• No results found

Ook hier is de vergelijking met volmacht te maken. Zoals eerder beschreven, bepleit Groefsema dat een toegekende beschikkingsbevoegdheid vervalt in dezelfde gevallen waarin ook de volmacht

206 Van Hees 2001, p. 235. 207 Van Hees 2001, p. 236. 208 Van Hees 2001, p. 236. 209 Artikel 23 Fw. 210 Krzeminski 2013, p. 206.

40 vervalt. 211 Volmacht eindigt door faillissement van de volmachtgever, maar ook door het faillissement van de gevolmachtigde.212 Daarom bepleit Groefsema dat de herverpandingsbevoegdheid van de pandhouder/herpandgever eindigt bij zijn eigen faillissement én bij het faillissement van de pandgever.213 Deze redenering is naar mijn oordeel ook van toepassing op het gebruiksrecht. Aangezien het gebruiksrecht net als het recht tot herverpanden een toegekende beschikkingsbevoegdheid is krachtens rechtshandeling kan naar mijn mening dezelfde aansluiten bij volmacht worden gemaakt. Naar analogie van de volmacht kan voor het gebruiksrecht worden gesteld dat de bevoegdheid van de fzo-pandhouder tot het uitoefenen van het gebruiksrecht ook vervalt bij zijn eigen faillissement.

4.3 Afdwingbare verplichting tot overdracht en verpanding na

faillietverklaring

Zoals eerder besproken wordt de fzo-pandhouder (de schuldenaar) indien deze financiële activa wil overdragen of verpanden onder uitoefening van zijn gebruiksrecht, beschermd als wederpartij bij de financiëlezekerheidsovereenkomst, indien hij onbekend is of niet bekend diende te zijn met de faillietverklaring. 214 Hierbij moet ook aan de eis worden voldaan dat deze uitoefening van het gebruiksrecht op dezelfde dag als die van de faillietverklaring plaatsvindt, maar ná faillissement. Anders dan voor de situatie waarin de fzo-pandgever failleert, volgt uit artikel 8 lid 2 Collateral Richtlijn dat de fzo-pandhouder zijn gebruiksrecht niet meer kan uitoefenen in zijn eigen faillissement. De fzo-pandhouder moet hierbij wederom worden gezien als de wederpartij bij de pand-fzo die door de bepalingen van artikel 63e Fw beschermd wordt. In het geval van zijn eigen faillissement is deze bescherming echter helemaal niet nodig. De fzo-pandhouder zal immers altijd op de hoogte zijn van zijn eigen faillissement. Om die reden kan hij nooit voldoen aan het vereiste van artikel 63e lid 2 Fw dat hij onbekend is of onbekend diende te zijn met zijn eigen faillissement. In de situatie waarin niet aan de specifieke eisen van artikel 8 lid 2 Collateral Richtlijn wordt voldaan, bestaat dezelfde situatie als bij herverpanding. Het fixatiebeginsel staat dan in de weg aan de uitoefening van het gebruiksrecht.215 Het gebruiksrecht kan dus niet meer worden uitgeoefend in het faillissement van de fzo-pandhouder op grond van artikel 63e lid 2 Fw.

4.4 'Right of Use’ in ISDA standaarddocumentatie naar New Yorks recht

Alhoewel uit de ISDA Credit Support Annexes naar het recht van New York niets blijkt over het lot van het gebruiksrecht in het faillissement van de zekerheidsgever, wordt wel duidelijk beschreven wat

211 Groefsema 1993, p. 23.

212Artikel 3:72 onder a BW; De Jong 2014, aantekening 6.1.1. 213 Groefsema 1993, p. 23.

