• No results found

Verkeer-Verblijfsgebied

In document Bergen aan zee (pagina 98-106)

Inhoud van de regels 1

Artikel 17 Verkeer-Verblijfsgebied

17.1. Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, par-keervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

17.2. Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden in het bouwvlak gebouwd;

b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoe-ringsaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte;

c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde alsmede nutsgebouwen, mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 9 m voor lantaarnpalen en een hoogte van 3 m voor overige bouwwerken en nutsgebouwen.

Artikel 18 Wonen-1

18.1. Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning (rw)": recreatiewoningen;

c. ter plaatse van de aanduiding "garages": uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeer-voorzieningen, tuinen en water;

met dien verstande dat;

e. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning", per bouwperceel ten hoogste 1 recreatie-woning is toegestaan.

18.2. Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

18.2.1. De gronden ter plaatse van de aanduiding "garages en bergplaatsen (gb)" mogen volle-dig worden bebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag be-dragen dan 3 m.

18.2.2. Ter plaatse van de overige gronden gelden de volgende regels:

algemeen

a. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen op het bouwperceel bedraagt ten hoogste:

1. 45% bij aaneengebouwde woningen;

2. 40% bij twee-aaneengebouwde woningen en hoekwoningen;

3. 35% bij vrijstaande woningen;

hoofdgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen

b. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

c. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoe-ringsaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte;

d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m be-draagt;

2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;

3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 1/3 van het dakvlak bedraagt;

4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 2/3 van het dakvlak bedraagt;

e. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand (vrij)" is ten hoogste 1 vrijstaande woning toege-staan;

f. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen (tae)" zijn ten hoogste twee woningen toege-staan;

g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gestapeld (gs)" mogen de woningen worden ge-stapeld;

h. ter plaatse van andere gronden dan bedoeld onder sub e tot en met f dienen de woningen aaneen te worden gebouwd;

aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen

i. bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijge-bouwen, aangebouwde recreatiewoningen en overkappingen tot perceelsgrenzen ten min-ste 2 m;

j. vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande recreatiewoningen dienen in of op een afstand van

Bestemmingsregels 29

een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m bedraagt;

l. bij niet-vrijstaande woningen dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen in of op een afstand van tenminste 1 m tot de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

m. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en re-creatiewoningen mag ten hoogste 50 m² bedragen, met dien verstande dat een aaneenge-sloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

n. in afwijking van het bepaalde onder sub m mag de maximale oppervlakte aan aan- en uit-bouwen, bijgeuit-bouwen, overkappingen en recreatiewoningen bij bouwpercelen met een oppervlakte:

o. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m²;

p. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw, aangebouwde recreatiewo-ning en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;

q. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde re-creatiewoningen en aangebouwde overkappingen, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;

r. bij vrijstaande woningen mag de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen, vrijstaande re-creatiewoningen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;

s. bij niet-vrijstaande woningen mag de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen, vrijstaande recreatiewoningen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m bedragen;

t. bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten, zoals bepaald in sub q, r en s, wor-den overschrewor-den ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste ⅓ van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m;

bouwwerken, geen gebouwen zijnde

u. de hoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;

v. in afwijking van het bepaalde in sub u mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:

- de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de per-ceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de per-ceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;

w. zwembaden zijn niet toegestaan binnen bouwpercelen met een kleinere oppervlakte dan 700 m²;

x. zwembaden dienen op een afstand van ten minste 5 m tot de perceelgrenzen te worden gesitueerd, met dien verstande dat de afstand tot de bestemming "Natuur" ten minste 10 m dient te bedragen;

y. zwembaden dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voor-gevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

z. de oppervlakte van een zwembad mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 50 m²;

aa. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 50 cm bedragen;

bb. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

18.3. Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 18.2.2 sub q en s ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen en op bijgebouwen bij niet-vrij-staande woningen, met dien verstande dat:

a. ontheffing uitsluitend is toegestaan indien een kap in verband met afstemming op de ka-rakteristiek van de woning, wenselijk is;

b. de goothoogte van de aan- of uitbouw en het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de in lid 18.2.2 sub q en s genoemde bouwhoogte;

c. ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van nabu-rige erven.

18.4. Specifieke gebruiksregels

18.4.1. Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van wonin-gen en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige be-drijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, in-clusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;

b. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige acti-viteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;

c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezon-derd beperkte verkoop die ondergeschikt is en gelieerd aan de uitoefening van de betrok-ken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

18.4.2. Het is verboden om:

a. gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor paardenbakken en mest-opslag;

b. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;

c. bijgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen, te gebruiken of te laten gebruiken als slaapge-legenheid;

d. recreatiewoningen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning;

e. woningen te gebruiken of te laten gebruiken als recreatiewoning.

18.5. Aanlegvergunning

18.5.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding natuur- en landschapswaarden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aan-legvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere opper-vlakteverhardingen;

b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, men-gen, diepploemen-gen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

18.5.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 18.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

Bestemmingsregels 31

a. daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b. uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 18.5.3 onder a.

Artikel 19 Wonen-2

19.1. Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning": recreatiewoningen;

c. ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden": tevens voor behoud van natuur- en landschapswaarden;

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeer-voorzieningen, tuinen en water;

met dien verstande dat;

e. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning", per bouwperceel ten hoogste 1 recrea- tiewoning is toegestaan.

