• No results found

DIEREN MET POOTBESCHADIGINGEN AAN SCORE

3) Verkeerd management

Bij het zoeken naar de oorzaken van de hoge uitval in het management denk ik vooral aan het feit dat van de voedster verlangd wordt dat ze continue jongen produceert. Uiteinde- lijk is de uitval onder rammen die in de zelfde soort stallen en kooien leven veel geringer. Het ligt in onze bedoeling om na te gaan of de levensverwachting verlengd kan worden door de voedsters minder intensief te gebruiken.

Met de van vleeskonijnen hebben we weinig tot geen uitvalsproblemen, ondanks het feit dat we ze toch onder diverse omstandigheden hebben laten opgroeien en ze met diver- se soorten voer hebben grootgebracht.

Voor de praktijk en de wetgever wil ik allereerst noemen ons onderzoek naar de ideale speenleeftijd. In een recente aflevering van het NOK blad hebben we al gerapporteerd dat de dieren zich opmerkelijk goed hebben ontwikkeld nadat ze op een leeftijd van 4 weken waren gespeend. Inmiddels is de proef uitgebreid en we handhaven de conclusie dat het voor de jonge dieren niet uitmaakt of ze op een leeftijd van 4 of weken worden gespee- nd, althans onder de hier geboden stalcondities.

De kooigrootte en de daarbij gewenste bezettingsgraad vormt een ander aspect dat voor de wetgever van belang is. We weten inmiddels wel dat de konijnen nogal tolerant zijn waar het de bezettingsgraad betreft, maar waarom gebruiken we de kooien zoals we die gebrui- ken en met 5 tot 7 konijnen erin? Onlangs is gestart met onderzoek naar het opfokken van grote groepen konijnen in grote kooien, tot 15 konijnen in een drie keer zo grote kooi. De eerste ronde is goed afgelopen, in die zin dat grote groepen konijnen zich even goed ontwikkelden als de kleinere traditionele groepen. Ook dit zullen we nog wel eens herha- len, maar het ziet er naar uit dat de dieren ook tolerant zijn wat betreft de kooigrootte en de groepsgrootte.

Over voerbeperking is onlangs een inleidend artikeltje in het NOK blad geplaatst waarin voorlopig is geconcludeerd dat voerbeperking uiteraard tot vertraagde groei leidde, maar dat de voerconversie er nauwelijks mee beïnvloed werd. Ook deze proef is inmiddels

De conclusie moet zijn dat voerbeperking beter nagelaten kan worden. Er wordt geen winst in termen van voerconversie mee behaald, maar het is economisch nadelig omdat door voerbeperking de dieren elke dag gevoerd moeten worden en omdat de dieren de kooien langer bezet moeten houden om een bepaald gewicht te bereiken. Bovendien is het vanuit welzijnsoogpunt voor de dieren vermoedelijk toch het beste om ten alle tijden over voer te kunnen beschikken.

Van het voeronderzoek is inmiddels bij herhaling gerapporteerd dat de dieren in de accommodatie zich beter ontwikkelden naarmate het voer meer energie bevatte met een vermoedelijke bovengrens in de buurt van de 2600 Kcal per kilogram voer. Onlangs is het voeronderzoek uitgebreid door te gaan zoeken naar het optimale eiwitgehalte. Met opti- maal wordt niet alleen aan de voerkosten en de groei van het dier gedacht, maar ook aan de gevolgen voor het milieu; hoe minder eiwit, hoe minder ammoniakemissie. Door onze voerleverancier zijn 3 soorten voer gemaakt, elk met het zelfde energiegehalte (ca 2300 Kcal/kg voer) maar met eiwitgehalten van 13 15 en 17 % . Het in de handel gebrachte voer bevat doorgaans 16 tot 17 % eiwit. De proef is nu afgesloten met 180 konijnen (60 per voergroep) en bijna afgesloten met een tweede groep van 180 konijntjes. De opmer- kelijke uitkomst lijkt te worden dat het voor de konijnen niet uitmaakte of ze voer met 13 dan wel 17 % eiwit hadden gekregen, niet voor de groei, niet voor de voeropname en niet voor de voerconversie.