214 Artikel 8 lid 2 Collateral Richtlijn; artikel 63e lid 2 Fw. 215

41 de gevolgen van het faillissement van de zekerheidsnemer zijn voor het gebruiksrecht. Uit paragraph 6c ISDA Credit Support Annex (New York Law) blijkt duidelijk dat het gebruiksrecht, wanneer toegekend in deze ISDA documentatie, niet uitgeoefend kan worden door een failliete zekerheidsnemer. Het artikel luidt namelijk:

“6. (c) Use of Posted Collateral. Unless otherwise specified in Paragraph 13 and without limiting the rights and obligations of the parties under Paragraphs 3, 4(d)(ii), 5, 6(d) and 8, if the Secured Party is not a Defaulting Party (…) then the Secured Party will, (…), have the right to: (i) sell, pledge, rehypothecate, assign, invest, use, commingle or otherwise dispose of, or otherwise use in its business any Posted Collateral it holds, free from any claim or right of any nature whatsoever of the Pledgor, including any equity or right of redemption by the Pledgor (…). ”216

Zoals beschreven in paragraaf 2.2.4 is het ‘right of use’, zoals dat in de ISDA Credit Support Annex (New York Law) te vinden is, een belangrijke inspiratiebron geweest voor de Europese wetgever bij het opnemen van een gebruiksrecht in de Collateral Directive.217 Het feit dat in de ISDA documentatie uitdrukkelijk is opgenomen dat het ‘right of use’ niet meer uitgeoefend kan worden door de zekerheidsnemer tijdens zijn eigen faillissement, is naar mijn mening dan ook een zeer belangrijke aanwijzing dat dit ook zou moeten gelden voor het gebruiksrecht bij een pand-fzo. Ik wil hier dan ook stellen dat uitoefening van het gebruiksrecht bij een pand-fzo door de fzo-pandhouder niet meer mogelijk is tijdens zijn eigen faillissement.

4.5 Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat herverpanding ook niet meer mogelijk is tijdens het faillissement van de pandhouder/herpandgever. Alhoewel verdedigbaar is dat de bevoegdheid tot herverpanding, die afhankelijk is van het bestaande oorspronkelijke pandrecht, niet wordt aangetast door het faillissement van de pandhouder/herpandgever staat dit faillissement volgens Krzeminski daarentegen wel in de weg aan het gebruik van zijn herverpandingsbevoegdheid. Uit de bevoegdheid tot herverpanding zelf zou moeten blijken in hoeverre de bevoegdheid wordt aangetast door het faillissement van de pandhouder/herpandgever, oftewel wat de bedoeling van de pandgever was bij het verlenen van de herverpandingsbevoegdheid. Vanwege de vergoedingsplicht mag echter niet snel worden aangenomen dat de pandgever herverpanding ook toe staat in het faillissement van de pandhouder zelf. Daarnaast vervalt een toegekende beschikkingsbevoegdheid in dezelfde gevallen waarin ook de volmacht vervalt. Aangezien een volmacht eindigt door faillissement van zowel de volmachtgever als de gevolmachtigde vervalt ook de herverpandingsbevoegdheid in het faillissement van de pandhouder/herpandgever. Naar mijn mening is op basis van het bovenstaande herverpanding niet meer mogelijk tijdens het faillissement van de pandhouder/herpandgever.

216 Artikel 2 sub c 2001 ISDA Margin Provisions; artikel 6 sub c 1994 ISDA Credit Support Annex (New York Law); en artikel 6 sub c 2013

ISDA Credit Support Annes (New York Law).

217

42 Dezelfde conclusie kan worden getrokken voor de uitoefening van het gebruiksrecht in het faillissement van de fzo-pandhouder. De regeling van de Collateral Richtlijn lijkt aanleiding te geven voor de gedachte dat het gebruiksrecht niet onder de reikwijdte van artikel 8 lid 2 Collateral Richtlijn en artikel 63e lid 2 Fw valt indien het faillissement van de fzo-pandhouder aan de orde is. De fzo- pandhouder kan namelijk niet onbekend zijn of behoren te zijn met zijn eigen faillissement. Dit argument wordt ondersteund door de ISDA Credit Support Annex (New York Law) waarin is opgenomen dat een failliete zekerheidsnemer het ‘right of use’ niet meer kan uitoefenen tijdens zijn eigen faillissement. De fzo-pandhouder kan dus, zonder uitzondering, zijn gebruiksrecht niet uitoefenen tijdens zijn eigen faillissement.

43

5 Conclusie

De centrale vraag bij deze scriptie is:

‘mag de fzo-pandhouder tijdens diens eigen faillissement of tijdens het faillissement van de fzo- pandgever nog het gebruiksrecht voortvloeiende uit de pand-fzo uitoefenen?’

