De gegevens voor deze analyse zijn afkomstig van het Botanisch basisregister (C BS 1 991). H ierin is een groot aantal gegevens van hogere planten verzameld aan de hand van 5 4 referenties. E r wordt informatie gegeven over vers preiding, taxonomie, fenologie, morfologie, autecologie en s ynecologie.
U it deze database zijn 3 s electies gemaakt:
1 . Deelverzameling 1 : s troomdalgraslandsoorten: kenmerkende s oorten van s troomdalgrasland(34 s oorten, Bijlage III). V oor deze s electie is gebruik gemaakt van Schaminée et al. (1 996) en veldervaring.
2 . Deelverzameling 2 : fluviatiele s oorten (1 84): alle s oorten van de Standaardlijst voor floramonitoring in het rivierengebied die volgens Peters et al. (2 005) kenmerkend zijn voor het fluviatiele district, inc lusief de s oorten van Deelverzameling 1 .
3 . Deelverzameling 3 : N ederlandse flora (2 086 s oorten): alle N ederlandse soorten en Kiezelwieren inclusief onders oorten, hybriden en gecultiveerde planten.
V an elke deelverzameling werd het percentage aandeel berekend van de s oorten over de verschillende deelcategorieën per kenmerk. De volgende kenmerken werden geanalyseerd: aandeel exotische s oorten,
areaalgegevens, positie binnen het areaal, ec ologische gro epen, ecotopen; E llenberg indicatiegetallen voor licht, c ontinentaliteit, vocht, zuurgraad, s tikstof (productiviteit); afhankelijkheid van grondwater, levensduur en – vorm en maximale planthoogte.
3.1.1 Geograf ische verspreiding: oorsprong
A lle stroomdalgraslandsoorten zijn inheems. V an de fluviatiele s oorten blijken er 1 8 uitheems te zijn m aar van E uropese oorsprong. De s troomdalgraslandsoorten hebben voornamelijk een Submediterrane, M editerrane en C entraal E uropese verspreiding, met de hoogste percentages in Submediterrane en Centraal-Europese gebieden. Fluviatiele s oorten hebben globaal dezelfde verspreiding, de hoogste percentages hebben een Submediterraan, E uropees Centraal Russisch en Oost C entraal E uropees areaal.
M eer dan de helft van de s troomdalgraslandsoorten neemt een marginale tot s ubmarginale positie in ten opzichte van het areaal, bij de fluviatiele s oorten is die 3 9% en landelijk gezien 1 7%. Bij s oorten met een s ub-centrale tot c entrale positie is dat respectievelijk 2 2%, 2 8% en 3 6%.
De mees te stroomdalgraslandsoorten (87%) en fluviatiele s oorten (76%) komen in N ederland minder frequent voor dan in het totale areaal. Dit verschilt wezenlijk van de totale Nederlandse flora waarbij 4 6% dezelfde gemiddelde frequentie heeft, 3 4 % een lagere en 2 0% een ho gere frequentie dan in het totale areaal. 3.1.2 Ecologische groepen
Driekwart van de s troomdalgraslandsoorten (7 5%) zijn kenmerkend voor droge, neutrale tot kalkhoudende gras landen, terwijl de overige s oorten voornamelijk kenmerkend zijn voor twee andere grasla ndtypen namelijk bemes te graslanden (6%) en droge, zure en kalkarme graslanden (6 %), en kalkrijke warmteminnende zomen (9 % ). O ok het grootste deel van de fluviatiele s oorten is kenmerkend voor droge, neutrale tot kalkhoudende gras landen (30%), maar de overige s oorten zijn verspreid over veel meer ecologische groepen. Bijna één vijfde vertegenwoordigd onkruidgemeenschappen en ruigten, 1 0% groeit in water of op oevers en 7% in
pioniergemeenschappen of verstoorde omstandigheden. Bovendien is 1 5% kenmerkend voor bos of
zoomgemeenschappen. De fluviatiele s oorten, in totaal, vertegenwoordigen een grote reeks aan s uccessiestadia, van water en pioniervegetaties, grasland en ruigte naar zomen en bos. H et ontbreken van s truiksoorten is opvallend.
40 3.1.3 Ecotopen
V erreweg het grootste deel van de s troomdalgraslandsoorten groeit zoals te verwachten valt in grasland (7 5%), maar daarnaast groeit 1 2% in pioniervegetatie en 9% zowel in grasland, s truweel en bos en 3 % van de s oorten zowel in ruigte, s truweel en bos. Bij de totale groep van fluviatiele s oorten is het percentage graslandsoorten aanmerkelijk lager (40% i.p.v. 7 5%), de groep van de pioniersoorten is groter (2 5% i.p.v. 1 2%), 1 1% is kenmerkend voor ruigte, 5 % voor bos en s truweel en bijna 2% voor waterplantenvegetaties.
