• No results found

Voor een vergelijking tussen de erven op basis van het aardewerk zijn alle gegevens per erf apart ondergebracht (zie tabellen 9 t/m 12). Voor de aantallen en percentages van erf C is gebruik gemaakt van de gegevens van W. Samson (2009). Het percentage importaardewerk en handgevormd aardewerk is voor alle erven apart berekend. Bij erf A moet er rekening mee worden gehouden dat dit erf maar gedeeltelijk is opgegraven.

Het valt op dat het minste aardewerk is gevonden op erf B. De aantallen zijn zelfs lager dan van het gedeeltelijk opgegraven erf A. Ook heeft erf B het laagste percentage importaardewerk. Het meeste importaardewerk is gevonden op erf C, gevolgd door erf A en D. Bij het trekken van conclusies op basis van importaardewerk moet wel een kantlijn geplaatst worden. Steengoed en pingsdorf is algemeen aanwezig in veel middeleeuwse nederzettingen en niet meteen een teken van welvaart. Hooguit geeft het een indicatie van de aard van de nederzetting. Het lage percentage importaardewerk van Pesse is typisch voor een Drentse rurale nederzetting.

Op erf D zijn verreweg de meeste scherven gevonden. Een groot gedeelte van het draaischijfaardewerk is afkomstig van erf D, maar het meeste van dit draaischijfaardewerk is afkomstig uit een greppel die een stuk jonger is dan de nederzetting. Deze jongere scherven zijn dan ook niet gerekend tot het percentage middeleeuws importaardewerk. Maar ook als dit jongere aardewerk buiten beschouwing wordt gelaten heeft erf D de grootste variëteit in soorten aardewerk. Het grote aantal kogelpotscherven in combinatie met het grote aantal huizen bevestigt het vermoeden dat erf D oorspronkelijk uit twee erven heeft bestaan

Erf C is het interessantste op het gebied van importaardewerk. Vergeleken met de andere erven is er veel pingsdorf en steengoed gevonden. In aantallen is er zelfs meer pingsdorf gevonden op erf C dan op erf D terwijl op erf D in totaal veel meer aardewerk is gevonden.

Op basis van het aardewerk kan geconcludeerd worden dat erf C het beste bedeeld is van alle erven, daarna erf A als er rekening mee gehouden wordt dat een gedeelte van het erf niet is opgegraven. Op erf D is veel meer aardewerk gevonden dan op andere erven, maar weinig importaardewerk. Erf B is het erf met het minste aardewerk en het minste

importaardewerk.

Het grootste huis van de nederzetting is een huis van type Gasselte B’ op erf C. Het is tevens het enige huis binnen de nederzetting van dit type. Dat is op zich niet verwonderlijk, aangezien er tot nu toe weinig huizen van dit type zijn gevonden. Behalve in Pesse is Gasselte

B’ alleen in Peelo, Kalteren en in Twente aangetroffen. Huis 21 in Pesse is vergelijkbaar met het huis van type Gasselte B’ dat is gevonden in Kalteren. Het huis in Kalteren was nog groter, maar had een vergelijkbare aanbouw. Huis 21 heeft details die niet bij de andere huizen zijn aangetroffen, zoals de aanbouw en een wandstandspoor (Reinders & Waterbolk, 2009). Op Erf C is ook het grootste aantal waterputten teruggevonden.

Op erf D zijn de meeste huisplattegronden gevonden, maar dit zijn voornamelijk meer huizen van het type Odoorn C’. Erf D moet inderdaad uit twee erven hebben bestaan, maar dit zal alleen in de beginfase van de nederzetting het geval zijn geweest. Alleen op het westelijke gedeelte van het erf staan jongere huistypes. Het oostelijke gedeelte van erf A laat hetzelfde beeld zien als het oostelijke gedeelte van de erven B en C, en het is zeer waarschijnlijk dat er op het niet opgegraven gedeelte van het erf meer huizen hebben gestaan van een jongere periode. Opvallend aan erf B is dat dit het enige erf van de vier erven van de opgraving in 1981/1982 is waar huizen van het type Pesse zijn teruggevonden.