Natuurlijk zal de proef herhaald worden, en vermoedelijk gaan we ook andere eiwitgehal- ten in het onderzoek betrekken. Ik sluit echter ook niet uit dat we dit onderzoek vrij snel kunnen afsluiten. Immers, ook al kan het konijn toe met ongebruikelijk lage eiwitgehal- ten, dan zal toch al snel blijken dat het relatief duur wordt om extreme voersoorten te maken. Wellicht besluiten we al snel dat de jonge konijnen erg tolerant zijn wat betreft eiwit-en energiegehalte van het voer zodat het logische advies kan zijn: gebruik maar de goedkoopste grondstoffen. Het ligt natuurlijk voor de hand dat we, alvorens met zo’n advies naar buiten te komen, aan de voerfabrikanten vragen om eens een paar

ders van de goedkoopste grondstoffen te maken om die op de proefaccommodatie uit te testen. We zullen U zeker, in het NOK blad, op de hoogte houden.

GEZONDHEID EN

Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland drs. F.C. van Willigen

afdeling Pelsdieren- en Konijnengezondheidszorg

Gezondheid en konijnen gaan met altijd hand in hand. De oorzaak moet gezocht worden in de gevoeligheid van konijnen voor ziekten en stress. De huisvesting speelt een grote rol in de bedrijfsresultaten van de konijnenhouderij.

Het slijmvlies van de complexe bouw van de is zeer gevoelig voor een niet optimale luchtsamenstelling. Etsende gassen, zoals ammoniak, geven beschadigingen van het neusslijmvlies. Het gevolg hiervan is dat de beschermende continuïteit van het slijm- vlies beschadigd wordt. Hierdoor wordt een ingang geschapen voor elementen die het konijn ziek kunnen maken. Ook kunnen kleine waterdruppeltjes, die ontstaan bij hoge luchtvochtigheid, een drager zijn voor ziekmakende organismen. Deze fijne druppeltjes, beladen met zietekiemen, worden tot ver in de longen ingeademd. Wanneer veel van deze ziekmakende elementen ingeademd zijn, kan het konijn de ongelijke strijd met de genen niet aan, waarna ziekte optreedt. Te lage luchtvochtigheden verdrogen het slijmvlies en het slijmvlies van de diepere luchtwegen. Hierdoor zal de functie van het bekledende, gevoelige trilhaarepitheel van de luchtwegen tekort schieten. Het resultaat hiervan is dat ongefiltreerde lucht diep in de luchtwegen wordt ingeademd. Tocht en temperatuurschommelingen worden door het konijn slecht verdragen en wekken stress op. Stress verminderd de toleranties voor ziekmakende organismen. Het resultaat hiervan kan ziekte zijn.

Het bovenstaande geeft weer dat een vereiste is in de

heidszorg. Een optimale klimaatsbeheersing is een eerste stap in de richting van preven- tieve gezondheidszorg, want hier moet aan gewerkt worden. Een niet optimale huisvesting zal tot storing in de gezondheid leiden die in eerste instantie met medicijnen bestreden zullen worden. Wanneer men op dit punt is aangekomen is de vicieuze cirkel eigenlijk al begonnen. Deze vicieuze cirkel wordt gevormd door ademhalingsproblemen ten

van een niet optimale klimaatsbeheersing , gevolgd door therapeutisch ingrijpen met medi- camenten. Het ingrijpen met deze medicamenten kan een flink ontregelde darmflora ver- oorzaken waardoor diarree ontstaat. Deze diarree ten van de verstoring van de darmflora is over het algemeen moeilijk te corrigeren. Toch zullen weer medicamenten gebruikt worden om deze diarree te bestrijden. Uiteindelijk zijn de konijnen in een onom- keerbare situatie beland.

Het zal duidelijk zijn dat de konijnenhouderij moet gaan werken aan een preventieve gezondheidszorg. Deze preventie gezondheidszorg, zoals klimaatsbeheersing , hygiëne, reductie medicijngebruik, vaccinatieschema’s, preventie en tijdig bestrijden van parasitaire ziektes zal een financiële en arbeidtechnische investering verlangen van de

rij. Deze investering zal zich ruim terug betalen door de sterk verbeterde technische resultaten. Door in de preventieve gezondheidszorg te investeren, zal het mes een tweede snijkant hebben.

Immers de consument wenst geen produkten tot zich te nemen waarin allerlei residuen van medicamenten aanwezig kunnen zijn. Dat wil zeggen dat een gezonde konijnenstapel met weinig of geen medicijngebruik consument-vriendelijk is en een speerpunt kan wor- den in de reclamecampagnes om het konijnenvlees vertrouwd te maken bij de consument.

