• No results found

Opzwellen van veenoppervlakSphagnum soorten kunnen zich snel uitbreiden onder nattere condities

39 Poort 2 poeltje in midden van drijftil, met o.a Waterdrieblad,Veenpluis, veenmos, Fonteinkruid

5.3.3 Soortensamenstelling binnen een intact hoogveen

Binnen het intacte hoogveensysteem verschilt de soortensamenstelling van de watermacrofauna het sterkst tussen enerzijds de lagg en anderzijds de

overgangsvenen en de hoogveenkern. In de correspondentie analyse van alle

Estlandse monsterpunten worden de twee monsterpunten in de lagg van Punaraba en het monsterpunt (12) in de lagg tussen Salupeaksi en Nigula raba op de horizontale as gescheiden van alle andere monsterpunten (Figuur 5.1212a). Dit is uiteraard niet verrassend, daar deze onderdelen van het systeem sterk verschillen in

milieuvariabelen, zoals pH, beschikbaarheid van nutriënten en

vegetatiesamenstelling. Minerotrofe primaire hoogveenmeren, zoals Nigula järv, herbergen over het algemeen ook een heel andere macrofauna dan de meer

ombrotrofe wateren. Als gevolg van het erg kleine aantal individuen en soorten dat met de standaardbemonstering in Nigula järv is verzameld, komt dit verschil in de correspondentie-analyse niet naar voren.

Figuur 5.1212b geeft de ordinatie-plot van de correspondentie-analyse van de

monsterpunten in het overgangsveen en de hoogveenkern van Nigula. Om een goede indruk te krijgen van de variatie binnen elk monsterpunt, zijn meestal twee of drie monsters genomen op verschillende punten binnen het bemonsterde waterlichaam. In een analyse van alle afzonderlijke monsters bleek bij de monsterpunten 10, 11 en 18 één van de drie monsters vrij sterk af te wijken in soortensamenstelling. Deze zijn daarom als afzonderlijke monsterpunten 10a, 11a en 18a in de correspondentie- analyse meegenomen. In de kleine slenken van monsterpunt 4 kon geen

standaardmonster genomen worden, zodat dit punt uit deze analyse is weggelaten. Bij deze correspondentie-analyse van monsterpunten binnen de hoogveenkern en het overgangsveen van Nigula komen geen zeer sterk gescheiden clusters naar voren. Wel is een duidelijk patroon in de monsterpunten aanwezig dat verband houdt met het stromingspatroon in Nigula. Links en bovenin Figuur 5.1212b zijn de bronnen van de beide veenbeken (7 en 16), vier punten in de loop van de veenbeek Lemme oja (8, 17, 18a en 19) en twee punten in het overgangsveen benedenstrooms van de lagg en Salupeaksi (13 en 15) geplot. Monster 11b is genomen in het beekje tussen de bron (16) en poel 11, waarin de beek uitmondt. Poel 27 grenst aan dit beekje. Vanuit poel 11 stroomt het oppervlaktewater in een brede, vrij diffuse stroom naar het complex van ondiepe modder slenken, dat grotendeels droogvalt in de zomer. Hier ligt

monsterpunt 22. De -naar verwachting- meest ombrotrofe poelen in de hoogveenkern zijn in het rechts-onder-quadrant geplot (2, 3, 5, 6, 9, 23 en 26). Daar tussenin zijn de monsterpunten geplot, die in meerdere of mindere mate beïnvloed worden door (laterale) waterstroming van de veenbeek of de diffuse stroming (20, 21, 24 en 25). Toestroming van water uit de veenbeek vindt plaats gedurende het natte seizoen, wanneer de waterstand hoog is, maar in een aantal wateren wellicht ook

ondergronds. Deze wateren hebben een aantal soorten gemeenschappelijk met de meer ombrotrofe wateren, maar herbergen ook soorten die vooral in de meer minerotrofe en nutriëntenrijkere wateren voorkomen. De poelen 2 en 23 liggen in de hoogveenkern en zijn niet verbonden met de veenbeek, maar zijn in Figuur 5.1212b wel geplot tussen de meer ombrotrofe wateren aan de rechterkant en de wat verrijkte wateren aan de linkerkant. Wellicht treedt in deze poelen een wat sterkere

decompositie op, mogelijk door enige toevoer van gebufferd water door het veenpakket.

