• No results found

Opzwellen van veenoppervlakSphagnum soorten kunnen zich snel uitbreiden onder nattere condities

39 Poort 2 poeltje in midden van drijftil, met o.a Waterdrieblad,Veenpluis, veenmos, Fonteinkruid

5.3.2 Vergelijking Nederlandse en Estlandse monsterpunten

Om een vergelijking te maken tussen de soortensamenstelling in Nederlandse en in Estlandse monsterpunten is een correspondentie analyse uitgevoerd op basis van aan- en afwezigheid van soorten uit de faunagroepen die inmiddels zijn gedetermineerd (Figuur 5.10). Dit zijn de libellen, kokerjuffers, adulte waterkevers, pluimmuggen en waterwantsen. Omgevingsvariabelen zijn niet in deze ordinatie meegenomen. Omdat van Estland alleen standaardmonsters in het voorjaar zijn genomen, zijn ook alleen voorjaarsmonsters uit Nederland in deze analyse betrokken. De analyse, waarin ook abundanties zijn meegenomen levert een vergelijkbaar resultaat. De monsterpunten uit de lagg-zones, het primaire hoogveenmeer Nigula järv en uit de Horster Driehoek zijn uit deze analyse weggelaten, omdat uit een eerdere correspondentie analyse bleek dat zij in soortensamenstelling sterk afweken van de overige monsterpunten, waardoor de spreiding van de overige monsterpunten in de ordinatie niet naar voren komt.

-3 0 3

-4 0 4

Figuur 5.10: Ordinatie-plot (CA) van de Nederlandse en Estlandse monsterpunten op basis van aan- en afwezigheid van macrofaunasoorten in voorjaarsmonsters. Kruisjes = Estland, vierkanten = relict-wateren en open cirkels = herstel-wateren.

In deze correspondentie analyse komt het verschil in soortensamenstelling tussen herstel- en relict-wateren wat minder sterk naar voren als in de analyse van alleen de Nederlandse monsterpunten (Figuur 5.7). Wel is duidelijk dat de soortensamenstelling van de betrokken faunagroepen per locatie relatief weinig overeenkomst vertoont tussen de Estlandse en Nederlandse monsterpunten. Dit is met name het geval voor de wateren in de hoogveenkern van Nigula, die in het rechts-boven-quadrant zijn geplot. Van geen van de Nederlandse monsterpunten komt de soortensamenstelling goed overeen met de meest ombrotrofe wateren in het intacte hoogveen. Estlandse monsterpunten uit de overgangsvenen en wateren die beïnvloed worden door water uit de veenbeek zijn rondom de oorsprong geplot. De soortensamenstelling van deze enigszins verrijkte wateren vertoont de sterkste overeenkomst met de meeste

Nederlandse herstel-wateren. Monsterpunten in de veenbeek en in het overgangsveen dat water ontvangt uit de lagg van Nigula zijn in het links-boven-quadrant geplot. Opvallend is dat dicht bij deze monsterpunten de veenputten uit het Vragenderveen en enkele poelen uit de Tuspeel zijn geplot. Deze wateren komen in

soortensamenstelling dus enigszins overeen. In enkele van de monsterpunten in het overgangsveen in Nigula is ook de dansmug Lasiodiamesa sp. aangetroffen.

De mate van variatie in soortensamenstelling binnen alle Nederlandse monsterpunten samen (~de spreiding van de punten in de ordinatie-plot) is vergelijkbaar met de variatie in de Estlandse monsterpunten, met weglating van de lagg en het primaire meer. De Sorensen-similariteits- coëfficiënten (Tabel 5.6) zijn niet significant verschillend. Wanneer de lagg en het primaire meer wel in de berekening van de similariteits-coëfficient worden meegenomen, is de similariteit binnen de Nederlandse wateren significant groter (T-test: P=0,000). In Figuur 5.10 zijn de ordinatie-plots weergegeven van de correspondentie analyses van Estland en alleen de Nederlandse relict-wateren of alleen de herstel-wateren. Ook in deze analyse komt naar voren dat enkele relict-wateren overeenkomst vertonen in soortensamenstelling met enkele wateren uit het overgangsveen en de veenbeek van Nigula (links-boven-quadrant). Ook is duidelijk te zien dat de variatie in soortensamenstelling binnen de wateren die door vernatting zijn gecreëerd kleiner is dan de variatie binnen het complete

hoogveensysteem. De similariteit-coëfficienten zijn voor de herstel-wateren significant hoger dan voor de Estlandse monsterpunten (T-test: P=0,000).

-3 0 3 -4 0 4 -3 0 3 -4 0 4

Figuur 5.11: Ordinatie-plots (CA) van de Nederlandse en Estlandse monsterpunten op basis van aan- en afwezigheid van macrofaunasoorten in voorjaarsmonsters. Kruisjes = Estland, vierkanten = relict-wateren en open cirkels = herstel-wateren.

Hoewel de soortensamenstelling van afzonderlijke wateren niet sterk overeenkomt tussen de Nederlandse hoogveenrestanten en het intacte hoogveen, herbergen de verschillende Nederlandse wateren wel faunasoorten van het soortenspectrum van intacte hoogvenen. 51 van de 79 tot nu toe uit Nigula gedetermineerde soorten is ook in tenminste één van de Nederlandse standaardmonsters aangetroffen. Een verdere analyse van de gegevens is noodzakelijk om een beter overzicht te krijgen van welke soorten wel en niet gemeenschappelijk zijn en welke omgevingsvariabelen daarbij van belang kunnen zijn. Opmerkelijk is dat de soortenrijkdom per monsterpunt in Estland (7,0 ± 4,5) significant (T-test: P=0,021) lager is als in de Nederlandse

monsterpunten (10,5 ± 5,3). Mogelijk kunnen in de Nederlandse hoogveenwateren meer soorten leven als gevolg van de hogere beschikbaarheid van nutriënten. De Nederlandse monsterpunten vertoonden ook de sterkste overeenkomst in

soortensamenstelling met de verrijkte hoogveenwateren in Estland en van geen van de Nederlandse monsterpunten kwam de soortensamenstelling overeen met die van de meest ombrotrofe wateren. De mosmug Phalacrocera replicata, die in Nederland in de meeste wateren met Waterveenmos voorkomt, is in Estland alleen gevonden in situaties waar enige verrijking optreedt door waterstroming. Op deze locaties waren ook de aantallen larven van de haft Leptophlebia vespertina zeer hoog, terwijl deze soort in Nederland in vrijwel alle wateren met Sphagnum cuspidatum in relatief hoge aantallen voorkomt.

Door de relatief lage similariteit tussen de verschillende wateren komt de totale soortenrijkdom voor het hele hoogveensysteem toch hoog uit, ondanks de lage soortenrijkdom per monsterpunt. In Figuur 5.6a ligt de curve van de cumulatieve soortenrijkdom van de Estlandse monsterpunten eerst nog onder de beide

Nederlandse curven, maar de Estlandse curve blijft sterker stijgen en snijdt de curve van de herstel-wateren.