• No results found

Verklaringen voor filterwerking

5 Case studies: de bezwaarprocedure en geschilprocedures in de bouw

6.4 Verklaringen voor filterwerking

Als gevolg van het gebrek aan kwantitatieve informatie over filterwerking en bovendien het gebrek aan variatie tussen de procedures, kunnen de in hoofdstuk 3 geformuleerde hypothesen niet kwantitatief worden getoetst. Niettemin kan er in het empirisch materiaal op een aantal punten ondersteuning of ontkrachting van de hypothesen worden gevonden.

De basisveronderstelling van dit onderzoek luidt dat partijen na het doorlopen van een buitengerechtelijke procedure, alleen zullen besluiten alsnog een gerechtelijke procedure te starten als dit hen meer extra opbrengsten dan extra kosten oplevert. Dit komt tot uitdrukking in de basishypothese van dit onderzoek: ‘de filterwerking is groter naarmate netto extra opbrengsten van een gerechtelijke procedure lager zijn.’

Om deze veronderstelling te onderzoeken, hebben we de relatie tussen de verschillende soorten kosten en opbrengsten van buitengerechtelijke procedures en gerechtelijke procedures, en de filterwerking onderzocht.

op het gebied van de bezwaarprocedure laten zien dat de filterwerking van de

bezwaarprocedure groter is, naarmate de kosten van de gerechtelijke procedure hoger zijn en de extra opbrengsten van de gerechtelijke procedure lager zijn. In kleinere zaken vindt een afweging plaats van de griffierechten en het zaaksbelang. In grotere zaken gaat de afweging tussen de kosten van rechtsbijstand enerzijds, en de extra opbrengsten van een gerechtelijke procedure. Ook uit de bouwcasus wordt duidelijk dat consumenten niet naar de rechter gaan omdat zij denken dat dit geen zin heeft of omdat het teveel rompslomp geeft. Voor bouwers komt hier nog de doorlooptijd van een gerechtelijke procedure bij.

In de basishypothese zijn de extra kosten en opbrengsten van de gerechtelijke procedure de centrale verklaring van filterwerking. Een alternatieve hypothese luidt echter dat partijen na eenmaal gedane investeringen denken ‘niet meer terug te kunnen’ en

vervolgens doorprocederen. Uit het empirisch materiaal ontstaat echter de indruk dat de kosten van buitengerechtelijke procedure weliswaar in de overweging om al of niet door te procederen worden betrokken, maar de drempel voor een rechtszaak juist verhogen (ze worden opgeteld bij de kosten van rechtspraak). Om dit nader te kunnen

onderzoeken, zou meer bekend moeten zijn over de kosten van buitengerechtelijke procedures en/of hun tijdsbeslag. Die verschillen echter sterk per zaak, zodat geen algemene cijfers te geven zijn.

Wat betreft de opbrengst, zouden we in de eerste plaats verwachten dat de materiële uitkomst van de buitengerechtelijke procedure een belangrijke verklaring vormt voor de filterwerking. Als de buitengerechtelijke procedure in een gunstige uitkomst voorziet, is een vervolgstap niet meer nodig. Onderzoek naar de bezwaarprocedure maakt echter duidelijk dat de materiële uitkomst van de bezwaarprocedure maar een klein deel

verklaart van de filterwerking. Voor ongegronde of niet-ontvankelijke bezwaarschriften is de filterwerking nog steeds 80%, wat betekent dat ook in de meeste bezwaarprocedures met ongunstige uitkomst, geen gerechtelijke procedure meer wordt gestart. Hetzelfde blijkt uit de casus bouwgeschillen: hoewel driekwart van de consumenten niet tevreden is met de uitkomst van de bemiddeling of arbitrage door het Garantie Instituut

Woningbouw, heeft deze procedure toch een filterwerking van bijna 100%. Er moeten dus meer verklaringen zijn voor de filterwerking.

De immateriële uitkomst van een buitengerechtelijke procedure is dat een partij de uitkomst redelijk en rechtvaardig vindt, los van de vraag of hij in het gelijk is gesteld. We hebben een aantal hypothesen geformuleerd over kenmerken van buitengerechtelijke procedures die bijdragen aan deze immateriële uitkomsten. In het brede empirisch onderzoek bleken er te weinig gegevens over deze kenmerken beschikbaar om hier algemene uitspraken over te kunnen doen. Uit de case study wordt wel het een en ander duidelijk.

