Après Tristan, voici donc Lancelot démythifié à son tour (Payen 1973: 629)
Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, stuiten we ook in het tweede part van de compilatie-RRmM op passages die verband houden met de liefdes-thematiek. Het zwaartepunt hiervan ligt evenwel in het eerste part, zoals vooral blijkt uit de lotgevallen van de protagonist. Maar ook andere verhaalelementen in dit deel dragen een steentje bij, waaronder verwijzingen naar de geschiedenis van twee illustere voorgangers van Miraudijs op het liefdespad: Tristan, minnaar van Iseut, de vrouw zijn oom, koning Mark; en Lancelot, aanbidder van Gueniè-vre, die is gehuwd met zijn heer, koning Artur. In wat volgt onderwerp ik deze verwijzingen aan een diepgaander onderzoek dan tot dusver is gebeurd. Maar eerst, als kader voor een detailanalyse, recapituleer ik hoe het liefdesthema in de
RRmM vorm krijgt.
Liefdesqueeste
Het belang van de liefde in de RRmM komt allereerst tot uiting in een queeste die de held onderneemt om zich de minne waardig te tonen van gravin Clarette,
nicht van Walewein en erfopvolgster van een Spaanse troon.1 Een mouw, hem
na een geïmproviseerde ridderpromotie aan het Arturhof door haar geschonken
als signum van amoureuze welwillendheid, bezorgt hem zijn toenaam.2
Aan het begin van zijn tocht belandt de RmM in het woeste Woud zonder Genade, dat in eerste instantie op hem de uitwerking heeft van een locus amoenus, want: Hi reet int wout, eer iet lanc, / Daer hi hoerde der vogeline sanc, / Ende hem quam
doe in sinen sinne / Starkelike Claretten minne (vs. 666-669). Tijdens zijn pensen (vs.
672) plant vrouwe Venus, allegorische leidsvrouwe in de liefde,3 hem een dito
boem van minnen in het hart (vs. 707), waarvan twintig vruchten in een
miniatuur-minnetractaat worden geduid als eigenschappen en ervaringen die liefde van de
ware minnaar vraagt.4 Deze opsomming, met beproevingen als pine ende arbede,
rouwe, pense, vruchten, beven, suchten, vasten ende waken en lange quale (vs. 693 vlg.),
biedt een blik op de toekomst van de protagonist, die een weg voor zich heeft van ridderlijk-amoureuze ‘Bewährung’. Zijn liefdesqueeste, in combinatie met de reacties van Clarette op hetgeen haar hierover ter ore komt, maakt zichtbaar
wat ware minne behelst.5 Werkelijke liefde is wederzijds, en vergt tijd en geduld
om tot wasdom te komen; werkelijke liefde inspireert middels der minnen cracht (vs. 503, 686) tot grootse ridderdaden, die op hun beurt het liefdesvuur verder aanwakkeren; en werkelijke liefde mondt uit in een ‘happy end’, in de RRmM een met koningschap bekroond huwelijk, ten teken van tegelijk individuele en sociale harmonie.
Der minnen cracht
156
Contrastfiguren
Dat de RRmM is opgezet als een exemplarische liefdesroman, blijkt ook uit de belevenissen van andere personages. Waar de held met zijn beminde laat zien hoe het hoort in de liefde, leert de geschiedenis van zijn ouders, voor wie pas aan het slot van de roman een huwelijk is weggelegd, dat die gene die wanen minnen
/ Ende te vriene dan beginnen (vs. 710-711), minnaars dus die al te voortvarend af
gaan op hun doel, alsnog te maken krijgen met lange quale. Toch is uiteindelijk ook voor de ouders van de RmM, na een oprechte doch verboden liefde in hun jonge jaren en een langdurige scheiding sindsdien, het geluk weggelegd van een hereniging, dit dankzij wederzijdse volharding in gerechter minnen (vs. 683).
Minder voorspoedig vergaat het Egletine, een kasteelbewoonster die even mag optreden als gastvrouw van de aantrekkelijke protagonist, prompt voor hem
valt en dientengevolge ’s nachts de slaap niet kan vatten.6 Haar begeerte vindt
mede een verklaring in de ridderloze staat van haar hof, dat afgezien van haar broer Cefalus en een aantal knapen (vs. 484) wordt bewoond door enkel dames. Die tonen zich niet minder gecharmeerd van hun logé: Om hem worden pensende
mettien / Alle die joncfrouwen vandaer binnen; / Alle begeerden si sire minnen (vs.
