• No results found

ervaringen in en uit het buitenland

4.8 Verenigde Staten

Service learning: vrijwilligerswerk via scholen

In 1970 werd vrijwilligerswerk voor het eerst toegevoegd aan het vakkenpakket van sommige scholen in de V.S. In de jaren tachtig kreeg het vrijwilligerswerk op scholen een behoorlijke impuls en werden extra pogingen ondernomen om vrijwilligerswerk te integreren in het onderwijs. Het National Center for Education Statistics maakt onderscheid in twee vormen van service learning.

Ten eerste is er community service, dit zijn activiteiten die niet gerelateerd zijn aan het vakkenpakket van de leerling. Deze kunnen verplicht (in de zin van taakstraf) of vrijwillig zijn. Over het algemeen bevat community service niet expliciet leermomen-ten en/of reflectie op handelen. Het zijn activiteileermomen-ten die op het

terrein van school kunnen plaatsvinden (zoals papierprikken) of activiteiten buiten school. Ten tweede onderscheiden zij service learning, dit is vrijwilligerswerk dat gebaseerd is op het vakkenpakket van de leerling. Het is geïntegreerd in het schoolprogramma. Het werk dat leerlingen vrijwillig uitvoeren dient gerelateerd te zijn aan hun vakkenpakket of afstudeerrich-ting. Service learning vindt plaats op een groot aantal scholen, verspreid over het hele land. Het is er op lagere en middelbare scholen, hogescholen en universiteiten, publieke en privé-scholen.

Bij service learning zet de leerling zich in ten behoeve van de directe leefomgeving. In plattelandsgemeentes bestaan de projecten vaak uit vrijwilligerswerk gericht op het behoud en de bescherming van de natuur en in de steden bestaan de projecten vrijwel altijd uit maatschappelijk en sociaal vrijwilligerswerk.

Duidelijk is dat de Amerikaanse overheid de praktijk van service learning actief stimuleert. Diverse overheidsinstanties bieden programma’s, materialen en ondersteuning aan. Er is sprake van tal van samenwerkingsverbanden tussen scholen onderling, scholen en universiteiten en scholen en vrijwilligersorganisaties.

Tevens is sprake van een veelheid aan organisaties die onder-steuning bieden.

Americorps

Per jaar doen rond 40.000 a 50.000 Amerikanen mee aan het programma van Americorps. Zij zijn actief in non-profit sectoren als onderwijs, gezondheidszorg en milieu. Rond 2100 non-profit organisaties, publieke diensten en organisaties met een religieuze achtergrond werken aan het programma mee. Sinds 1994 hebben meer dan 250.000 mensen als vrijwilliger deelgenomen in het programma.

Staatscommissies sluizen het programmageld door naar aangesloten instellingen op lokaal niveau. Ook zijn organisaties aangesloten die over de staatsgrenzen heen opereren.

De organisaties die programmageld ontvangen zijn verantwoor-delijk voor de werving en selectie van vrijwilligers (‘americorps-members’). Zo zijn aangesloten: Habitat for Humanity, het Rode Kruis, en vele organisaties op het niveau van buurt en kerk.

AmeriCorps is opengesteld voor alle Amerikaanse burgers vanaf 17 jaar die vervolgens fulltime of parttime binnen een periode van 10-12 maanden een vrijwillige dienst vervullen. Fulltime

deelnemers krijgen een beurs van rond 4000 dollar om de school en opleiding te kunnen betalen of om studentenleningen af te

kunnen lossen. Ook ontvangen deelnemers vergoeding voor ziektekostenverzekering en training. Veel deelnemers ontvangen ook onderhoudsgeld gedurende het jaar (rond 9000 dollar).

Specifiek interessant voor ons is het programma AmeriCorps NCCC.

AmeriCorps NCCC is een tien maanden durend fulltime en intern programma voor mannen en vrouwen tussen 18 en 24 jaar.

Het programma combineert civiele dienst met aspecten van militaire dienst. Het gaat dan onder andere om teambuilding en leiding geven. Deelnemers functioneren binnen een team van 10-15 jongeren. De meeste prioriteit wordt gegeven aan werkzaam-heden in de sferen: publieke veiligheid, gezondheidszorg en rampenbestrijding. De teams worden gehuisvest op een van de vijf campussen door het land, maar voor hun werkzaamheden kunnen ze voor korte termijn naar aangrenzende staten worden uitgezonden. In het jaar 2001 deden 1000 jongeren mee als vrijwilligers in dit programma.

Peace Corps

De oorsprong van het Peace Corps ligt in 1960 toen senator John F. Kennedy studenten in Michigan uitdaagde om hun land te dienen door in ontwikkelingslanden te wonen en werken. Vanuit dat idee groeide uiteindelijk het agentschap van de federale regering dat zich toelegde op “het bevorderen van wereldvrede en vriendschap”.