In de eerste plaats lijkt bevestigd te worden dat buitengerechtelijke procedures die meer gelegenheid bieden voor informatie-uitwisseling en waarin een neutrale derde partij adviseert, een grotere filterwerking hebben. Dat geldt in ieder geval voor de

bezwaarprocedure, waar tussen bestuursorganen verschillen in organisatie bestaan. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat informeel contact in het begin van de

bezwaarprocedure, tot een grotere filterwerking leidt dan een hoorzitting. Dat

informatie-uitwisseling de filterwerking doet toenemen, lijkt tevens steun te vinden in de bouwcasus. Vooral informele informatie-uitwisseling, zoals via de Raden van

Deskundigen, die de samenwerking tussen partijen bij grote infrastructurele projecten vanaf een vroeg stadium begeleiden, zou geschillen gemakkelijker in de kiem doen smoren. Het informele karakter van de Raden zou tevens een gevoel van controle bij partijen teweeg kunnen brengen; maar dit is niet onderzocht.

Het onderzoek naar de bezwaarprocedure biedt tevens enige ondersteuning voor het veronderstelde verband tussen het verplichte karakter van de buitengerechtelijke procedure en het filterpercentage: de toegevoegde waarde van de verplichte bezwaarprocedure wordt niet altijd even groot bevonden, en de behoefte aan een onafhankelijk oordeel van de rechter is een reden voor veel vervolg-rechtszaken. Niettemin is de filterfunctie van de bezwaarprocedure hoog, en wordt er slechts sporadisch gebruik gemaakt van de mogelijkheid rechtstreeks beroep in te stellen. Het verplichte karakter van de bezwaarprocedure biedt daarom geen sterke kwantitatieve verklaring voor de omvang van de filterwerking.

De mogelijke opbrengsten van de gerechtelijke procedure bepalen of een rechtszaak nog een meerwaarde heeft. Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat alle

arbitrageprocedures een nog hogere dan gemiddelde filterwerking kennen (95% of hoger). Dit kan te maken hebben met het feit dat arbitrale vonnissen alleen nog marginaal door de rechter worden getoetst. Een rechtszaak geeft hier dus een kleine kans op meer opbrengsten. Dit vermoeden wordt ondersteund in de casus over bouwprocedures, waar een rechtszaak na arbitrage niet als een ‘logische stap’ wordt beschouwd.

Het onderzoek heeft diverse, vooral niet-financiële opbrengsten van de gerechtelijke procedure geïdentificeerd waardoor de gerechtelijke procedure wél een meerwaarde heeft boven de buitengerechtelijke procedure. Zo kan een rechtszaak uitstel betekenen, bijvoorbeeld opschorting van een boete of ander schadelijk besluit. Een rechtszaak kan ook resulteren in een bindende uitspraak voor toekomstige geschillen. Ook kan de publiciteit rond een rechtszaak bijdragen aan de reputatie van een onderneming, als deze bijvoorbeeld door een sanctie of andere ongunstige beschikking van overheidswege is geschaad. Ook voor ideële organisaties zijn rechtszaken een middel om publicitaire aandacht te krijgen.

Er is geen ondersteuning gevonden voor de alternatieve hypothese van de ‘beslisfout’, dat partijen al zoveel in een buitengerechtelijke procedure hebben geïnvesteerd dat ze koste wat kost doorprocederen.

Tot slot is een aantal hypothesen geformuleerd over kenmerken van partijen, die

mogelijk van invloed zijn op de filterwerking. In het empirisch onderzoek is gebleken dat door buitengerechtelijke geschilinstanties nauwelijks bruikbare gegevens worden

verzameld over kenmerken van de geschilpartijen, zoals hun inkomen, maatschappelijke participatie, het netwerk waarin ze participeren, of hun wederzijdse afhankelijkheid. Zo dit wel gebeurt, dan is het vooralsnog niet mogelijk om het verband te leggen tussen deze kenmerken en de filterwerking.

rechter. Het oordeel van de partijen over de rechtvaardigheid van de procedure en de mate waarin zij zich gehoord voelen, lijkt een belangrijkere verklarende factor.