Deze centrale onderzoeksvraag is onderzocht door eerst het karakter van het gebruiksrecht van de fzo- pandhouder te bespreken. Aangezien het gebruiksrecht goed te vergelijken is met de bevoegdheid tot herverpanding is ook het karakter van de bevoegdheid tot herverpanding besproken. Vervolgens is de mogelijkheid van vergelijking van beide rechtsfiguren gebruikt om een antwoord te zoeken op de centrale vraag. De vergelijking van het gebruiksrecht van de fzo-pandhouder met het recht tot herverpanding is met name gerechtvaardigd, omdat het gebruiksrecht goed vergeleken kan worden met het oneigenlijk pandrecht, dat in de bancaire praktijk onder het oude BW bestond. Nu de figuur van herverpanding met de invoering van het nieuwe BW de plaats van het oneigenlijk pandrecht heeft ingenomen is de vergelijking van het gebruiksrecht van de fzo-pandhouder met het recht tot herverpanding op zijn plaats.218 Zowel het gebruiksrecht van de fzo-pandhouder als de bevoegdheid tot herverpanding vinden hun oorsprong in een economische behoefte. Voorts houdt zowel het gebruiksrecht van de fzo-pandhouder als herverpanding een speciale bevoegdheid in voor de pandhouder bij een pandrecht. Verder moeten beide rechtsfiguren contractueel worden bedongen. Een belangrijk verschil tussen beide rechtsfiguren is dat de fzo-pandhouder, door uitoefening van het gebruiksrecht rechthebbende wordt van de als onderpand dienende financiële activa. Door uitoefening van de herverpandingsbevoegdheid vindt deze overgang van goederenrechtelijke aansprakelijkheid niet plaats. De pandhouder/herpandgever is na de herverpanding nog wel steeds beschikkingsbevoegde, maar wordt door de herverpanding geen eigenaar/rechthebbende. De fzo- pandhouder ontleent zijn beschikkingsbevoegdheid aan de fzo-pandgever. Deze beschikkingsbevoegdheid wordt hem toegekend krachtens rechtshandeling en houdt een bevoegdheid in om in eigen naam over de verpande financiële activa te beschikken. Toekenning van een dergelijk beschikkingsbevoegdheid krachtens rechtshandeling is in deze scriptie aangeduid met de term machtiging, in navolging van Groefsema en Diamant.219 Tot aan de uitoefening van het gebruiksrecht en de herverpanding geldt voor beide figuren de machtigingsconstructie. Bij het gebruiksrecht geldt na uitoefening echter de overdrachtsconstructie, omdat de goederenrechtelijke aanspraak op de financiële activa dan overgaat op de fzo-pandhouder. Bij herverpanding blijft de machtigingsconstructie ook na de herverpanding van toepassing.

