 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-028, met verwijzing naar s. 3(1) van de Law Commissions Act uit 1965.

11 Dit is tegenwoordig een ceremoniële functie van de minister van justitie. 12 www.lawcom.gov.uk/project/legislating-the-criminal-code/.

13 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-028. 14 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 1-030.

en anders heeft gehandeld.15 Ook andere stukken mochten lange tijd niet worden gebruikt. Het House of Lords had namelijk geoordeeld dat de rech- ter bij de interpretatie van wetten niet mag verwijzen naar parlementaire stukken, voor welk doel dan ook. Onder dit verbod vielen bijvoorbeeld ver- slagen van debatten, de explanatory memoranda16 en verschillende, opeen- volgende wetsontwerpen. Een aantal rechters was het openlijk met deze regel oneens. In specifieke zaken werd af en toe verwezen naar Hansard17 en sommige rechters gaven toe Hansard informeel te raadplegen. De Law Commission was tegen versoepeling van het verbod vanwege twijfels over de betrouwbaarheid en beschikbaarheid van parlementaire stukken.18 In 1993 zwakte het House of Lords in de zaak Pepper v Hart19 het verbod af wat betreft Acts of Parliament. Verwijzing naar parlementaire stukken is ten aanzien van Acts of Parliament toegestaan als a) de wetgeving dubbel- zinnig of onduidelijk is of toepassing ervan leidt tot een vreemde uitkomst; b) het materiaal waarop een beroep wordt gedaan bestaat uit een of meer uitspraken van een minister of een andere initiatiefnemer van het wetsont- werp, eventueel in combinatie met andere parlementaire stukken als het nodig is om die uitspraken te begrijpen; en c) de uitspraken waarop een beroep wordt gedaan duidelijk zijn.20Op de uitspraak in Pepper v Hart is veel kritiek gekomen, onder meer vanwege de enorme proceskosten die eruit zouden kunnen voortvloeien. Het belang van deze uitspraak moet echter niet worden overdreven. Het is de bedoeling dat de regering haar zienswijze nu vastlegt in explanatory notes.21

15 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 6-035.

16 Sinds 1998-1999 gaan wetsontwerpen vergezeld van explanatory notes. Deze ver- vingen de daarvoor bestaande explanatory memoranda. Deze stukken zijn echter niet goedgekeurd door het parlement en niet gezaghebbend, Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 5-010.

17 www.parliament.uk/business/publications/hansard/. Hansard is het bewerkte volledige verslag van de besprekingen van zowel het House of Commons als het House of Lords.

18 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 6-037. 19 [1993] AC 593.

20 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 6-038. 21 Smith, Bailey & Gunn 2007, par. 6-041.

5.3 Theft 5.3.1 Inleiding

Een van de belangrijkste hervormingen van de 20eeeuw op het gebied van het strafrecht in Engeland was de hervorming van het recht omtrent ver- mogensdelicten. Deze hervorming kreeg gestalte door de invoering van de Theft Act in 1968.

Wat theft is, is opgenomen in s. 1(1) van de Theft Act 1968:

“A person is guilty of theft if he dishonestly appropriates property belonging to another with the intention of permanently depriving the other of it; and“thief” and “steal” shall be construed accordingly.”

Onder het theft-artikel vallen feiten die vroeger, onder de common law, als verschillende afzonderlijke feiten werden gezien, zoals larceny, larceny by a servant, embezzlement en fraudulent conversion.

