• No results found

DOOVE BALG WEST (WZ110)

3.2.2 Verloop gedurende de afgelopen 25 jaar

(autonome

ontwikkelingen)

In het bovenstaande is geschetst welke nutriënt- gehaltes gevonden worden in Waddenzee, het IJsselmeer en de Noordzee, en wat de jaarlijkse variaties daarin zijn. Omdat we willen uitzoeken in welke mate er autonome veranderingen in het systeem zijn opgetreden, is het verloop gedurende de afgelopen 25 jaar van belang.

In Fig 7 (Marsdiep, Vrouwenzand -centraal IJsselmeer-, en DooveBalg West=WZ110) is het meerjarig verloop van een aantal karakteristieke grootheden aangegeven. In de bijlage 3.2- 3.5 is een uitgebreider aantal grafieken gegeven.

Het IJsselmeer-punt (Vrouwezand) laat duidelijk het effect van de zoetwatersanering zien die in de jaren ’80 ingezet is: het gehalte aan fosfaat (als totaal-P) is sterk afgenomen, en dientengevolge ook het gehalte aan chlorofyl-a. Het ortho- fosfaatgehalte is nog sterker afgenomen (bijlage 3.4). Vanaf de jaren ‘80 is dat ruwweg gehalveerd. Nitraat (bijlage 3.4) is met ongeveer 25% afgenomen; het siliciumgehalte (opgelost silicaat-Si) lijkt licht toegenomen.

Fig 8 Verloop van chlorofyl centraal in de westelijke Waddenzee. Punt DoovbWT (DooveBalg West = WZ110). Er zijn drie perioden weergegeven, waarvan de eerste twee overlappen. Vóór 1982 vonden hier geen metingen plaats. De hoge mate van variabiliteit binnen één jaar is duidelijk herkenbaar, en tevens de structureel lagere gehaltes in de jaren ná 1994. De bemonsteringsfrequentie is hier feitelijk te laag om een representatief beeld te verkrijgen, maar aangezien het beeld voor ál de jaren na 1994 lage gehaltes geeft, zullen hoge gehaltes (>20 mg m-3) ook niet of nauwelijks meer voorkomen

0.0 10.0 20.0 30.0 40.0 50.0

Jan-94 Jan-95 Jan-96 Jan-97 Jan-98 Jan-99 Jan-00 Jan-01 0.0 10.0 20.0 30.0 40.0 50.0

Jan-82 Jan-83 Jan-84 Jan-85 Jan-86 Jan-87 Jan-88 Jan-89

DOOVBWT 0.0 10.0 20.0 30.0 40.0 50.0

Fig 9 Overzicht chlorofyl-data voor de westelijke Waddenzee. Marsdnd (Marsdiep-Noord, =WZ030) en Vliesm (Vliestroom =WZ190) vormen de grens tussen WZ en Noordzee, BlauwsOT (Blauwe Slenk-Oost =WZ230) is op de grens van de compartimenten 4, 5 en 6, en staat model voor de toestand centraal in het Vliestroombassin, en Doovbot (Doove Balg Oost =WZ200) is vlak bij de inlaat van zoetwater bij de Kornwerderzander spuisluizen. Let op: de Y-assen verschillen. Ook is de bemonstering op locatie DoovbOt beperkt tot 1995

0 20 40 60 80 100 120 75 78 81 84 87 90 93 96 99

Doove Balg West

Fig 10 Anorganisch zwevend materiaal in de westelijke Waddenzee

Het punt Noordwijk2 (bijlage 3.2; locatie 2 km uit de kust voor Noordwijk1) laat

eveneens een forse achteruitgang zien in het gehalte o-P en totaal-P. Nitraat blijft vrijwel gelijk , al komen de laatste jaren wat lagere [NO3-] voor dan in de jaren ’80.

