• No results found

Verbrede landbouw

In document Landbouw-Economisch Bericht 2006 (pagina 91-97)

Landelijk gebied

5.6 Verbrede landbouw

De meeste agrarische bedrijven hebben naast de inkomsten uit de ‘normale’ landbouwproductie (voedsel en sierteelt) ook andere verdiensten. Dat kan in de vorm van verbreding (niet-agrarische activiteiten op het bedrijf), verdieping (het geven van meerwaarde aan landbouwproducten in de vorm van verwerking en huisverkoop), werken buitenshuis (een baan of het verrichten van loonwerk), het inzetten van kapitaal, grond en quota buiten het bedrijf (sparen, beleggen, verhuur grond en quota) en overige inkomsten (bijvoorbeeld sociale uitkeringen). In paragraaf 7.5.1 is een overzicht opgenomen van het belang van deze diverse bronnen binnen de totale inkomensvorming op een landbouwbedrijf. Deze paragraaf gaat nader in op verbreding, ofwel de niet-agrarische activiteiten die de agrarische ondernemers óp hun bedrijf ontplooien. Ze maken daarbij gebruik van de ruimte die het bedrijf hen biedt (in termen van grond, gebouwen en arbeid), en de mogelijkheden die de ligging van hun bedrijf in het landelijk gebied hen geeft. De activiteiten kunnen een collectief karakter hebben, zoals natuur- en landschapsbeheer, openstelling door aanleg van fiets- en wandelpaden, of een meer private vorm, zoals een camping, zorg- en kinderopvang en levering van energie.

5

5.6

Tabel 5.9 Toeristische bestedingen (mrd. euro) in Nederland, 2002

Binnenlands toerisme Inkomend toerisme Totaal

Toeristische dagtochten 11,5 2,3 13,8 Toeristische verblijven 2,9 2,3 5,2 Zakelijke dagtochten 8,2 0,1 8,3 Zakelijke verblijven 0,9 1,0 1,9 Overiga) 4,2 2,4 6,6 Totaal 27,7 8,1 35,8

a) Onder meer aandeel van Nederland in uitgaand toerisme en aanschaf toeristisch-recreatieve goederen.

Ontwikkeling verbreding

Het aantal bedrijven met een vorm van verbrede landbouw is gebaseerd op de landbouwtellingen van 2003 en 2005. Omdat de vraagstelling - uitgezonderd die over natuurbeheer - in beide jaren gelijk was, is een vergelijking mogelijk. Voorzichtigheid blijft echter geboden. Sommige verschillen zijn moeilijk te verklaren, zoals de daling met een kwart van het aantal bedrijven met stalling.

Het totaal aantal bedrijven met een vorm van verbrede landbouw is tussen 2003 en 2005 met 6% afgenomen tot 13.700 (tabel 5.10), wat ongeveer overeenkomt met de daling van het aantal land- en tuinbouwbedrijven. Maar de verschillen zijn groot, van een daling met een kwart bij stalling tot een forse stijging van het aantal bedrijven met zorgverlening. Ook het aantal bedrijven met recreatie (vooral dagrecreatie) nam behoorlijk toe.

Verbrede landbouw is echt een activiteit voor bedrijven met ruimte, niet alleen in de vorm van grond, maar ook in de vorm van gebouwen en arbeid. De grondgebonden bedrijven zijn dan ook het meest actief op dit vlak; zo’n 24% van de melkveebedrijven en 21% van de overige graasdierbedrijven heeft een vorm van verbreding, tegen 17% van alle land- en tuinbouwbedrijven. De glastuinbouw scoort met ruim 3% het laagst. Op de melkveebedrijven is de verbrede landbouw in de voorbije twee jaar sterk uitgebreid in de vorm van natuurbeheer. Ook op de overige graasdierbedrijven is dit een belangrijke vorm van verbreding, naast stalling. De verbrede bedrijven zijn groter in omvang (nge) en oppervlakte en hebben een wat extensiever grondgebruik dan de grondgebonden bedrijven zonder verbreding. Het overgrote deel (85%) van de bedrijven heeft niet meer dan één vorm van verbreding, 13% heeft er twee.

Raming omzet en inkomen

Het Informatienet van het LEI bevat onvoldoende steekproefbedrijven om representatieve uitkomsten te geven voor de vele verschillende vormen van verbrede landbouw. De omzetcijfers in tabel 5.10 geven daarom een indicatie, verkregen door de gemiddelde opbrengst per bedrijf per verbrede activiteit

5

5.6

Tabel 5.10 Omvang en geraamde omzet verbrede landbouw, 2002-2005

Aantal bedrijven Jaaromzet (mln. euro) gem. 2002-2004 2003 2005 Natuurbeheera) 9.578 9.311 49 Recreatie 2.463 2.857 33 Zorgb) 372 542 38 Stalling 3.835 2.933 11 Energie 483 464 23 Alle 14.520 13.702 132

a) De omvang in 2003 is gebaseerd op gegevens van de landbouwtelling, de Dienst Regelingen en de Dienst Landelijk Gebied; b) de raming van de omzet is niet op basis van het Informatienet (zie tekst).