3.1.4 Ellenberg indicatie getallen Licht
Stroomdalgraslandsoorten, fluviatiele s oorten en alle N ederlandse s oorten samen hebben alle drie het grootste perc entage soorten bij veel licht (7 =half licht tot 8=licht), respectievelijk 7 0, 7 1 en 6 0%. H oewel het ve rschil klein is zien wij toc h een kleine afname van het aandeel licht- en vollichtsoorten (E llenberg 9) van de
s troomdalgraslandsoorten, naar fluviatiele s oorten en de totale flora (respectievelijk 1 8, 11 en 10%) en een toename (respectievelijk 3 , 5 en 1 3%) van donkerdere s tandplaatsen (s chaduw en halfschaduw 3 , 4 en 5 ).
Continentaliteit
I n de reeks stroomdalgraslandsoorten, fluviatiele s oorten en landelijke soorten neemt het aandeel aan
c ontinentale en sub-continentale s oorten (Ellenberg 6 -8) duidelijk af, (res pectievelijk 2 7, 2 0 en 10%) terwijl het aandeel aan oceanische tot sub-oceanische s oorten toeneemt ( 4 8, 5 2 en 61%).
Tabel 3-1 Percentage s troomdalgraslandsoorten, fluviatiele s oorten en s oorten uit de totale Nederlands e flora die behoren tot de vers chillende Ellenberg indicatiegetallen voor licht.
Table 3-1 Percentage of s andy levee gras s land s pecies, riverine s pecies and s pecies from the total Dutch flora, that belong to the different Ellenberg indicator values for light.
Tabel 3-2Percentage s troomdalgras landsoorten, fluviatiele s oorten en s oorten uit de totale Nederlands e flora die behoren tot de vers chillende Ellenberg indicatiegetallen voor continentaliteit.
Table 3-2 Percentage of s andy levee gras s land s pecies, riverine s pecies and s pecies from the total Dutch flora, that belong to the different Ellenberg indicator values for continentality.
Ellenberg licht
Stroomdalgraslandsoorten Fluviatiele soorten Nederlandse flora
1
0
0
0
2
0
0
1
3
0
1
2
4
0
1
5
5
3
3
6
6
6
11
14
7
29
33
31
8
41
38
29
9
18
11
10
X
3
3
1
Stroomdalgraslandsoorten Fluviatiele soorten Nederlandse flora
N=34 N=176 N=1612 1 0 0 2 2 12 14 16 3 12 20 27 4 24 18 16 5 26 26 16 6 9 7 5 7 18 12 5 8 0 1 0 9 0 0 0 X 0 1 11 ? 0 1 2 Ellenberg continentaliteit
41 Vocht
H et aandeel aan droge s oorten is in de s troomdalgraslandgroep veel hoger dan in ov erige twee groepen; 7 7% van de s troomdalgraslandsoorten indiceren droge tot zeer droge omstandigheden (E llenberg 2 en 3 ) tegen 3 0% (fluviatiel) en 1 3 % (landelijk).
Zuurgraad
De vers preiding van de s oorten over de zuurgraadindicatiegetallen is voor de drie categorieën vergelijkbaar. Steeds is het aandeel van de s oorten van zwak zuur tot basisch (E llenberg 7 en 8 ) het grootst. H et aandeel aan bas ische soorten (8 ) is bij de s troomdalgraslandsoorten en de fluviatiele s oorten groter dan bij de landelijke flora (2 9 en 3 2 tegen 1 8%).
Tabel 3-3Percentage s troomdalgras landsoorten, fluviatiele s oorten en s oorten uit de totale Nederlands e flora die behoren tot de vers chillende Ellenberg indicatiegetallen voor vocht.
Table 3-3 Percentage of s andy levee gras s land s pecies, riverine s pecies and s pecies from the total Dutch flora, that belong to the different Ellenberg indicator values for mois ture
.
Tabel 3-4Percentage s troomdalgras landsoorten, fluviatiele s oorten en s oorten uit de totale Nederlands e flora die behoren tot de vers chillende Ellenberg indicatiegetallen voor zuurgraad.
Table 3-4 Percentage of s andy levee gras s land s pecies, riverine s pecies and s pecies from the total Dutch flora, that belong to the different Ellenberg indicator values f or acidity.