74,7% van de totale variatie in faunasamenstelling kan verklaard worden met de gemeten omgevingsvariabelen. PO4 in het bodemwater (12,2 %), diepte (7,9 %), pH

van het oppervlaktewater (7,2 %) en de vegetatiesamenstelling (5,8 %) dragen

significant (P>0,05) bij aan het verklaren van de variatie in faunasamenstelling (tussen haakjes het maximum percentage verklaarde variatie). De grotere en diepere

hoogveenpoelen zijn aan de rechterkant van Figuur 5.12b geplot, terwijl de meeste punten aan de linkerkant relatief klein en ondiep zijn. De stroomsnelheid van het oppervlaktewater verklaart vrij veel variatie (11,1 %), maar is in deze analyse niet statistisch significant. De groei van draadalgen in de veenbeek en daarmee verbonden poelen is waarschijnlijk een gevolg van de verhoogde beschikbaarheid van nutriënten. Afgezien van de lagg, zijn herbivore waterkevers en de mosmug Phalacrocera

replicata in Nigula alleen in deze wateren met algengroei aangetroffen. Hier zijn ook

de hoogste aantallen uitvliegende haften Leptophlebia vespertina waargenomen. Binnen de overgangsvenen van zowel Nigula als Valgeraba is variatie aanwezig in de soortensamenstelling van de watermacrofauna, die gerelateerd kan worden aan de variatie in de invloed van minerotroof en ombrotroof water. Het ondiepe,

veenmosrijke water in het midden van het overgangsveen (28) is geplot tussen de poelen in de hoogveenkern, de ondiepere wateren 18 en 24, die in verbinding staan met de veenbeek Lemme oja en de punten 20 en 28 benedenstrooms van het complex van modderslenken. De wateren die sterker beïnvloed worden door gebufferd water vanuit de lagg (13 en 15) zijn meer naar rechts geplot. Wateren die in geringe mate door minerotroof water beïnvloed worden, komen in soortensamenstelling vrij sterk overeen met wateren in de hoogveenkern.

De verschillende hoogveenfaunasoorten komen binnen een intact hoogveen niet voor in elk watertype, maar zijn afhankelijk van bepaalde habitatcondities en daarmee min of meer gebonden aan bepaalde watertypen. De waterkevers die als min of meer

karakteristiek voor hoogvenen zijn aangemerkt (zie Tabel 5.6) blijken in Nigula ruimtelijk verspreid voor te komen. Soorten zijn slechts in één of enkele van de

onderscheiden clusters van monsterpunten aangetroffen (Tabel 5.8). De karakteristieke en in Nederland zeer zeldzame kever Laccophilus ponticus bijvoorbeeld, is in Nigula alleen aangetroffen in de kernpoelen met veel open water. De lagg-zone (12) herbergt enkele soorten die in de andere wateren niet zijn aangetroffen. Een duidelijk voorbeeld van het voorkomen van soorten in specifieke biotopen is ook de Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica), die zich voortplant in kleine wateren met dichte

veenmosvegetatie en verticale plantenstructuren (zegge, Veenpluis, Waterdrieblad) en tenminste in het voorjaar enige waterstroming (Schorr 1990). De larven van de

Hoogveenglanslibel zijn in Estland aangetroffen in het overgangsveen in Nigula, in de lagg-zone van Punaraba en in kleine slenken op de helling van een hoogveenkern naar de rand. Hier is inderdaad sprake van waterstroming en zijn verticale plantenstructuren aanwezig.

Uit de nu beschikbare gegevens is duidelijk dat hoogvenen allerminst homogene systemen zijn. Niet alleen tussen de lagg, het overgangsveen en de hoogveenkern, maar ook binnen de hoogveenkern is variatie in omgevingsvariabelen en

soortensamenstelling aanwezig. Deze variatie in soortensamenstelling is gecorreleerd met pH (of zuurbuffering), beschikbaarheid van nutriënten, vegetatiesamenstelling, waterstroming en afmetingen van de waterlichamen. Om meer te begrijpen van de oorzakelijke verbanden tussen omgevingsvariabelen en het voorkomen van

watermacrofaunasoorten, zijn verdere gegevensanalyses noodzakelijk. In deze analyses moet aandacht besteed worden aan onder andere de voedselgilden waartoe soorten behoren en processen, als decompositie en bioproductie. Hierbij is het ook van belang dat andere taxonomische groepen, zoals de dansmuggen, worden uitgewerkt.

vegetatie alkaliniteit waterstroming diepte pH -4 0 4 -4 0 4 8 12 16 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 18a 17 16 15 13 11 11a 10a 10 9 8 7 6 5 3 2 -5 0 5 -4 0 4 pH alk. bodemw. vegetatie alk.opp.w. diepte PO4 bodemw. waterstroming a b

Figuur 5.12: Ordinatie-plots (CA) van a) alle monsterpunten in Estland en b) van alle monsterpunten in de hoogveenkern en het overgangsveen van Nigula. De significante omgevingsvariabelen zijn aangegeven als lijnen. Niet-significante variabelen , die in de tekst genoemd worden, zijn met onderbroken lijnen aangegeven.

Tabel 5.8: Vindplaatsen van karakteristieke waterkevers (zie Tabel 5.7) in Nigula. De monsterpunten zijn gerangschikt in clusters van monsterpunten, die in soortensamenstelling min of meer overeenkomen.

Poel 14 3 9 23 5 2 6 18 10 11 4 7 8 13 15 21 20 22 16 17 19 12