Aan de wieg van de Theft Act 1968 stond de CLRC. Op 18 maart 1959 vroeg de toenmalige Home Secretary22 de CLRC:

“to consider, with a view to providing a simpler and more effective system of law, what alterations in the criminal law are desirable with reference to larceny and kindred offences and to such other acts involving fraud or dishonesty as, in the opinion of the committee, could conveniently be dealt with in legislation giving effect to the committee’s recommendations on the law of larceny.”23

De commissie oordeelde dat een “simpler and more effective system of law” verstrekkende veranderingen van het toentertijd geldende recht met betrekking tot de vermogensdelicten eiste. Volgens de commissie waren amendementen op het toenmalige systeem niet voldoende, maar was een geheel nieuwe wet noodzakelijk. De oude delictsomschrijvingen bleken na onderzoek zo gebrekkig te zijn, dat het nodig was om terug te keren naar de basis, om vast te stellen wat de essentiële bestanddelen van de delic- ten waren en om dienovereenkomstig strafbepalingen op te stellen.24 De

22 Minister van Binnenlandse Zaken. 23 CLRC 1966, par. 1.

belangrijkste gebreken van het toen geldende recht waren volgens de com- missie in de eerste plaats zijn moeilijkheid en complexiteit, en in de tweede plaats het niet strafbaar stellen van bepaalde vormen van oneerlijkheid die zeker strafbaar zouden moeten zijn.25 Alvorens over te gaan tot een bespreking van de voorstellen van de CLRC en de Theft Act 1968 bespreek ik hieronder kort het toentertijd geldende recht met betrekking tot de ver- mogensdelicten en de door de CLRC gesignaleerde problemen.

5.3.2 De Larceny Act 1916 Larceny

Larceny, ook wel stealing genoemd, was een van de eerste strafbare feiten.26 De common law begon met een ruwe definitie van stealing die alleen de meest voor de hand liggende manier van het wegnemen van eigendom omvatte.27 Oorspronkelijk kon het worden omschreven als“the unlawful taking of a chattel28 or money by one person from another with the intent to steal”.29

In de Larceny Act 1916, waarin de common law op het gebied van de vermogensdelicten was gecodificeerd,30 waren verschillende delicten straf- baar gesteld. In s. 2 van de Larceny Act 1916 was simple larceny strafbaar gesteld:

“Stealing for which no special punishment is provided under this or any other Act for the time being in force shall be simple larceny and a felony punishable with penal servitude for any term not exceeding five years (...).”

Wat onder stealing moest worden verstaan, stond in s. 1(1):

“A person steals who, without the consent of the owner, fraudulently and without a claim of right made in good faith, takes and carries away anything capable of being stolen with intent, at the time of such taking, permanently to deprive the owner thereof.”

25 CLRC 1966, par. 15. 26 Smith 1994, par. 1.09.

27 Ormerod & Williams 2007, par. 1.01.

28 Een chattel is een roerend goed, ter onderscheiding van land. Bij wijze van uitzondering wordt geld in het algemeen niet als chattel aangemerkt, hoewel het wel een roerend goed is en altijd larcenable was. Het recht dat van toepassing is op chattels is over het algemeen ook van toepassing op geld. Zie Smith 1994, par. 1.09, noot 35.

29 Smith 1994, par. 1.09.

De betekenis van taking was onder de common law steeds verder uitge- breid.31 In de Larceny Act 1916 werden deze uitbreidingen vastgelegd. S. 1(2)(i) luidde als volgt:

“the expression “takes” includes obtaining the possession (a) by any trick;32

(b) by intimidation;

(c) under a mistake on the part of the owner with knowledge on the part of the taker that possession has been so obtained;

(d) by finding, where at the time of the finding the finder believes that the owner can be discovered by taking reasonable steps;”

Blijkens de hiervoor genoemde definitie van stealing was het essentieel dat naast taking ook sprake was van carrying away. Volgens s. 1(2)(ii) hield dit het volgende in:

“the expression “carries away” includes any removal of anything from the place which it occupies, but in the case of a thing attached, only if it has been completely detached;”

Larceny was geen inbreuk op eigendom, maar op bezit.33 Dit was gedeel- telijk zo omdat het doel van de wet was om de rust te bewaren, zodat het de directe bezitter van het goed was die werd gezien als slachtoffer van de theft, en niet de eigenaar. Vaak vielen eigendom en bezit samen, maar dat hoefde niet het geval te zijn. Een vaak voorkomend geval waarin eigendom en bezit werden gescheiden, was bailment. Bailment is een algemene naam