473-475). Dit collectief gekoesterde liefdesverlangen leidt na bedtijd tot synchrone
slapeloosheid: die joncfrouwen ende Egletine/Pensden om hem dicke dien nacht – /Maer dat
dede der minnen cracht. / Dus hadden si van haren gaste / Van minnen pine ende onraste
(vs. 501-505).
Als burchtvrouwe combineert Egletine de rol van ‘hôtesse amoureuse’ met
die van ‘superfluous lady’.7 Die tweede rol kan haar echter niet bekoren, daar zij
uit is op een hoofdrol als heldin. Haar ambitie blijkt te hoog gegrepen, want de RmM is al bezet, maar de vasthoudende jonkvrouw geeft zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Als de held, teruggekeerd aan haar hof na in het gevreesde Woud zonder Genade een beproevingsavontuur te hebben doorstaan, Clarette te hulp wil spoeden wanneer reuzen uit het foreest Arturs residentie Kardoel belagen, doet zijn gastvrouw haar uiterste best om hem van zijn voornemen af te brengen, dit in een vruchteloze poging haar beoogde geliefde te behouden aan haar hof: Here, wildi nu varen / Daer gi niet moget ontfaren? / Al ne vaerdi daer niet
vechten, / Die coninc sal hem wel berechten! (vs. 1418-21). Met deze woorden valt de
jonkvrouw door de mand als ontspoorde liefdesadepte, want Minne haet al dat es
loes (vs. 688). In haar zelfzuchtig streven laat Egletine, ‘classic eager hostess’,8 zich kennen als antipode van de ideale, tot ridderschap inspirerende geliefde.
Nog veel afschrikwekkender als exempla ex negativo treden, in het tweede part van de compilatie-RRmM, twee ‘bestormachtige’ aanbidders op die met kwade
praktijken demonstreren dat Menech der minnen onrecht doet (vs. 712).Zowel de
offensieve vorst van Aragon als later de agressieve koning van Cornwall tracht
met crachte sonder vrien (vs. 2859) hand en land te veroveren van een dame die
daarvan geenszins gediend is, respectievelijk Clarette en de moeder van de held. Beide ‘predatory lovers’ kiezen voor een belegering als middel om de ‘besieged
6: Vermaarde minnaars
157
ladies’ hun wil op te leggen.9 Door zich niets gelegen te laten liggen aan de eisen
van ware want oprechte, wederzijdse en langdurig beproefde liefde, illustreren de twee booswichten metterdaad een ‘Zeitklage’ in het miniatuur-minnetractaat:
die werelt es nu soe cranc, / Dat si al laet der minnen bedwanc (vs. 684-685).10
Tristan
Wederkerigheid in de liefde alleen is niet genoeg om te komen tot harmonische vervulling ervan, zoals de ouders van de held pijnlijk ondervinden. Dit inzicht wordt al aan het begin van de RRmM onder de aandacht gebracht wanneer een bode aan koning Artur, die met Pinksteren hof houdt in Kardoel en daar wacht op avontuurlijk nieuws, een droevig want zwart-omrand bericht brengt: Tristan en Iseut, de vrouw van Tristans oom Mark, hebben als gevolg van hun liefde de dood gevonden. Dit dubbele sterfgeval heeft Mark rouwe groet gebracht (vs. 72), en doet nu datzelfde aan het Arturhof, van waaruit de vorst met al zijn ridders, vijfduizend in getal (vs. 19), stante pede vertrekt om de begrafenis bij te wonen. Onderweg ontmoet hij de held van het verhaal, een knaap die op zijn aanraden naar het nog slechts door de koningin, tachtig hofdames (vs. 32), het personeel
(vs.113)endeziekedrossaardKeyebevolkteKardoelrijdtomdaarbevordering
tot ridder af te wachten. Eerst dan komt het door Artur gewenste avontuur op gang: een onverlaat mishandelt vlak buiten het hof een jonkvrouw, en verstoort met zijn vergrijp de hoofse ordo. Het voorval leidt tot een versnelde promotie van de held, die bij deze gelegenheid zijn aankomende geliefde en bruid in spe
ontmoet: Clarette.11
In het tijdvak tussen pakweg 1250 en 1350, jaren waarin de RRmM eerst in de originele en later ook in de compilatieversie ten gehore zal zijn gebracht, moeten Vlaamse en Brabantse recipiënten de aansluiting ervan op het even beroemde
als tragische liefdesverhaal over Tristan en Iseut hebben herkend.12 Hoewel de
