• No results found

Aantal Eidereenden in midwinter

3.5 Schelpdierbestanden en visserij

Naast allerlei natuurlijke processen die zorgen voor een vermindering van de schelpdierbiomassa zorgt ook visserij voor een onttrekking.

3.5.1 Mosselen

Aanlandingen van mosselen, opgesplitst naar Waddenzee en Oosterschelde, zijn gegeven in Fig 25. De Oosterschelde-mosselen zijn eveneens uit de Waddenzee afkomstig, maar hebben na gevist te zijn van de Waddenpercelen nog enige tijd in de Zeeuwse wateren doorgebracht. Het geschatte bestand aan mosselen (opgebouwd uit wilde mosselen in litoraal, wilde mosselen in sublitoraal, en mosselen op percelen) is (samen met kokkels) gegeven in Fig 27.

3.5.2 Kokkels 0 50 100 150 200 250 71 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99

>50/m2 (niet bevist) >50/m2 (gevist) <50/m2 (niet gevist)

Kokkelbestand Waddenzee

Vóór 1990 is bestand gebaseerd op extrapolatie van Balgzanddata

Aanlandingen van kokkels, en schattingen (voor 1990) dan wel opnames (vanaf 1990) van kokkelbestanden zijn gegeven in Fig 26. De kokkelbestanden zijn nog opgesplitst in kokkelbanken (gebieden waar méér dan 50 kokkels m-2 waren) en

overige, omdat er vanuit wordt gegaan dat vooral bestanden in dichtheden > 50 m-2

van belang zijn voor zowel vogels als vissers. Dit lijkt echter niet juist aangezien Fig 24 Kokkelbestand Waddenzee. Voor de jaren vóór 1990 is het bestand geschat aan de hand van beperkte surveys en een extrapolatie van Balgzanddata van Beukema (NIOZ). Deze moeten vooral als een soort index worden beschouwd. De gegevens na 1990 zijn gebaseerd op gebiedsdekkende bestandsopnamen

beide categorieën ook van minder dichte bestanden gebruik kunnen maken. De kokkelvangst is in Fig 28 apart voor de westelijke Waddenzee gegeven.

Bestand kokkels+mosselen Waddenzee-west

Kokkels vóór 1990 in westelijk deel geschat uit 0.5* totaaal

0 20 40 60 80 100 120 140 160 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 100 102

Kokkels Mosselen (voor 1992) Van Stralen Mosselen (litoraal) surveys RIVO

Mosselen sublitoraal wild Mosselen percelen

*

Fig 27 Samenvattingen van bestandsgegevens voor kokkels en mosselen. De bestanden in de figuur zijn voor de jaren tot aan 1990 schattingen. Er is tevens voor de jaren tot aan 1990 geschat welk deel in de westelijke Waddenzee gelegen heeft. Het kokkelbestand is voor die jaren in de Waddenzee-west geschat als 50% van het totaal (wat over alle jaren samen ongeveer op gaat, maar van jaar tot jaar sterk kan verschillen). Het mosselbestand bestaat voornamelijk uit sublitorale mosselen, en daarvan komt verreweg het grootste deel voor in de westelijke Waddenzee. Het litorale mosselbestand in de westelijke Wadenzee is vrij gering vergeleken met dat in de oostelijke Waddenzee.

De bestandstotalen voor de gehele Waddenzee, waar de schattingen voor het westelijk deel op gebaseerd zijn, zijn vóór de jaren 1990 óók schattingen. De geschatte kokkelbestanden zijn in Fig 26 gegeven.

Er is enige onduidelijkheid over het bestand dat in 1998 aanwezig was. De berekeningen zijn enige malen herzien; en uit de extrapolatie die bij deelproject H3 is berekend is een getal van 308 miljoen kg vers voor de gehele litorale Waddenzee gekomen. Dit komt neer op globaal 50 á 60 miljoen kg kokkelvlees In het litorale deel van de westelijke Waddenzee zou dat globaal 25-30 kg vlees betreffen. Hier is een getal van ruim 30 miljoen kg voor litoraal+sublitoraal aangehouden. In de overige jaren (1990-2002) was er in deelproject H3 wél een goede overeenkomst tussen de berekening en de RIVO-schattingen