Als op basis van deze gegevens een ‘belangrijkste’ erf aangewezen moet worden is erf C het erf dat hiervoor in aanmerking komt. Het grote huis van type Gasselte B’ en de grote aantallen importaardewerk in vergelijking met de andere erven wijzen erop dat dit erf wellicht

belangrijker was, of dat er sprake was van een grotere welvaart van de bewoners dan bij de andere erven. Erf D is echter het erf met het meeste aardewerk en de meeste grondsporen.

Tabel 9. Aardewerk van erf A

Soort aardewerk Aantal Percentage

Kogelpotaardewerk 213 95,52 Steengoedsoorten 4 1,79 Pingsdorf 4 1,79 IJzertijd 1 0,45 Niet determineerbaar 1 0,45 Totaal 223 100

Totaal middeleeuws lokaal aardewerk 213 95,52 Totaal middeleeuws importaardewerk 8 3,59

Totaal overig 2 0,90

Totaal 223 100

Tabel 10. Aardewerk van erf B

Soort aardewerk Aantal Percentage

Kogelpotaardewerk 193 93,24 Hessens-Schortens 5 2,42 Pingsdorf 3 1,45 Steengoedsoorten 1 0,48 Niet determineerbaar 5 2,42 Totaal 207 100

Totaal middeleeuws lokaal aardewerk 198 95,65 Totaal middeleeuws importaardewerk 4 1,93

Totaal overig 5 2,42

Totaal 207 100

Tabel 11. Aardewerk van erf C

Soort aardewerk Aantal Percentage

Kogelpotaardewerk 845 93,78 Pingsdorf 31 3,44 Steengoedsoorten 10 1,11 Mayen 3 0,33 Niet determineerbaar 12 1,33 Totaal 901 100

Totaal middeleeuws lokaal aardewerk 845 93,78 Totaal middeleeuws importaardewerk 44 4,88

Totaal overig 12 1,33

Tabel 12. Aardewerk van erf D

Soort aardewerk Aantal Percentage

Kogelpot 1324 93,64 Roodbakkend 22 1,56 Hessens-Schortens 21 1,49 Pingsdorf 20 1,41 Steengoedsoorten 13 0,92 Aardewerk pijpje 4 0,28 Badorf 2 0,14 Andenne 1 0,07 Porselein 1 0,07 IJzertijd 1 0,07 Niet determineerbaar 5 0,35 Totaal 1414 100

Totaal middeleeuws lokaal aardewerk 1345 95,12 Totaal middeleeuws importaardewerk 35 2,48

Totaal overig 34 2,40

Conclusie

In de inleiding werd de vraag gesteld of de schuldmuddenhypothese opgaat voor Pesse. Er zijn overtuigende bewijzen dat de schuldmudden het aantal erven weergeven ten tijde van de invoering. Pesse moest zes schuldmudden betalen en er zijn in totaal zes erven opgegraven, dus het lijkt aannemelijk dat alle oorspronkelijke erven zijn opgegraven. Een paar

kanttekeningen moeten wel worden gemaakt. Ten eerste is van erf F niet helemaal zeker of dit een apart erf is. Er zijn sporen van een Odoorn C’ huis aangetroffen en een mogelijke

erfafscheiding, maar uiteindelijk is er te weinig van erf F opgegraven om uitsluitsel te geven. Ten tweede is niet de hele nederzetting opgegraven, dus is het niet met zekerheid te zeggen of de zes erven ook daadwerkelijk alle erven van de nederzetting zijn. Dit betekent ook dat de schuldmuddenhypothese op losse schroeven zou komen te staan als er nog een erf zou worden opgegraven.

Ten slotte is er het vermoeden dat erf D uit twee erven heeft bestaan. Dit vermoeden wordt bevestigd door de grote hoeveelheden aardewerk die zijn aangetroffen op dit erf en door de verdeling van de huisplattegronden. Op erf D hebben in tegenstelling tot de andere erven ook op het westelijke gedeelte vroege huizen van het type Odoorn C’ gestaan. Door het ontbreken van jonge huistypes op het oostelijke gedeelte zal erf D zal alleen in de vroegste fase van de nederzetting uit twee erven hebben bestaan.