Hoeve

DLV Pluimveehouderij Team Noord

Met ingang van 1 januari 1995 wordt er 30 % op het niet-grondgebonden fosfaat- gekort. Pluimveehouders die droge mest exporteren of de mest via een

werker afzetten worden van deze korting vrijgesteld. Deze zogenaamde ‘nul-optie’ zal ongetwijfeld veel pluimveehouders de oplossing bieden om inkrimping van de veestapel te voorkomen.

Bij een groot aantal pluimveehouders is dan ook het idee ontstaan dat het voor hen zo’n vaart niet zal lopen. Maar: er zijn nog altijd véél legpluimveehouders die hun produktie aan natte mest in Nederland moeten afzetten. En wie garandeert dat binnen een jaar álle in Nederland geproduceerde droge kippemest geëxporteerd kan worden?

Tweedeling

De tweedeling die door de ‘nul-optie’ komend jaar zal grote gevolgen hebben Want als achteraf blijkt dat de fosfaatproduktie het fosfaatproduktierecht overschrijdt komt de wetgever met een wurgheffmg om de hoek. De pijn kan dus lang duren.

Met name op de bedrijven die op korte termijn niet aan de voorwaarden van de ‘nul- optie’ kunnen voldoen zal de mineralenbalans verbeterd moeten worden.

In de wetgeving staat het mineraal Fosfaat centraal. Vandaar dat ik me ook hiertoe be- perk. Maar ik beperk me tot nog meer. Want alhoewel in de afgelopen jaren de

lenboekhouding voor leg- en opfokhennen ontwikkeld is en honderden pluimveehouders hier al kennis mee hebben gemaakt, is dit systeem vooreerst nog niet van toepassing! Voorlopig blijft de huidige methode van kracht om de fosfaatproduktie voor uw bedrijf te berekenen.

(= Mineralen Aanvoer Registratie) gaat uit van normen die gebaseerd zijn op gemiddelde technische resultaten van een diersoort in het verleden. Het houdt geen reke- ning met de afwijkingen van uw bedrijf in verband met de (betere) technische resultaten of het (gunstiger) produktiesysteem.

kijkt alleen naar de aangevoerde kilogrammen mineraal. En dan niet alleen naar fosfor, maar ook naar de hoeveelheid eiwit die per dierplaats per jaar aangevoerd is. Vanuit de combinatie van deze twee getallen wordt dan de fosfaatproduktienorm bepaald! Bij de mineralenboekhouding komt het werkelijke verbruik aan mineraal naar boven. Niet alleen de aanvoer maar ook de afvoer via vlees en eieren is dan van belang.

Straks berekent u de fosfaatproduktie over 1995. U kunt dan géén gebruik maken van het wérkelij ke fosforverbruik (vlgs . de Mineralenboekhouding) maar moet voorlopig gebruik maken van de die voor u van toepassing is.

Dit kan voor u als pluimveehouder grote gevolgen len gaat nemen.

Aankoop mestrechten

Om het gevolg van de korting op produktierechten

hebben voor de vraag hoe u

Dit is een erg gemakkelijke, maar ook erg dure methode. Duur vanwege de hoge aan- schaf- en afschrijvingskosten.

Stel dat er mestrecht gekocht wordt voor f 25 per netto te besteden kilogram fosfaat. Elke dierplaats die hierdoor behouden kan blijven brengt dan de eerste 10 jaar eigenlijk al niets meer op.

En dat terwijl het qua regelgeving nog niet eens duidelijk is of de korting van tijdelijke of langdurige aard is! Tijdens het mestaccoord is nl. afgesproken dat het

recht in 1997 kan vervallen als blijkt dat de mineralenboekhouding regulerend werkt. De aankoop van mestrecht kan doelbewust, als schrikreactie of als noodsprong gebeuren. Maar is u al bekend in hoeverre uw huidige bedrijfsvoering nog mogelijkheden biedt om de fosfaatproduktie al op dit moment al te beperken? Ik wil daarom kort ingaan op: planning voeding, voerstrategie, fssysteem en type dier.