0 2 4 6 8 10 70 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 100 Vangst Kokkelvangst Waddenzee

Fig 28 Kokkelvangst. in de westelijke Waddenzee (alleen data vanaf 1984). Bron: RIVO

3.6 Conclusies

3.6.1 Weer, klimaat, watertemperatuur

De grootste veranderingen in het windklimaat hebben zich voorgedaan in het begin van de jaren ’70: de windsnelheid nam in korte tijd af met ongeveer 20%. Daarna is er nog een verdere afname geweest in bijvoorbeeld het aantal stormdagen, maar die afname is vrij gering geweest. De bijdrage van zuidwestelijke winden is gemiddeld ook belangrijker geworden.

De temperaturen zijn de laatste 20 jaar ook voortdurend gestegen; wat zich ook manifesteerde in minder strenge winters én hogere gemiddelde zomertemperaturen. Neerslag vertoonde geen duidelijke trend; toevoerdebieten vanuit het IJsselmeer zijn na medio jaren ’80 vooral in de zomermaanden minder geworden.

3.6.2 Nutriënten, chlorofyl, zwevend stof, doorzicht

De belangrijkste afname heeft betrekking op de toevoer van fosfaat (zowel ortho-P als totaal-P). Nitraat nam licht af, silicaattoevoer toonde een minieme toename. De concentraties P namen in de Waddenzee evenzeer af, tot 50% totaal-P in het centrale deel van de westelijke Waddenzee. Het chlorofyl-gehalte toonde ook een teruggang, al was dat gezien de verminderde meetfrequentie wat minder goed waar te nemen. Het gehalte aan zwevende stof toonde een forse achteruitgang vanaf de tweede helft van de jaren ’80, maar dat een toename van de Secchi-diepte is niet of nauwelijks waargenomen. Gezien de bijdrage van het zwevende stof aan het doorzicht is dat niet makkelijk te rijmen. Een verklaring daarvoor is niet voorhanden.

De voedselkwaliteit (de verhouding chlorofyl : gehalte zwevend stof) is vanaf eind jaren ’80 beter geworden, wat zou betekenen dat per gram gefiltreerd materiaal de hoeveelheid bruikbaar materiaal voor schelpdieren is toegenomen.

3.6.3 Scholeksters, eidereenden

De aantallen scholeksters in de westelijke Waddenzee zijn de tweede helft van de jaren ’90 lager geworden, en dat geldt ook voor de eidereenden. De hoeveelheid voedsel die scholeksters en eidereenden nodig hebben is 14-18 miljoen kg vlees per jaar. Dit zijn fysiologische behoeftes, en gaan voorbij aan de hoeveelheid die aanwezig moet zijn opdat de vogels zo’n inname kunnen realiseren.

3.6.4 Onttrekkingen op een rij

Gemiddeld gesproken zijn de aanlandingen van mosselen van de geschatte onttrekkingen het grootst (Fig 25), en de kokkelvangsten (Fig 26) het kleinst. De voedselbehoefte van eidereenden (Fig 24) en scholeksters (Fig 21), gesommeerd, liggen daar tussen in, en tellen wel degelijk aan. De kokkelvangsten zijn qua grootte in het algemeen wat geringer dan de eidereenden nodig hebben, maar wat hoger dan scholeksters vragen. Hierbij is niet betrokken dat visserij naast de daadwerkelijk gevangen schelpdieren ook een extra sterfte teweeg brengt door begraving en als gevolg van mechanische beschadiging. Hierover zijn geen goede gegevens bekend, en zouden door metingen (direct voor en ná bevissing) verkregen moeten worden. (Kamermans, pers. med).

3.6.5 Schelpdierdichtheden in de westelijke Waddenzee

De schelpdierdichtheden, zoals uit de schattingen en metingen naar voren komen, kunnen naar dichtheden omgerekend worden. De westelijke Waddenzee is ongeveer 1420 km2 groot (bijlage 5.1). 40 miljoen kg vlees komt dan overeen met 28 gram

vlees m-2, ofwel 7 g AFDW m-2. In een topjaar (zoals 1980-1982), met 160 gram vlees

4

Resultaten-2 Verband schelpdierconditie en