Deze vroege fase wordt niet vertegenwoordigd door de schuldmudden. De theorie van Blok dat de schuldmudden al in 944 zijn ingevoerd bleek onaannemelijk. De bisschop zal met alleen het foreestrecht niet over voldoende middelen hebben beschikt om de rechten over de woeste gronden in de praktijk uit te kunnen oefenen. Deze middelen kwamen naar alle waarschijnlijkheid pas toen de bisschop in 1046 de grafelijkheid van Drenthe kreeg. De fase van de nederzetting die het beste aansluit bij de invoering van de schuldmudden, en het bepalen van het aantal erven, is de derde fase van de nederzetting. De eerste en tweede fase van de nederzetting zijn zeker te vroeg. Tijdens de derde fase van de nederzetting stonden er vooral huizen van het type Gasselte B op de erven. Hoewel huizen van het type Gasselte B ook later voor kunnen komen, worden deze huizen in de vierde fase weer opgevolgd door nieuwere huizen van hetzelfde type. Hierdoor moet fase drie ongeveer in de 11e eeuw

geplaatst worden. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat erf F inderdaad het zesde erf is en het is aannemelijk dat er op dit erf naast een huis van type Odoorn C’ ook jongere huizen zullen hebben gestaan, die echter niet zijn opgegraven.

Het aardewerk van de opgravingen 1981/1982 is onderzocht om te kijken of dit nieuwe informatie zou verschaffen over de nederzetting. Het aardewerk op zich laat in eerste instantie een beeld zien van een nederzetting die langer bewoond is geweest dan op basis van de huisplattegronden verwacht zou worden. Aanwijzingen hiervoor zijn de aanwezigheid van het vroege Hessens-Schortensaardewerk en importaardewerk uit de late middeleeuwen.

Als het aardewerk in relatie met de nederzetting geïnterpreteerd wordt moeten hier echter andere verklaringen voor gezocht worden. Het is bekend dat in Drenthe de meeste nederzettingen vanaf de 9e eeuw niet meer verplaatsten en ongeveer op hun vaste plek kwamen te liggen. Dat ook Pesse door verplaatsing op haar plek terecht is gekomen is te zien aan het feit dat alle erven beginnen met een huis van het type Odoorn C’ dat in de 9e eeuw gedateerd wordt. Waar de erven van Pesse vandaan komen is niet met zekerheid te zeggen. Er komen met twee vindplaatsen voor in aanmerking, namelijk Pesse-Eursinge en Oostering-Pesse, beide met sporen uit de 7e en 8e eeuw. Oostering-Pesse ligt door haar ligging vlakbij de nederzetting Pesse meer voor de hand, maar er zijn slechts twee boomputten en enkele

dit moment is er nog geen uitsluitsel over te geven, maar de erven van Pesse zullen vóór de 9e eeuw voorlopers hebben gehad in de nabije omgeving.

In de nederzetting Pesse zelf is zelf ook een vroege huisplattegrond teruggevonden. Op erf C heeft een type Odoorn A uit de 6e eeuw gestaan. Aangezien de eerstvolgende

huisplattegronden uit de 9e eeuw stammen, lijkt deze los te staan van de nederzetting. Het enige aardewerk dat met de 6e eeuw in verband kan worden gebracht is

Hessens-Schortensaardewerk. Er zijn echter geen scherven gevonden in de paalgaten van het huis van type Odoorn A, terwijl Hessens-Schortensaardewerk wel is aangetroffen in de paalgaten van een enkel huis van het type Odoorn C’ op de andere erven. De meest waarschijnlijke

verklaring is dat het Hessens-Schortens materiaal de eerste fase van de nederzetting vertegenwoordigt met huizen van het type Odoorn C’. De datering van Hessens-Schortens eindigt waar de datering van Odoorn C begint. Mogelijk is dit aardewerk op sommige plekken iets langer in gebruik gebleven dan tot nu toe gedacht werd. Een tweede mogelijkheid is dat het is meegenomen vanuit de vorige nederzetting bij de verplaatsing van de erven naar Pesse.