218 Zo menen ook: Keijser 2006, p. 216-217; Keijser& Spath 2007, p. 57; en Krzeminski 2013, p. 259. 219

44 De analyse van de rechtsfiguur van het gebruiksrecht van de fzo-pandhouder laat zien dat het gebruiksrecht niet meer uitgeoefend kan worden in het faillissement van de fzo-pandgever. Door zijn faillissement wordt de fzo-pandgever beschikkingsonbevoegd ten aanzien van de verpande financiële activa. Aangezien de fzo-pandhouder zijn bevoegdheid afleidt van de fzo-pandgever verliest ook de fzo-pandhouder de beschikkingsbevoegdheid voortvloeiende uit het gebruiksrecht. Uit de vergelijking met de figuur van volmacht en lastgeving blijkt dat de bevoegdheid tot herverpanding en het gebruiksrecht in beginsel eindigen bij het faillissement van de fzo-pandgever. Zo vervalt een toegekende beschikkingsbevoegdheid in dezelfde gevallen waarin ook de volmacht vervalt. Aangezien een volmacht eindigt door faillissement van de volmachtgever én de gevolmachtigde vervalt ook het gebruiksrecht in het faillissement van de fzo-pandgever. Het gebruiksrecht kan derhalve niet meer uitgeoefend worden in het faillissement van de fzo-pandgever. Een uitzondering hierop is dat het gebruiksrecht nog wel door de fzo-pandhouder kan worden uitgeoefend na het tijdstip van de faillietverklaring van de fzo-pandgever indien aan de vereisten van artikel 63e lid 2 Fw is voldaan.220 Bepalingen die onder het fixatiebeginsel worden geschaard zijn ingevolge deze bepaling niet van toepassing indien het gebruiksrecht wordt uitgeoefend ná de faillietverklaring, maar wel op de dag van de faillietverklaring en de fzo-pandhouder niet op de hoogte is of op de hoogte diende te zijn van het faillissement van de fzo-pandgever. Indien aan deze vereisten is voldaan vervalt de beschikkingsbevoegdheid van de fzo-pandgever niet waardoor ook de daarvan afgeleide beschikkingsbevoegdheid van de fzo-pandhouder niet vervalt. Aangezien dit alleen in deze specifieke situatie zo is, moet het uitgangspunt blijven dat uitoefening van het gebruiksrecht in het faillissement van de fzo-pandgever niet mogelijk is.

Daarnaast volgt uit de analyse dat het gebruiksrecht ook niet uitgeoefend kan worden door de fzo- pandhouder tijdens zijn eigen faillissement. Alhoewel het verdedigbaar is dat de beschikkingsbevoegdheid van de fzo-pandgever niet wordt aangetast door het faillissement van de fzo- pandhouder - en dus ook de van zijn beschikkingsbevoegdheid afgeleide beschikkingsbevoegdheid van de fzo-pandhouder niet wordt aangetast - staat dit faillissement daarentegen wel in de weg aan het de uitoefening van het gebruiksrecht door de fzo-pandhouder. Voor deze conclusie kan wederom aangesloten worden bij de figuur van volmacht. Een toegekende beschikkingsbevoegdheid vervalt in dezelfde gevallen waarin ook de volmacht vervalt. Nu de volmacht eindigt door faillissement van de volmachtgever én de gevolmachtigde vervalt ook het gebruiksrecht in het faillissement van de fzo- pandhouder. Daarnaast moet aangenomen worden dat de uitzondering van artikel 63e lid 2 Fw valt. De bepaling is immers alleen op de fzo-pandhouder van toepassing indien hij als wederpartij bij de pand- fzo, onbekend is of behoorde te zijn van het faillissement. De fzo-pandhouder kan niet onbekend zijn of behoren te zijn met zijn eigen faillissement en dus is de uitzondering niet van toepassing. Dit

220

45 argument wordt ondersteund door de ISDA Credit Support Annex (New York Law) waarin is opgenomen dat een failliete zekerheidsnemer het ‘right of use’ niet meer kan uitoefenen tijdens zijn eigen faillissement.

Geconcludeerd moet worden dat het gebruiksrecht een algemene beschikkingsbevoegdheid is die de fzo-pandhouder de mogelijkheid geeft om over de verpande financiële activa te beschikken en deze te vervreemden alsof hij rechthebbende daarvan is. De fzo-pandhouder kan de financiële activa dus ter hartenlust gebruiken ten behoeve van eigen financieringsbehoeften. De algemene beschikkingsbevoegdheid reikt echter niet zover dat de fzo-pandhouder zelfs tijdens faillissement over de verpande financiele activa kan beschikken en deze kan vervreemden. Slechts in de uitzonderingssituatie waarin hij zelf niet bekend is met het faillissement van de fzo-pandgever - en de uitoefening op de dag van de faillietverklaring, ná de faillietverklaring plaatsvindt - is uitoefening van het gebruiksrecht nog mogelijk. De speciale gebruiksbevoegdheid van de fzo-pandhouder is dus niet zo speciaal in faillissement.

46

Referenties

Literatuurlijst

Asser/Bartels & Van Mierlo 2013 (3-IV)

S.E. Bartels & A.I.M. van Mierlo, Mr. C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 3. Vermogensrecht algemeen. Deel IV. Algemeen goederenrecht,

Deventer: Kluwer 2013.