Het ammoniumgehalte daalt eveneens, maar als stikstofcomponent is het duidelijk minder belangrijk dan nitraat. Het chlorofyl-gehalte lijkt evenwel helemaal niet af te

1 Het punt Callantsoog ligt weliswaar dichter bij de Waddenzee, maar het monsterprogramma is daar al in 1983

gestopt. 0.0 20.0 40.0 60.0 80.0 100.0

Jan-82 Jan-86 Jan-90 Jan-94 Jan-98 Date BLAUWSOT 0.0 20.0 40.0 60.0 80.0 100.0 120.0

Jan-75 Jan-79 Jan-83 Jan-87 Jan-91 Jan-95 Date DOOVBOT 0.0 20.0 40.0 60.0 80.0

Jan-75 Jan-79 Jan-83 Jan-87 Jan-91 Jan-95 Jan-99 Date VLIESM 0.0 10.0 20.0 30.0 40.0 50.0 60.0 70.0

Jan-75 Jan-79 Jan-83 Jan-87 Jan-91 Jan-95 Jan-99 Date

nemen, al ontbreken meetwaarden voor de periode 1983-1987, jaren waarin juist op andere locaties hoge [chl-a] gemeten werden.

Dichter bij de Waddenzee is het monsterpunt Marsdiep-Noord (Marsdnd=WZ030). Het patroon voor ortho-P en totaal-P is analoog aan dat bij Noordwijk; het Si- gehalte vertoont geen achteruitgang, de gehaltes worden veeleer iets hoger. Het nitraatgehalte is de laatste jaren eveneens wat lager dan in de jaren’80, en het patroon lijkt wat meer op het dat in het IJsselmeer

dan op dat in de Noordzeekustzone. Het chlorofyl-gehalte dat bij Noordwijk gemiddeld 6 mg m-3 bedraagt en in het IJsselmeer 50-100 mg chla m-3, bedraagt hier

7-12 mg m-3. Daarbij moet bedacht worden dat in het algemeen bij hoogwater

gemonsterd wordt, en het monster dus vooral Noordzeewater betreft.

De geschetste patronen in het chlorofyl-gehalte worden ook gevonden bij het punt WZ110 (DooveBalg-West =DoovBWT).

Het chlorofyl-gehalte is in de Waddenzee na 1995 niet meer frequent bemonsterd, wat een groot nadeel is voor de voorliggende studie. Jaargemiddeldes zoals die in Fig 7 en bijlage 3.2-3.5 zijn weergegeven zijn alle berekend uitgaande van tenminste 9 monsterdata in een jaar. Daarna is nog maar 3 à 4 maal per jaar gemeten. Daarom zijn in Fig 8 en Fig 9 de gemeten chlorofyl-data voor WZ110 (DoovbWT) respectievelijk een viertal andere punten weergegeven. Aan het eind van de ‘80-er jaren, en de eerste jaren van 1990 is bij WZ110 geen verandering in het chlorofyl-a gehalte waar te namen, wat in overeenstemming is met Cadée & Hegeman (1993). Nadien worden evenwel consequent lagere gehaltes gevonden, en vooral veel lagere maxima. Bij WZ200 (DooveBalgOost) is dat door ontbreken van data helaas niet na te gaan, evenmin als bij WZ230 (Blauwe Slenk Oost).

Opvallend is hier echter de grote teruggang in het gehalte aan zwevend materiaal, die zich halverwege de ‘80-er jaren inzet (Fig 9), en ook bij de Marsdiep-data te zien is. Dit zou ook terug te vinden moeten zijn in de gemeten Secchi-dieptes (bijlage 3.6), maar er is niet duidelijk te zien dat in de jaren ’90 een groter doorzicht gevonden wordt. Op de twee oostelijke meetpunten (WZ200 en WZ230, Fig 2) wordt zelfs een afname in Secchi-diepte aangetroffen (zie bijlage 3.6).

3.2.3 Voedselkwaliteit 0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9

Fig 11 Voedselkwaliteit (hoeveelheid chlorofyl per eenheid zwevend stof) per jaar (in de periode juli – nov) in 1976-2001

De voedselkwaliteit voor schelpdieren, uitgedrukt als hoeveelheid chlorofyl per eenheid zwevend stof, vertoont een toename over de afgelopen periode vanaf 1976 ( Fig 11). Dit hangt samen met de afname van het gehalte aan zwevend stof. Deze afname komt zowel tot uitdrukking in de jaargemiddelde waarden (zie boven) als in de mediane waarden over het mosselgroeiseizoen dat loopt van juli – november. Deze laatste waardes zijn gebruikt voor de voedselkwaliteit-berekeningen. Deze periode is zo gekozen omdat die correspondeert met de groei van de mosselen. De voorjaarswaarden zijn met name van belang voor de reproductie.