Er zijn ook scherven gevonden die jonger zijn dan de bewoning in Pesse. Waterput 1 bevatte een complete steengoedkruik die jonger is dan de nederzetting. Deze kruik bleek nauwkeurig te dateren en kwam niet eerder voor dan 1375, terwijl de bewoning toen al was geëindigd. Dit bevestigt het vermoeden dat het terrein na de laatste bewoningsfase nog wel enige tijd in gebruik bleef voor opslag. Waarschijnlijk dateren een aantal schuren en spiekers ook uit deze jongste vijfde fase.

Een belangrijk onderdeel binnen het onderzoek naar het aardewerk was het dateren van de sporen. Het dateren bleek soms problematisch omdat het vaak afhing van het

kogelpotaardewerk. De randvormen van het kogelpotaardewerk van Pesse konden met behulp van de typologie opgesteld door Roorda goed onderverdeeld worden in types. Maar deze types bleken niet veel duidelijkheid te schaffen over de ouderdom van de sporen. De meeste randvormen van kogelpotaardewerk kennen namelijk een lange looptijd en verschillende randvormen kunnen gelijktijdig voorkomen. Het middeleeuwse importaardewerk bleek beter bruikbaar bij het dateren van sporen, aangezien dit vaak een kortere looptijd kent dan de meeste randvormen kogelpotaardewerk. Vooral bij het dateren van de waterputten bleek importaardewerk goed bruikbaar.

De typochronologie van de huisplattegronden opgesteld door Waterbolk is doorgaans nauwkeuriger dan de datering van het aardewerk dat in de paalgaten is teruggevonden. Bij de vroege huisplattegronden van het type Odoorn C’ kwam het aardewerk aardig overeen met de typologie. Bij de jongere huizen kon vaak hooguit geconcludeerd worden dat het aardewerk de typochronologische dateringen van Waterbolk niet tegensprak. Alleen in enkele gevallen kon het aardewerk meer informatie verschaffen over een waarschijnlijke datering van de bouw of afbraak van het huis. Over de ouderdom van de huisplattegronden van het type

Pesse, een type dat pas recent herkend is waarvoor alleen nog een globale typologische datering is, kon op basis van het aardewerk geen nieuwe informatie verschaft worden.

Het dateren van sporen met behulp van kogelpotaardewerk was dus niet ideaal. Toch is het zinvol gebleken om het aardewerk te vergelijken met de typologie. Het feit dat het aardewerk de datering op basis van typologie in de meeste gevallen niet tegensprak bevestigt dat de bewoningsfasen die zijn opgesteld op basis van de typologie kloppen. Bij een aantal schuren en spiekers kon op basis van het aardewerk een indicatie worden gegeven over de periode waaruit deze dateren.

Al met al heeft aardewerk toch enige nieuwe inzichten verschaft en bestaande inzichten bevestigd. De verhoudingen tussen de verschillende soorten aardewerk bleek typerend voor middeleeuwse rurale nederzettingen in Drenthe, waar het percentage importaardewerk

doorgaans klein is. Het kleine percentage importaardewerk impliceert dat Pesse geen bestuurlijke of residentiële functie heeft gehad. Enkele Drentse nederzetting waar een hoger percentage importaardewerk is aangetroffen hadden dit namelijk wel.

Uit het aardewerk viel ten slotte nog op te maken dat er enig verschil is geweest tussen de erven. Erf C viel al op doordat dit het enige erf is met een huis van het type Gasselte B’. Dit huis is het grootste huis van de nederzetting en bezit meer details dan de overige huizen. Ook op het gebied van het aardewerk viel erf C op, doordat er opvallend meer

importaardewerk is gevonden dan op de andere erven. Door de combinatie van deze gegevens kan erf C aangewezen worden als het ‘belangrijkste’ erf binnen de nederzetting.

Literatuur

BAKKER, F.J., 2000. Vijf buurschappen en een klooster. Assen in de Middeleeuwen. In: H. Gras et al. Geschiedenis van Assen, Assen, 28-67.

BARTELS, M., 1999. Steden in scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht,

Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle & Amersfoort.