Omdat de fosfaatproduktie vooreerst nog met berekend wordt, zijn de van belang. De mineralenaanvoer wordt namelijk gedeeld op het aantal gemiddeld aanwezige hennen dat volgens de aanwezig is geweest. Als er een gemist wordt, is de aanvoer aan fosfor per gemiddeld aanwezige hen hoger, gevolgd door de daaraan gekoppelde fosfaatnorm

Planning binnen het jaar is dus belangrijk. Maar ook over de jaren heen. Er vindt geen middeling over achtereenvolgende jaren plaats. De fosfaat- produktie wordt per

jaar afgerekend.

Het uitgangspunt voor is de aanvoer aan Ruw Eiwit en Fosfor via het voer. Gelet op praktijkresultaten van afgesloten koppels constateer ik een zeer grote variatie in gemid- delde RE- en P-gehalte in legvoeders. In het le kwartaal van 1994 was er een verschil in gemiddelde (!) samenstelling tussen het fosforrijkste en fosforarmste voer voor bruine kippen van wel 20 % t.o.v. het gemiddelde gehalte. Bij de witte kippen was dit verschil nog groter.

De voersamenstelling is van grotere invloed op het uiteindelijke fosfaatoverschot dan het voerverbruik. Tot nu toe worden veelal complete mengvoeders aangeleverd. Het lijkt erop dat door het bijvoeren van tarwe het fosfaatoverschot drastisch verlaagd kan worden mits de gehaltes in het complementerend voer niet teveel verhoogd worden.

In het kader van moet de eiwit- en fosforaanvoer geregistreerd worden.

De pluimveehouder mag de enkelvoudige grondstof niet zelf registreren, maar moet de cijfers via de toeleverancier aangeleverd krijgen.

Voerstrategie

Het voerverbruik blijft belangrijk. Het streven om er technisch alles uit te halen wat erin zit wordt vervangen door het streven om zo gunstig mogelijk te produceren met zo min mogelijk mineralen.

Fasenvoeding is niet alleen van belang i.v.m. eikwaliteit en voerkosten, maar ook vanwe- ge de mineralen. Een luxe consumptie om nét even die laatste eieren te rapen vraagt veel voer en dus veel mineralen. Misschien worden de kippen wel korter aangehouden, om de snel stijgende voederconversie van de laatste legperioden te vermijden. Misschien kiest u straks wel voor een voer met minder mineralen, ondanks een eventueel hoger

bruik, als blijkt dat u daardoor een lagere fosfaatproduktie krijgt.

fssysteem

De maakt geen onderscheid in scharrel-, batterij- en voliérekippen. Alle

systemen worden op eenzelfde manier naar een fosfaatoverschot toegerekend. De pluim- veehouder kan voor een deel zélf zorgdragen voor de efficiëntie in de stal, door te kiezen voor voer- en ventilatiesystemen die gericht zijn op een zo gunstig mogelijk

bruik. hen

Het argument ‘mineralen’ bij de keus tussen een witte of bruine eilegster is nieuw. Mis- schien niet van doorslaggevend belang, maar wel een aandachtspunt.

Witte hennen worden over het algemeen langer aangehouden. De stal staat dus relatief minder lang leeg. Vaak is er verschil in voersamenstelling tussen ‘bruin’ en ‘wit’ voer, waarbij het ‘witte’ voer iets luxer is. Volgens de Mineralenboekhouding hadden de witte kippen vorig jaar gemiddeld een lager fosfaatoverschot dan de bruine. Dit jaar komen vooralsnog de bruine kippen beter uit de bus. De scharrelkippen scoren een wat hoger overschot dan de bruine kippen op de batterij.

Samenvatting

Samenvattend wil ik stellen dat de dreigende korting op mestrechten een ieder op korte termijn noodzaakt te bezien welke maatregelen voor zijn of haar bedrijf van belang zijn. In sommige gevallen is weinig actie nodig om de bedrijfsvoering bij te stellen. Bijvoor- beeld als er voldoende latente ruimte is om de korting op te vangen of deelname aan de

nul-optie’ mogelijk is.

Op veel bedrijven zal het echter gaan knellen. Gelet op de toepassing van het

systeem is een goede opzetplanning noodzakelijk. Binnen de huidige bedrijfsvoering zijn er wellicht nog een aantal mogelijkheden onbenut gebleven; met name op het gebied van voeding en voerstrategie. Een deel van de korting is hiermee wellicht op te vangen.