- exclusief zorglandbouw - volgens het Informatienet te vermenigvuldigen met het aantal bedrijven volgens de landbouwtelling. Voor zorglandbouw is de raming gebaseerd op externe informatie. Van de geraamde omzet van 154 mln. euro komt een derde uit natuurbeheer, een kwart uit zorg, een vijfde uit recreatie en de rest uit energie en stalling. De ontvangsten lopen overigens sterk uiteen. Zo ligt de vergoeding voor natuurbeheer op het merendeel van de bedrijven onder de 10.000 euro. De groep die daarboven zit (15% van het totaal) heeft een gemiddelde omzet uit natuurbeheer van 24.000 euro per bedrijf. Van de bedrijven met recreatie haalt ongeveer 30% een omzet van meer dan 10.000 euro. De gemiddelde omzet van deze bedrijven bedraagt ongeveer 35.000 euro. De totale omzet van de energieproductie - in hoofdzaak door windmolens - is op basis van het informatienet geschat op 22 mln. euro, de helft van de raming in het LEB 2004 die op enkele globale aannames was gebaseerd. De huidige schatting is gebaseerd op daadwerkelijke ontvangsten, maar van een beperkte groep bedrijven. Voor de raming van de omzet van de zorglandbouw is uitgegaan van 54 dagdelen zorg per week, een vergoeding van 27 euro per dagdeel en 48 weken zorg op jaarbasis. Per bedrijf per jaar komt dat neer op een omzet van circa 70.000 euro. Dit is een globale inschatting op basis van de uitkomsten van de enquête onder zorgboeren (Zwartbol, 2005). Uit het onderzoek komt naar voren dat op veel zorgboerderijen de nadruk steeds meer komt te liggen op de zorgtak. Op 42% van de bedrijven zijn inmiddels de inkomsten uit de zorgtak groter dan uit de agrarische tak.

Het Informatienet biedt onvoldoende inzicht in de kosten van de verbrede activiteiten om daaruit het inkomen af te leiden. Om toch een indruk te krijgen, kan de verhouding tussen de totale opbrengst en het gezinsinkomen uit bedrijf als richtsnoer worden genomen. Op het gemiddelde grondgebonden bedrijf resteerde in de jaren 2002-2004 gemiddeld 17% van de opbrengsten als inkomen. Die verhouding zal voor verbrede activiteiten wat gunstiger uitpakken, omdat een aantal kosten niet meer hoeft te worden gemaakt. Bij de veronderstelling dat 30% van de omzet resteert als inkomen, komt het inkomen uit verbrede landbouw op 46 mln. euro.

Toekomstperspectieven

Voor de meeste verbrede takken lijken groeimogelijkheden aanwezig, met name voor natuurbeheer en zorglandbouw. Zo biedt het agrarisch natuurbeheer nog volop mogelijkheden gelet op de taakstellingen (zie tabel 5.5). De bijdrage aan het inkomen is nu overigens bescheiden, maar een meer substantiële bijdrage is in theorie mogelijk. Een optimale inpassing van het natuurbeheer in de bedrijfsvoering levert een positief inkomenseffect op van circa 3.000 euro voor weidevogelbeheer op een middelgroot melkveebedrijf op zandgrond, tot ongeveer 18.000 euro per bedrijf voor een gecombineerde opname van botanische en weidevogelpakketten op een groot melkveebedrijf op veen. In de praktijk is de mogelijkheid om zowel weidevogelpakketten als botanische pakketten op te nemen beperkt en daalt het theoretisch mogelijke inkomenseffect naar 10.000 euro per bedrijf (Schrijver et al., 2006). Behalve agrarisch natuurbeheer kan voor een aantal bedrijven particulier natuurbeheer - landbouwgrond omzetten in natuur - een interessante optie zijn, met name voor de overige graasdierbedrijven. De zorglandbouw zou eveneens nog flink kunnen groeien, afgaande op de verwachte groei door het Landelijk Steunpunt voor Landbouw en Zorg (tot 1.000 zorgboerderijen). Inmiddels (mei 2006) is volgens het steunpunt het aantal operationele zorgboerderijen gestegen tot

5

650. Binnen het agrotoerisme zou de ontwikkeling van de afgelopen twee jaar, waarbij met name de dagrecreatie (zoals het geven van rondleidingen) sterk uitbreidde, ook de richting voor de komende jaren kunnen zijn. Uitbreiding binnen de verblijfsrecreatie lijkt lastiger; het totaal aantal overnachtingen is over een wat langere periode licht gestegen, met in de laatste jaren zelfs een lichte daling. De productie en verkoop van energie aan derden komt nu in hoofdzaak voor rekening van windmolens. In de nabije toekomst is het denkbaar dat vooral een uitbreiding van de energieproductie (in de vorm van warmte) door warmtekrachtinstallaties op glastuinbouwbedrijven zal plaatsvinden. Knelpunten bij de verdere ontwikkeling van windenergie zijn weerstand bij omwonenden en overheidseisen aan de landschappelijke inpassing. Uiteraard kunnen in de toekomst ook nieuwe verbredingsactiviteiten ontstaan, zoals het produceren van energie via mestvergisting of de opvang van water. Vooralsnog is het gissen naar de mogelijke omvang van deze activiteiten.