19.2. Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

algemeen

a. het bouwperceel mag ten hoogste voor 35% bebouwd worden met gebouwen en overkap-pingen;

b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-1” vormen de aangeduide gronden samen met de als “specifieke bouwaanduiding-1” aangeduide gronden binnen de bestemming Tuin, het bouwperceel zoals onder sub a bedoeld;

c. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;

hoofdgebouwen

d. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

e. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 120 m2;

f. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoe-ringsaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte;

g. de breedte van het hoofdgebouw gemeten in de voorgevel bedraagt ten hoogste 12 m;

h. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m be-draagt;

2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;

3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 1/3 van het dakvlak bedraagt;

4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 2/3 van het dakvlak bedraagt;

aan- en uitbouwen, bijgebouwen, recreatiewoningen en overkappingen

i. aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen dienen op een af-stand van tenminste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

j. de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde recreatie-woningen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2 m te be-dragen;

k. vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande recreatiewoningen dienen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd;

l. in afwijking van het bepaalde onder sub j mogen bij percelen met een breedte van minder dan 15 m, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in of op een afstand van ten minste 1 m tot de zijdelingse perceelgrenzen worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m dient te bedragen;

m. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en re-creatiewoningen mag niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat een

aaneen-Bestemmingsregels 33

n. in afwijking van het bepaalde onder sub m mag de maximale oppervlakte aan aan- en uit-bouwen, bijgeuit-bouwen, overkappingen en recreatiewoningen bij bouwpercelen met een oppervlakte:

o. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw en per recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 50 m²;

p. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding-1” vormen de aangeduide gronden samen met de als “specifieke bouwaanduiding-1” aangeduide gronden binnen de bestemming Tuin, het bouwperceel zoals onder sub n bedoeld.

q. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw, aangebouwde overkapping en aangebouwde recreatiewoning aan de achtergevel van een hoofdgebouw mag ten hoog-ste 3 m bedragen gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;

r. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw, aangebouwde overkapping en aangebouwde recreatiewoning, mag ten hoogste 3,5 m bedragen gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;

s. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde over-kappingen en aangebouwde recreatiewoningen, mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;

t. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen, vrijstaande overkappingen en vrijstaande re-creatiewoningen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;

u. bijgebouwen en recreatiewoningen mogen niet voorzien worden van dakkapellen, dakop-bouwen of gevelopdakop-bouwen;

v. bij een platte afdekking mogen de maximale hoogten, zoals bepaald in sub s en t worden overschreden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste ⅓ van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m;

bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

w. de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen en elders ten hoogste 2 m;

x. in afwijking van het bepaalde in sub w mag de hoogte van erf- en perceelafscheidingen op zijerven grenzend aan wegen ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat:

- de hoogte van 2 m uitsluitend is toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 5 m bedraagt, de afstand tot de per-ceelsgrens minimaal 1 m moet bedragen;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens tussen de 5 en 10 m bedraagt, de afstand tot de perceelsgrens minimaal 2 m moet bedragen;

- indien de afstand tussen de voorgevelrooilijn die is gelegen in het verlengde van de zij-gevel en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 10 m bedraagt, de afstand tot de per-ceelgrens minimaal 3 m moet bedragen;

y. zwembaden zijn niet toegestaan binnen bouwpercelen kleiner dan 700 m²;

z. zwembaden dienen op een afstand van ten minste 5 m tot de perceelgrenzen te worden gesitueerd, met dien verstande dat de afstand tot de bestemming "Natuur" ten minste 10 m moet bedragen;

aa. zwembaden dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

bb. de oppervlakte van een zwembad mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 50 m²;

cc. de bouwhoogte van zwembaden mag niet meer bedragen dan 50 cm;

dd. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

19.3. Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 19.2.3 sub s ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:

a. ontheffing uitsluitend is toegestaan indien een kap in verband met afstemming op de ka-rakteristiek van de woning, wenselijk is;

b. de goothoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedragen dan de in lid 19.2.3 sub s ge-noemde bouwhoogte;

c. ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van nabu-rige erven.

19.4. Specifieke gebruiksregels

19.4.1. Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van wonin-gen en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:

a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige be-drijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, in-clusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;

b. ten behoeve van de aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige acti-viteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien;

c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezon-derd beperkte verkoop die ondergeschikt is en gelieerd aan de uitoefening van de betrok-ken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

19.4.2. Het is verboden om:

a. gronden in gebruik te nemen/hebben/of te laten gebruiken voor paardenbakken en mest-opslag;

b. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van paarden;

c. bijgebouwen, niet zijnde recreatiewoningen, te gebruiken of te laten gebruiken als slaapge-legenheid;

d. recreatiewoningen te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning;

e. woningen te gebruiken of te laten gebruiken als recreatiewoning.

19.5. Aanlegvergunning

19.5.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Wonen-2 zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere opper-vlakteverhardingen;

b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, men-gen, diepploemen-gen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

19.5.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 19.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

19.5.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

b. uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 19.5.3 onder a.

Bestemmingsregels 35

In document Bergen aan zee (pagina 98-106)