In 1961 richtte John F. Kennedy het Peace Corps officieel op.

Sindsdien hebben meer dan 170.000 vrijwilligers deelgenomen aan het programma. In 136 ontvangende landen hebben zij werkzaamheden verricht op diverse gebieden, bijvoorbeeld voorlichting rond AIDS, IT en ICT en milieubescherming.

De missie van het Peace Corps omschrijft drie simpele doelen:

• Het helpen van mensen in de landen die daar ontvankelijk voor zijn, in het tegemoetkomen aan de behoefte aan ge-schoolde mannen en vrouwen.

• Het promoten van een beter ‘begrip’ van de bevolking van ontvangende landen voor Amerikanen

• Het promoten van een beter ‘begrip’ van Amerikanen voor de bevolking van de ontvangende landen.

In september 2002 waren er 6.678 mensen bij het programma betrokken: uitgezonden vrijwilligers alswel de mensen in training. Van hen was 61% vrouw en 39% man. 91% van hen was

single en 9% getrouwd. Gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 28 jaar. De oudste vrijwilliger was 84 jaar en in totaal was 6%

van de vrijwilligers ouder dan 50 jaar.

4.9 Conclusie

In diverse landen bestaat een bepaalde vorm van een Sociaal Jaar.

Er zijn echter wel grote verschillen tussen de landen. In sommige landen is de regeling ontstaan vanuit de alternatieve militaire dienstplicht (o.a. Italië en Duitsland). Bij de afschaffing van de dienstplicht is deze vorm van sociale dienstplicht behouden en soms verder uitgebouwd. In Duitsland staat de invulling van het jaar voornamelijk in het teken van het zich inzetten voor de maatschappij en tegelijkertijd wordt jongeren de mogelijkheid geboden om zich voor een bepaalde periode te oriënteren door actief te zijn in organisaties. Een andere variant van het Sociaal Jaar is die van de internationale uitwisseling en internationale hulp zoals bijvoorbeeld de civiele dienst in het buitenland in Frankrijk, het Peace Corps in Amerika en het EVS in Europa.

Vaak gaat het bij de invulling van deze sociale jaren om een combinatie van iets goeds doen voor de samenleving (nationaal of internationaal) en educatie en oriëntatie van jongeren.

Niet echt in de vorm van een Sociaal Jaar, maar toch wel redelijk verwant daaraan, zijn er programma’s voor jongeren ontwikkeld gekoppeld aan het doen van vrijwilligerswerk (bijvoorbeeld Engeland) of aan school. Een belangrijk verschil is dat het meestal niet om fulltime varianten gaat en het educatieaspect een

belangrijkere rol speelt (zie bijvoorbeeld het Transitional Year Program in Ierland).

Verwey-Jonker Instituut

5 Modellen

5.1 Inleiding

Op basis van de resultaten van de eerste tweede deelonderzoeken zijn enkele startscenario’s uitgewerkt voor de wijze waarop een Sociaal Jaar in Nederland vorm en inhoud kan krijgen. Vanuit de bestudering van buitenlandse en binnenlandse voorbeelden die relevant zijn voor het Sociaal Jaar komen de volgende belangrijke kenmerken en dimensie naar voren (zie bijlage 6):

• Doelen en inhoud van programma’s (varianten).

• Doelgroep.

• Mate van vrijwilligheid.

• Vergoeding.

• Verantwoordelijkheid.

• Frequentie.

• Verantwoordelijkheid/ taakverdeling (tussen overheden, instellingen, organisaties en bedrijven).

Daarmee wordt het eerste deel van de centrale vraagstelling beantwoord: Op welke wijze(n) kan het concept van een Sociaal Jaar voor jongeren inhoudelijk worden ingevuld? Vervolgens wordt in deelonderzoek 3 het laatste deel van de centrale

vraagstelling beantwoord: Welke concepten zijn zinvol, haalbaar en kunnen op draagvlak rekenen, en vanuit welke behoefte?

Hiertoe zijn de modellen tijdens een aantal expertmeetings ter toetsing voorgelegd aan verschillende groepen van betrokkenen.

Op deze expertmeetings hebben de deelnemers een beoordeling

gegeven van de relevantie en uitvoerbaarheid van de verschillende scenario’s. Hierbij worden verschillende actoren betrokken, zoals de jongeren, de organisaties in de dienstverlenende en non-profitsector; de overheden (lokaal en regionaal) en de landelijke organisaties op het terrein van vrijwilligerswerk. Deze zijn eerst apart bijeengekomen, daarna is er een gemeenschappelijke slotbijeenkomst gehouden. De opkomst op de expertmeetings was hoog. In totaal hebben 40 personen deelgenomen, waarvan de meeste twee keer (zie bijlage 1).