overspelige relatie van het roemruchte paar, gelet op de bedroefde reactie van de bedrogen echtgenoot, de bestelling per express van het overlijdensbericht en de resulterende exodus uit Kardoel, in herinnering wordt geroepen op een meer komische dan afkeurende manier (de roman vertoont geen spoor van kritiek op het uitzichtloze karakter van de verhouding, noch van enig commentaar op de betekenis van een minnedrank als dwingende macht), is onmiskenbaar dat de verwijzing in de RRmM naar de controversiële liefdesgeschiedenis een contrast creëert met de ideale minne waarvoor behalve de held ook het relaas van diens queeste bij herhaling een lans breekt. Door te refereren aan de dood van het alleen figuurlijk onsterfelijke liefdespaar, laat de dichter zijn verhaal in de tijd aansluiten op de Tristanstof, waarna hij een fundamenteel ander liefdesconcept uitwerkt. Zoals ook de auteur van de Roman van Heinric en Margriete van Limborch doet in het verhaal over Evax en Sibilie, kiest onze dichter voor ‘een thematiek
Der minnen cracht
158
van “chevalerie” en “amour” die ooit in de romanliteratuur als correctief van de
Tristan werd gepresenteerd’: ook in de RRmM, die wat dit betreft niet verschilt
van de eerste Arturroman, Erec et Enide, ‘gaat het om een hoofse thematiek die
antithetisch staat tegenover de Tristan’.13 In deze thematiek is geen plaats voor
een problematische, verabsoluteerde en fatale passie. Wat de dichter propageert, is een sociaal heilzame en door de wereld van het hof gesanctioneerde minne. Met de dood van Tristan en Iseut, die de kracht van liefde demonstreert maar ook de gevaren ervan blootlegt, wordt in de RRmM op niet mis te verstane wijze de weg vrijgemaakt voor een nieuw koppel, dat kiest voor constructieve liefde: een minne die, na een vereiste proeftijd van lange quale, zal uitmonden in een vreugdevol slot. De held van het verhaal, zo wordt onderstreept in de finale – en
het verschil met Tristan kon niet groter zijn – levede lange in goeder maten (vs. 2236).14
Lancelot
Al sinds de twaalfde eeuw ondervond Tristan concurrentie van een welhaast nog gedrevener, want niet door een magische drank aan de liefde geraakte minnaar. ‘The Middle Ages’ two most famous lovers were undoubtedly Tristan and
Lan-celot’, zegt Simon Gaunt,15 en deze reputatie gaat gepaard met langdurige
inter-tekstuele rivaliteit.16 ‘Given their iconic status, a constant comparison between
Tristan and Lancelot is unavoidable’, aldus Gaunt.17 In Le Chevalier de la Charrette,
zijn roman over Guenièvres minnaar, verwerkte Chrétien ‘unmistakable allusions to the Tristan material’, dit met de bedoeling ‘to avert the tragic potential of the
Tristan story’.18 Het verhaal, waaraan de dichter zegt te zijn begonnen op instigatie
van gravin Maria van Champagne, ‘projects the possibility for a different kind of ending by rewriting the secret love that engages the Queen as an ennobling,
even redemptive passion’.19 Zo’n halve eeuw later, in La Mort le Roi Artu, leggen
‘interactions with the Tristan story’ nogmaals een link tussen de lotgevallen van Lancelot en die van zijn voorganger, deze keer echter juist met de bedoeling ‘to
underline the destructive nature of Lancelot’s love’.20 En de Tristan en prose, waarin
we Tristan- en Arturstof zien samenkomen, laat tussen de twee exponenten van buitenechtelijke liefde een karakteristiek spanningsveld ontstaan. ‘Problematisch wird die Tristanliebe […] dadurch, dass sie sich in der Lancelotliebe spiegelt’, heeft Cora Dietl opgemerkt. ‘Tristan ist ein Ehebrecher, den Artus selbst unterstützt, während Tristans Freund und Spiegelbild Lancelot Artus hintergeht und damit
die Idealität des Artushofs untergräbt’.21
Het mag opvallend heten, dat voor de vermaarde minnaar van Arturs eega (die overigens ontbreekt op de lijst van lijders aan liefde in Van der Feesten) in de compilatie-RRmM slechts een uiterst ondergeschikte rol is weggelegd als ridder, weinig meer dan een figurant, wiens naam in één adem wordt genoemd met die