Asser/Van Mierlo & Van Velten 2010 (3-VI*)

A.I.M. van Mierlo & A.A van Velten, Mr. C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het

Nederlands burgerlijk recht. 3. Vermogensrecht algemeen. Deel VI*. Zekerheidsrechten,

Deventer: Kluwer 2010.

Benjamin 2007

J. Benjamin, Financial Law, Oxford: Oxford University Press 2007.

BIS 2001 I

Bank for International Settlements, Committee on the Global Financial System Working Group on Collateral, Collateral in Wholesale Financial Markets: Recent Trends, Risk

Management and Market Dynamics, Basle, March 2001.

BIS 2001 II

D. Domanski, U. Neumann, Collateral in Wholesale Finanical Markets, BIS Quarterly Review, Bank of International Settlements, Basle, September 2001.

Breken 2002

K. Breken, ‘Herverpanding geen standaard ‘nemo plus’ situatie’ in: S.C.J.J. Kortmann e.a. (red.), Onderneming en 10 jaar Nieuw Burgerlijk Recht, Deventer: Kluwer 2002.

Commission Working Document.

Voorstel van 27 maart 2001 voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, COM 2001/168.

Diamant 2015

J. Diamant, De Collateral Richtlijn. Een rechtsvergelijkende studie naar de implementatie van

47 Evaluatierapport betreffende de Europese Richtlijn

Europese Commissie, Evaluation report on the Financial Collateral Arrangements Directive (2002/47/EC) van 20 december 20067, COM 2006/833.

Fikkers 1998

H.A.G. Fikkers, ‘Herverpanding heroverwogen’, WPNR, 1998/6313, p. 301-307.

Graaf & Stegeman 2011

F.G.B. Graaf & R.A. Stegeman, Regulering van de otc-derivatenmarkten in de EU en de VS,

Ontmanteling van de 'financiële massavernietigingswapens' of 'regulatory overkill'?,

Preadvies voor de Vereniging van Effectenrecht 2011, Deventer: Kluwer 2011.

Groefsema 1993

L. Groefsema, Bevoegd beschikken over andermans recht (diss: Groningen), Deventer: Kluwer 1993

Gullifer 2012

L.Gullifer, 'What Should We Do about Financial Collateral?', Current Legal Problems 2012, p. 1-34.

Van Hees 2001

J.J. Van Hees, ‘Gedachten over herverpanding’ in: J.C. van Apeldoorn e.a. (red.), Onzekere

zekerheid. Insolad Jaarboek 2001, Deventer: Kluwer 2001.

Hijma e.a. 2007

J. Hijma, C.C. van Dam, W.A.M. van Schendel & W.L.Valk, Rechtshandeling en

overeenkomst. Studiereeks Burgerlijk Recht 3, Deventer: Kluwer 2007.

Van den Hoek 2012

M.P. van den Hoek, 'Voorkomt Ulpianus de crisis? Goederenrechtelijke beginselen in het financiële recht. Het voorbeeld van herverpanding', in: F.G.B. Graaf, R.H. Maatman & L.J. Silverentand (red.), Lustrumbundel 2012 Vereniging voor effectenrecht. Gedurfde essays over financieel toezichtreccht, Deventer: Kluwer 2012, p. 413-427

ISDA - report 2000

ISDA Collateral Law Reform Group, Collateral Arrangements in the European

48 Jansen 2007

C.H.J. Jansen, 'De financiëlezekerheidsovereenkomst', in A.S. Hartkamp, e.a. (red.), De

invloed van het Europese recht op het Nederlandse privaatrecht (Serie Onderneming en recht

42-II), Deventer: Kluwer 2007.

De Jong 2014

C.J. de Jong, Wet op het financieel toezicht, artikel 4:80 (Beëindigen volmacht) in: Groene

Serie Toezicht Financiële Markten, Deventer: Kluwer 2014.

Keijser 2003

T.R.M.P. Keijser, 'De rechtspositie van de pandgever op de schopstoel; Het "gebruiksrecht" van de Collateral Richtlijn beschouwd naar Nederlands en Duits recht', NTBR 2003, p. 432- 441.