31 Ormerod & Williams 2007, par. 1.19.

32 Op deze plaats wijs ik er vast op dat het verschil tussen larceny by a trick en het later te bespreken obtaining by false pretences (s. 32 van de Larceny Act 1916) volgens de CLRC te subtiel was. Het essentiële verschil tussen beide delicten was dat het slachtoffer van larceny by a trick zijn eigendom niet verloor, maar het slachtoffer van obtaining by false pretences wel. Het was moeilijk een logische grens tussen deze twee delicten trekken en vast te stellen of sprake was van het een of het ander. Voorts waren de twee delicten zo opgesteld dat ze elkaar uitsloten. Deze problemen werden niet geheel opgelost door s. 44 van de Larceny Act 1916, dat een soort alternatieve bewezenverklaring mogelijk maakte, vgl. CLRC 1966, par. 19.

33 Met het woord eigendom bedoel ik ownership. Met bezit bedoel ik possession. De verschillen tussen het Nederlandse en Engelse recht op die gebieden laat ik, tenzij relevant, voor wat ze zijn.

voor verschillende juridische transacties zoals leen, pand, verhuur, opslag, vervoer en reparatie. Over het algemeen wordt het goed door de bailor aan de bailee toevertrouwd met een bepaald doel, zoals transport of reparatie. Als dat doel bereikt is, moet het goed geretourneerd worden aan de bailor of aan een door hem aangewezen derde.34

Taking and carrying away was– vanzelfsprekend – niet noodzakelijk in het geval waarin een bailee stal van een bailor. De bailee had het goed immers al onder zich. S. 1(1) hield voor die gevallen (tevens) in:

“(…) a person may be guilty of stealing any such thing notwithstanding that he has lawful possession thereof, if, being a bailee or part owner thereof, he fraudu- lently converts the same to his own use or the use of any person other than the owner.”

Het was bijvoorbeeld genoeg dat de verdachte goederen verkocht die hij als bailee onder zich had. In het delict larceny lag dus ook wat wij in Nederland verduistering zouden noemen besloten. Hoewel larceny zoals gezegd gewoonlijk wordt omschreven als een inbreuk op bezit, was larceny door een bailee een inbreuk op de rechten van de eigenaar.35

Larceny by a servant

Larceny door werknemers was apart strafbaar gesteld, en wel in s. 17(1)(a):

“Every person who

(1) being a clerk or servant or person employed in the capacity of a clerk or servant

(a) steals any chattel, money or valuable security belonging to or in the possession or power of his master or employer; (…)

shall be guilty of felony and on conviction thereof liable to penal servitude for any term not exceeding fourteen years (...).”

Al onder de common law was het een uitgemaakte zaak dat goederen die een werkgever zijn werknemer toevertrouwde, in het bezit van de werkge- ver bleven. De werknemer was slechts houder. Het toe-eigenen van de goe- deren door de werknemer leverde een taking van de goederen uit het bezit van de werkgever op, en daarmee larceny.36 Ook larceny by a servant zou- den we in Nederland als verduistering aanmerken.

34 Smith 1994, par. 1.11.

35 Ormerod & Williams 2007, par. 1.20. 36 Ormerod & Williams 2007, par. 1.21.

Embezzlement

De situatie was anders als de werknemer goederen van een derde ontving met de bedoeling deze over te dragen aan zijn werkgever. In dat geval werd aangenomen dat de werknemer het bezit had verkregen, zodat het onder de common law voor hem niet mogelijk was om larceny te plegen. Hij was zon- der twijfel een bailee, maar in 1799, voordat er regelgeving was die handelde over bailees in het algemeen, werd het delict embezzlement gecreëerd om in deze situaties toe te passen. De strafbaarstelling van embezzlement werd vastgelegd in s. 17(1)(b) van de Larceny Act 1916:37