BLOK, D.P., 1984. De schenking van het ius forestense in Drenthe aan de bisschop van Utrecht (DD01, nr. 62). In: C.M. Cappon et al. Ad Fontes, Amsterdam, 61-67.

BLOK, D.P., 1985. De vroege Middeleeuwen, tot ca. 1150. In: HERINGA, J. et al.

Geschiedenis van Drenthe, Amsterdam, 141-170.

BOSMA, K.L.B., 2002. Aardewerk. In: M.J.M. de Wit. Aanvullend Archeologisch Onderzoek

op het terrein van het toekomstig zorgcentrum te Pesse, gemeente Hoogeveen (Dr.) (= ARC-Publicaties 63), Groningen, 11-14.

BROEK, J.F.J., van den, 2007. Groningen, een stad apart. Over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600). Thesis, Rijksuniversiteit Groningen.

DATEMA, P., 1992. De oorsprong van het schultmolt: 944 of 1227? Ons Waardeel 2, 63-65. DEURSEN, A.TH., 1984. De 16e eeuw, 1522-1603. In: J Heringa et al. Geschiedenis van

Drenthe, Amsterdam, 241-296.

GRAS, H., 2000. Onder hoede van het landschap. Assen tussen circa 1600-1805. In: H.Gras

et al. Geschiedenis van Assen, Assen, 68-147.

HARSEMA, O.H., 1983. Kroniek van opgravingen en vondsten in Drenthe in 1980 en 1981.

Nieuwe Drentse Volksalmanak 99, 216-217.

HARSEMA, O.H., 1984. Kroniek van opgravingen en vondsten in Drenthe in 1982. Nieuwe

Drentse Volksalmanak 100, 163-166.

HERINGA, J. 1985. Lijnen en stippellijnen in de geschiedenis van de buurschap. Nieuwe

Drentse Volksalmanak 101, 69-93.

HERINGA, J., 1988. Herverdeling van de schuldmudden? Ons Waardeel 1, 20-23. KRUINING, M., van, 2006. Wüstungenin het woudgebied: een studie naar verdwenen nederzettingen in Groningen. Paleo-Aktueel 18. 125-132.

LANTING, J.N., 1977. Bewoningssporen uit de IJzertijd en de Vroege Middeleeuwen nabij Eursinge, gem. Ruinen. Nieuwe Drentse Volksalmanak 94, 41-77.

LEEUW, de, G. 1984. Een middeleeuwse keienfundering uit Lhee, gemeente Dwingeloo.

MITTENDORFF, E., 2004. Kelders vol scherven. Onderzoek naar keramiekcomplexen uit de 9e tot de 12e eeuw afkomstig uit de polstraat te Deventer. Rapportages Archeologie Deventer

13, Deventer.

NOOMEN, P.N., 1993. Middeleeuwse ontwikkelingen in Rolder dingspel. In: J.G. Borgesius

et al. Geschiedenis van Rolde, Amsterdam, 83-111.

REINDERS, H.R., & H.T. WATERBOLK, 2009. Archeologie en geschiedenis van Pesse.

Nieuwe Drentse Volksalmanak 126, 169-201.

ROORDA, I. 1987. Het kogelpotaardewerk van Gasselte. Doctoraalscriptie, Groningen. SAMSON, W. 2009. Bachelorscriptie over erf C van de nederzetting Pesse, Groningen. SPEK, T., 2004. Het Drentse Esdorpenlandschap. Utrecht.

TIJMS, W., 1988. De schuldmudden in Drenthe en het Gorecht. In: J.H.N. Elerie, M.A.W. Gerding & A.C. van Oorschot. Noorderlicht. Berichten uit het verleden van

Noord-Nederland, Groningen, 21-43.

TIMMER, K.P., 1974. Waardelen. Nieuwe Drentse Volksalmanak 91, 64-74.

VERHOEVEN, A.A.A., 1998. Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de

eeuw). Amsterdam (Amsterdam Archaeological Studies 3).

VERHOEVEN, A.A.A., 2001. Middeleeuws en vroeg-modern aardewerk en glas. Syllabus UVA.