Keijser 2006

T. Keijser, Financial Collateral Arrangements; The European Collateral Directive

Considered from a Property and Insolvency Law Perspective (Law of Business and Finance

Series 9), Deventer: Kluwer 2006.

Keijser & Keijser 2008

T.R.M.P. Keijser & J.A.M.P. Keijser, Financiëlezekerheidsovereenkomsten, Deventer: Kluwer 2008.

Keijser, Morton & Peeters 2014

T. Keijser, G. Morton & M. Peeters, ‘Financial Collateral: From Private to Regulatory Law Reform’; in T. Keijser, Transnational Securities Law, Oxford: Oxford University Press 2014.

Keijser & Spath 2007

T.R.M.P. Keijser & J.B. Spath, 'Voor wat hoort wat?! De schijnbare substitutie van de Collateral Richtlijn', NTBR 2007/2, p. 55-63.

Kettering 1999

K.C. Kettering, 'Repledge and Pre-Default Sale of Securities Collateral under Revised Article 9', Chicago-Kent Law Review 1999/74, p. 1111-1145.

Krzeminksi 2013

49 Meijer 1999

S.Y.T. Meijer, Middelijke vertegenwoordiging (diss. VU Amsterdam), 1999.

Peter 2007

J.A.J. Peter, Levering van roerende zaken(diss. Leiden), Deventer: Kluwer 2007.

Pitlo/Reehuis e.a. 2012

W.H.M. Reehuis, A.H.T. Heisterkamp, G.E. van Maanen & G.T. de Jong, Pitlo. Het

Nederlands burgerlijk recht. Deel 3. Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2012.

Silverentand e.a. 2013

B. Bierman, F.W.J. van der Eerden, P. Heemskerk, L.J. Silverentand (red.), en J.M. Sprecher,

Hoofdlijnen Wft, Deventer: Kluwer 2013.

Stein 2013

P.A. Stein, 'Burgerlijk Wetboek Boek 3, Artikel 242 (bevoegdheid tot herverpanden)' in:

Groene Serie Vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2013.

UNIDROIT Report 2003

Report on a Right of Use for Collateral Takers and Custodians, Presented to the UNIDROIT Secretariat, Rome, July 2003

Verhagen & Schuijling 2010

H.L.E. Verhagen & B.A. Schuijling ‘Commentaar op Titel 7.2 BW. Financielezekerheidsovereenkomst’ in: A.I.M. van Mierlo, T. Hartlief & R.P.J.L. Tjittes, Sdu

Commentaar Vermogensrecht, ’s-Gravenhage: Sdu Uitgevers 2010.

Wibier 2012

R.M. Wibier, ‘De Hoge raad en de reikwijdte van het fixatiebeginsel’, Nederlands Tijdschrift

50

Nederlandse wet- en regelgeving

Stb. 1914, 445

Wet van 4 september 1914 houdende bepalingen betreffende den geld- en fondsenhandel in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden, Staatsblad 1914, nr. 445, Bijlage IV.

Stb. 1991, 141

Wet van 7 maart 1991 houdende regelen inzake het toezicht op het effectenverkeer, Staatsblad 1991, nr. 141.

Stb. 2006, 15-16.

Wet van 22 december 2005 tot uitvoering van Richtlijn nr. 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten, Staatsblad 2006, nr. 15 en16.

Wet van 2 april 1991, houdende invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek houdende het overgangsrecht, Tweede stuk.

Kamerstukken I, 2003/04, 28 874 C, (MvA)

Kamerstukken I 2004/05, 28 874 E, (MvA).

Kamerstukken II 2004/05, 30138, nr. 3 (MvT).

Parl. Gesch. Boek 3

51

Europese wet- en regelgeving

Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PbEG L168/43).

Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (PbEG L146/37).

Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de

totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en de 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad

Jurisprudentie

HR 18 december 1987, NJ 1988, 340 (O.A.R./ABN) HR 17 februari 1995, NJ 1996, 471 (Mulder/CLBN)

HR 28 april 2006, LJN AV0653 m. nt. Faber (Huijzer q.q./Rabobank) HR 23 maart 2012, LJN BV0614 m. nt. Faber (ING Bank N.V./Manning q.q.)