van wapenbroeders als Walewein, Perceval en Ywein.22 In niets is Lancelot hier
6: Vermaarde minnaars
159
de hofdag aan het begin van de roman niet de vorstin – aan wier zijden Walewein en Perceval te vinden zijn – maar Clarette naar de mis, en als later Arturs rijk wordt binnengevallen door de koning van Ierland, terwijl gelijktijdig in Spanje de heldin wordt belaagd door de vorst van Aragon, aarzelt Lancelot geen moment om met een reddingsteam Clarette hulp te bieden – daarmee behalve Artur ook Guenièvre achterlatend in cranke aventure en grote pine (vs. 2953, 2955). Maar zelfs in deze context komt het als een volslagen verrassing, dat, waar Lancelot elders
toch bekend staat als de ridder-aanbidder van de koningin,24 hij in de
compilatie-RRmM pardoes wordt gebombardeerd tot, naar verluidt, een der vele minnaars
van een edele joncfrouwe (vs. 1023), een maget rene (vs. 1832), en wel die scone creature
Clarette (RRmM-frm vs. 154). Dat een contemporain publiek door deze bewering
overrompeld zal zijn geweest, spreekt uit de woorden waarmee de verteller het gerucht uit- en meteen ten stelligste tegenspreekt: Men seit datse Lanceloet van Lac
/ minde. Dat was sceren ende een blijf: / Hi minde Genevren, Arturs wijf! (vs. 717-719).
Algemeen wordt tot op heden aangenomen, dat Lancelot in de oorspronkelijke
RRmM werkelijk werd gerekend tot Clarettes aanbidders, en dat de compilator
deze buitenissige voorstelling van liefdeszaken in zijn bewerking van de roman weersprak, omdat de hoofdpersoon van de Lancelotcompilatie alom bekend stond
als minnaar van Guenièvre.25 De compilator zou, in deze visie, met de woorden
Men seit hebben gereageerd op een feitelijke, volstrekt onconventionele typering
van Lancelot in zijn voorbeeld: met Men verwees hij naar de Vlaamse dichter, met
seit naar diens presentatie van Lancelot als kandidaat-vrijer van de heldin.
Hoewel deze interpretatie op het eerste gezicht plausibel genoeg lijkt, en een verklaring biedt voor Lancelots rol als begeleider van Clarette aan het begin van het verhaal, kunnen hierbij wel enkele bedenkingen worden geuit. Want ook al stelt Bart Besamusca, dat ‘there was no reason why the Flemish poet should not
list Lanceloet among Clarette’s lovers’:26 hoe waarschijnlijk is het welbeschouwd
dat een dichter, in een streek waar verschillende Middelnederlandse vertalingen
van de Lancelot-verhaalstof circuleerden,27 de sensationele affaire van Lancelot
en Guenièvre niet alleen zou negeren, maar deze zelfs regelrecht zou ontkennen door Lancelot te degraderen tot mislukt minnaar van een ander? En dat, terwijl diezelfde auteur enkele tientallen verzen verderop, in een passage waarin hij de RmM laat acteren als fin’amant naar het voorbeeld van Lancelot, voor goede ver-staanders alludeert op Chrétiens Charrette, de roman waarin de verhouding tussen
Lancelot en de koningin prominent in het middelpunt staat.28 Verder kan men
zich afvragen waarom Lancelot, als hij werkelijk ooit lid was van Clarettes fanclub,
zijn geluk dan niet beproeft in het huwelijkstoernooi om haar hand.29 En
waar-om eigenlijk zou de cwaar-ompilator over een waar-omstreden bewering in debat zijn gegaan met zijn voorganger, terwijl hij toch eens zo simpel Lancelots naam had kunnen
schrappen?30
Met het oog op deze vragen dienen ook andere verklaringen voor de herkomst van vs. 717-719 in overweging te worden genomen. Denkbaar is bijvoorbeeld,
Der minnen cracht
160
dat de compilator dit drietal verzen heeft ingevoegd om de liefde van Lancelot en Guenièvre, het ‘Leitmotiv’ van zijn cyclus, tussentijds te memoreren. In dat geval echter zou hij, elders in zijn bewerking van de RRmM, Lancelot duidelijk hebben laten optreden als ridder van de koningin: als háár begeleider op de hof-dag aan het begin van de roman, en als niet alleen door Artur, maar ook door háár gezonden bode in vs. 1539 vlg., waar Lancelot een vergeefse poging doet om de held, buiten Kardoel verzonken in liefdesgepeins, te overreden nogmaals