VERHOEVEN, A.A.A., 2008. Handgemaakt en gedraaid aardewerk uit de middeleeuwen. In: J.A.W. Nicolay. Opgravingen bij Midlaren. 5000 jaar wonen tussen Hondsrug en Hunzedal, 305-323. Groningen.

WATERBOLK, H.T., 1961. Twee boomputten bij Oostering-Pesse. Nieuwe Drentse

Volksalmanak 79, 244-247.

WATERBOLK, H.T., 2009. Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische

houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel. Groningen.

WESTING, H. van, 1993. De middeleeuwse spieker van Zuidbarge. Nieuwe Drentse

Volksalmanak 110, 106-133.

WIT, M.J.M. de, 2002. Aanvullend Archeologisch Onderzoek op het terrein van het

toekomstig zorgcentrum te Pesse, gemeente Hoogeveen (Dr.). Groningen (= ARC-Publicaties 63).

ZEIST, W. van, G.J. de ROLLER, R.M. PALFENIER-VECHTER, O.H. HARSEMA en H. DURING, 1986. Plant remains from medieval sites in Drenthe, the Netherlands. Helenium 26, 226-274.

Bijlage 1

Gebruikte vondstnummers en scherven voor het dateren van de sporen Nummer structuur Omschrijving structuur Vondstnummers met aardewerk Aantal scherven

Scherven bruikbaar voor datering Datering scherf 1 huis 64, 100, 114 5 1 kogelpot A 600-900 1 kogelpot E 800-1000 2 huis 69 2 - - 3 huis 5, 66, 106 81 1 kogelpot A 600-900 1 kogelpot H 1100-1400 2 kogelpot G 1000-1300 1 steengoed 1280-1500 4 huis 3, 71, 89, 91, 104, 18 3 Hessens-Schortens 500-800 109, 110, 113 1 kogelpot A 600-900 1 kogelpot F 800-1100 5 huis 72, 76, 77 3 1 kogelpot F 800-1100 6 huis 4, 94 2 1 kogelpot C 775-1000 1 kogelpot D 800-900 7 huis 61 1 1 kogelpot R 1000-1400 8 huis 307 1 - - 9 huis 310, 311, 313 3 1 kogelpot R 1000-1400 10 huis - 0 - - 30 huis 41 3 - - 31 huis 40, 123, 173, 446 13 1 pingsdorf 900-1225 32 huis 126, 179, 184, 413, 81 1 kogelpot E 800-1000 416 2 kogelpot G 1000-1300 1 pingsdorf 900-1225 35 schuur 125 2 1 kogelpot C 775-1000 37 huis - 0 - - 38 huis 563 8 1 Hessens-Schortens 500-800 1 pingsdorf 900-1225 41 huis - 0 - - 42 huis 517, 519 6 - - 43 schuur 422 1 1 kogelpot E 800-1000 44 huis 449 3 - - S5 spieker 510, 512, 576, 6 1 kogelpot F 800-1100 S9 spieker 573 4 1 Hessens-Schortens 500-800 P1 paalcirkel 68 11 1 kogelpot F 800-1100 1 pingsdorf 900-1225 1 steengoed 1280-1600 P2 paalcirkel 103, 105 13 2 kogelpot F 800-1100

(R)3 roedenberg 11, 12, 95 4 1 ijzertijd ijzertijd

1 kogelpot A 600-900

W1 waterput 115, 117 2 1 proto-steengoed 1200-1280

1 steengoed 1375-1400

W2 waterput 116 7 1 kogelpot C 775-1000

Nummer structuur Omschrijving structuur Vondstnummers met aardewerk Aantal scherven

Scherven bruikbaar voor datering Datering scherf W7 waterput 407, 408, 409, 410, 74 1 kogelpot C 775-1000 438, 460, 461, 468, 1 kogelpot D 800-900 494 1 kogelpot E 800-1000 4 kogelpot F 800-1100 5 kogelpot G 1000-1300 3 kogelpot H 1100-1400 2 kogelpot R 1000-1400 1 pingsdorf 900-1225 W8 waterput 509, 535 18 1 kogelpot B 775-1200 1 kogelpot C 775-1000 1 kogelpot F 800-1100 1 kogelpot G 1000-1300 1 pingsdorf 900-1225