Degene die koste wat het kost het huidige aantal kippen wil behouden, zal alsnog moeten kiezen tussen kopen of krimpen. Aankoop van mestrechten of inkrimpen van de veestapel. Voor nu en voor de toekomst blijft echter voorop staan dat de optimale produktie plaats- vindt met zo min mogelijk mineralen-overschot. Nu met de straks met de

GROTE KOOIEN

ing. A.M. van de Weerdhof

Veel leghennenbedrijven hebben een mestoverschot. Door aanscherping van de

zal het mestoverschot in de komende jaren alleen maar toenemen. Hierdoor zal mest over grotere afstanden vertransporteerd moeten worden.

Het maken van droge mest in de legpluimveehouderij heeft verreweg de voorkeur omdat: Een kip per jaar 75 kg natte mest produceert of 20 kg droge mest.

In verband met de Wet Milieubeheer droge mest beter scoort op het gebied van en stank. Immers een bandbatterij met heeft een geringe NH, en stoot.

Wanneer droge mest, dat wil zeggen 55 % of hoger, middels een erkende

teur geëxporteerd wordt, men gebruik kan maken van de zogenaamde 0-optie. Hierbij hoeft, zoals het er nu naar uitziet, geen 30% mestproduktierechten ingeleverd te worden.

De overschotheffing lager is.

De goedkoopste methode van mestopslag mogelijk is.

Het maken van zo droog mogelijke mest in de leghennenhouderij moet een uitgangspunt zijn.

Eisen welke aan droge mest gesteld moeten worden De mest moet vrij van kadavers zijn.

In de mest mogen geen onkruidzaden voorkomen.

Er moet bij een partij mest eventueel een veterinaire verklaring aanwezig zijn. De mest moet een minimaal droge stof gehalte hebben van 55 % (export-eis). De samenstelling moet bekend zijn.

Wanneer men droge mest gaat maken, dan is een mestbandbatterij met geforceerde droging de beste methode. Dit immers is een Groen Label stal. Voor dit geldt een drempelwaarde van 0,035 kg per jaar.

In 1995 worden de drempelwaarden voor Groen Label bijgesteld.

Het IMAG-DL0 gaat conform het meetprotocol dit jaar meten aan een leghennenstal welke waarschijnlijk een lagere heeft dan de reeds bestaande systemen. Wanneer daadwerkelijk blijkt dat de uit die stal lager is, dan kan die waarde voor een eventuele aanpassing van de drempelwaarde in 1995 gebruikt worden.

Het systeem waaraan gemeten wordt ziet er als volgt uit. Grote batterijkooien, dat wil zeggen 550

Air-mix systeem met verwarming.

Polyethyleen slangen vanaf het air-mixsysteem naar de andere zijde van de stal voor extra opwarming.

Er is gekozen voor een grote kooi omdat op dit moment in de praktijk behoorlijke belang- stelling bestaat voor een grotere kooi (dat wil zeggen groter dan 450 Het lijkt erop dat de technische resultaten met de grote kooi iets beter zijn.

Naast de wellicht wat betere technische resultaten bestaat ook de indruk dat de mest wat meer verdeeld op de komt te liggen waardoor het drogen van de mest intensie- ver gebeurt en er sneller gedroogd kan worden; immers uit onderzoek is bekend dat hoe sneller de mest droog gemaakt wordt, hoe lager de zijn zal.

Op dit moment wordt in samenwerking met Hendrix Voeders en het afdeling Pluim- veehouderij op een aantal praktijkbedrijven met verschillende batterijmerken nagegaan wat de grotere kooi voor gevolgen heeft op de eikwaliteit. De eieren uit de grotere kooien worden beoordeeld op een leeftijd van de hennen van 50, 60 en 70 weken, omdat dit een leeftijd is waarop met name kneus en breuk voorkomt.

Samenvattend

Droge mest maken heeft in de leghennenhouderij de voorkeur. Steeds meer wordt bij nieuwbouw of renovatie overgegaan tot aanschaf van een grote kooi, wellicht vooruitlo- pend op een eventuele nieuwe EEG-regeling.

De indruk bestaat dat bij de grotere kooi de mest meer verdeeld op de ligt waardoor die mest sneller en beter gedroogd kan worden met als gevolg een lagere uitstoot. Of deze lager is zal begin 1995 blijken. Ook is dan meer bekend over de relatie tussen vuilschaligheid, kneus en breuk en grotere kooien.

EERSTE RESULTATEN ONDERZOEK ALTERNATIEVE