zijn opwachting te maken aan het hof.31 Daar komt bij, dat Lancelots verrassende
keuze om in Spanje bijstand te verlenen aan Clarette, terwijl Artur en Guenièvre aan het thuisfront in Brittannië in groot gevaar verkeren, deel uitmaakt van een
episode die de compilator wellicht zelf verzonnen en ingelast heeft.32
Dan valt misschien meer te zeggen voor een derde verklaring voor Lancelots vermeende status als minnaar van Clarette. Ruim een eeuw geleden heeft Bertha van der Stempel op de mogelijkheid gewezen, dat de Vlaamse dichter tot deze bewering was gekomen om aldus ‘op de bekoorlijkheid zijner heldin nog des te
meer de aandacht te vestigen’.33 Zulk een bedoeling impliceert echter niet, dat
de auteur zijn publiek heeft willen verbazen met een Lancelot die ook wérkelijk aansluit in de rij van kandidaten voor Clarette. Is het niet aannemelijker dat de dichter, met zijn als authentiek te beschouwen, en door de compilator gehand-haafde uitspraak Men seit datse Lanceloet van Lac / minde, heeft willen verwijzen naar een intratekstueel gerucht, naar roddel en achterklap in de wandelgangen
van Kardoel (‘Zelfs Láncelot zou, zo werd aan het hof gefluisterd…’),34 in de
hand gewerkt door het pikante feit dat de ridder op de hofdag met Pinksteren was ‘gespot’ aan Clarettes zijde? En dat de dichter inderdaad, met een knipoog naar de genretraditie, door middel van een gerucht in de fictie van zijn verhaal heeft willen onderstrepen hoe begerenswaardig zijn heldin wel niet was voor ál
de ridders in zijn roman?35 Deze interpretatie lijkt hout te snijden, doet niet onder
voor de gangbare verklaring voor Lancelots rol in de RRmM als vermeend aan-bidder van Clarette, en roept de vervolgvraag op wie we dan verantwoordelijk moeten houden voor de op het gerucht volgende ontkenning Dat was sceren ende
een blijf: / Hi minde Genevren, Arturs wijf!
Voor de Vlaamse auteur zal er, naar ik meen, weinig aanleiding zijn geweest om zijn knipoog naar Lancelots geheime liefde te voorzien van een correctief
addendum.36 Ook zonder hulp zullen recipiënten van zijn roman het fictieve
gerucht, intertekstueel beluisterd, probleemloos hebben kunnen beoordelen op (on)waarheidsgehalte. Mutatis mutandis gaat deze redenering op voor het publiek van de Lancelotcompilatie, vertrouwd als dit was met de relatie tussen Lancelot en de koningin. Desalniettemin komt het mij voor, dat de kracht waarmee iedere twijfel aan deze in de cyclus cruciale verhouding van tafel wordt geveegd, prima past in het beeld dat wij hebben van de compilator. Had deze aan het slot van
Die Wrake van Ragisel, geïnterpoleerd in aansluiting op de Queeste vanden Grale, niet
een episode toegevoegd waarin hij Lancelot (die in de Queeste zijn liefde voor de koningin nog afgezworen had) kritisch opvoert als pathologisch minnaar,
geobse-6: Vermaarde minnaars
161
deerd door zijn passie voor Guenièvre?37 En had de titelheld van Lanceloet en het
Hert met de Witte Voet, eveneens in de Lancelotcompilatie, zich niet danig opgelucht
getoond toen hij, met dank aan Walewein, ontkomen was aan een huwelijk met een jonkvrouw die zichzelf had uitgeloofd als beloning voor een avontuur dat
uitgerekend volbracht was door hém?38 Ik acht het zeker niet uitgesloten dat de
samensteller van de Lancelotcompilatie de woorden Men seit uit de oorspronkelijke
RRmM heeft opgevat als refererend aan een extratekstuele bewering in plaats van
een intratekstueel gerucht, naar een ongehoorde voorstelling van minnezaken in een bron van het Vlaamse verhaal; een voorstelling die in zijn ogen niet
onweer-sproken mocht blijven!39 Elk mogelijk misverstand rond de amoureuze focus van
zijn held diende te worden vermeden, reden dat ‘the compiler had to comment
on the unlikelihood of Lanceloet’s presence in the list’.40