5.7

Grondmarkt

De gemiddelde prijs van onverpachte agrarische grond is na 2001 gaan dalen, en lijkt zich vanaf 2004 te stabiliseren rond 29.000 euro per ha (figuur 5.4). In de tweede helft van de jaren negentig steeg de grondprijs onder invloed van een aantrekkende conjunctuur tot maar liefst 37.000 euro in 2001. De substantiële daling in 2002 en 2003 was enerzijds het gevolg van een lagere economische groei en anderzijds van het EU-landbouwbeleid, waarbij prijsondersteuning langzaam plaatsmaakt voor inkomenscompensatie in de vorm van bedrijfstoeslagen. Die toeslagen zijn weliswaar grondgebonden, maar de hoogte ervan wordt bepaald door de omvang van de productie in het verleden en de toekomstige kortingen. Verder is de daling van de grondprijzen tussen 2001 en 2004 samengegaan met een opschorting van het aankoopbeleid van de overheid voor de realisering van EHS en met de uitbraak van veeziekten. De stabilisatie na 2004 - cijfers van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) laten in 2005 zelfs een lichte stijging zien - valt samen met een aantrekkende conjunctuur, die gepaard gaat met een lichte stijging van de huizenprijzen. Voor de nabije jaren wordt geen verdere daling van de grondprijs verwacht, mede omdat de grondprijseffecten van de omslag in het EU- landbouwbeleid lijken uitgewerkt.

Grondprijs, agrarische inkomens en verstedelijking

De hoogte en ontwikkeling van de agrarische grondprijs wordt bepaald door de marges in de grondgebonden landbouw en toekomstige bestemmingswijzigingen (verstedelijking). In een hoogconjunctuur is vooral de tweede invloed dominant aanwezig, terwijl in een stagnerende conjunctuur de winstmarges in de grondgebonden landbouw meer op de voorgrond treden, zoals in de jaren 2001-2004. Op het niveau van de veertien landbouwgebieden (CBS-indeling) blijkt in de meeste gebieden in deze jaren een duidelijke samenhang te zijn tussen grondprijs en het gezinsinkomen per ha. In een aantal gebieden is deze samenhang minder duidelijk door de invloed van toekomstige bestemmingswijzigingen die de agrarische grondprijs opstuwen. Die werking doet zich met name voelen in gebieden met de hoogste prijzen voor grondaankopen voor verstedelijking,

5

zoals in West-Nederland. In deze gebieden is de samenhang tussen het agrarisch inkomen en de agrarische grondprijs het meest ‘verstoord’. Dat de invloed van de kans op verstedelijking aanzienlijk is, blijkt ook uit de cijfers van tabel 5.11. Prijzen van gronden in de omgeving van steden zijn ruim 60% hoger dan elders.

Ontwikkeling grondmobiliteit

Agrarische grond komt doorgaans op de markt bij bedrijfsbeëindiging, waarvan het tempo wordt bepaald door de leeftijdsopbouw van de agrarische ondernemers in combinatie met de opvolgingssituatie. Als de marges onder druk komen, daalt de animo om een bedrijf over te nemen, met name op de kleinere bedrijven. Daarnaast neemt het aanbod van grond toe als de grondprijzen stijgen dan wel hoog zijn (positieve aanbodscurve). Zo nam het aantal transacties en de verhandelde oppervlakte landbouwgrond toe tijdens de prijsstijgingen in de tweede helft van de jaren negentig, en vanaf het moment dat de prijzen daalden nam de grondmobiliteit af. De laatste twee jaren - waarin de grondprijs stabiliseerde - laten weer een voorzichtige stijging van het aantal verkopen van landbouwgrond zien.

De grondmobiliteit lag volgens de DLG-rapportage in de tweede helft van de jaren negentig op gemiddeld 12.500 ha per jaar, en tussen 2001 en 2003 op circa 9.000 ha per jaar. Overigens vormen deze grondverkopen maar een fractie van de totale grondmobiliteit. Zo zorgen de grondoverdracht

5

5.7

Figuur 5.4 Grondprijs (euro per ha), 1995-2005a)

Bron: DLG. a) Voor 2005 prijs eerste halfjaar.

0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000 40000 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 Euro/ha

bij de generatiewisseling in de landbouw, de vrijwillige kavelruil en landinrichtingsprojecten voor veel grondmobiliteit (Luijt, 2002; Korthals Altes, 2005). Een derde van het landbouwareaal is onderdeel van een landinrichtingsproject. Behalve de overdracht van het eigendomsrecht, draagt de overdracht van het grondgebruiksrecht in de vorm van eenmalige, teelt- en grijze pacht bij aan de grondmobiliteit.

5

5.7

Tabel 5.11 Grondprijs agrarisch, grondprijs nabij stad en grondprijs stadsontwikkeling, 2003 t/m 1e helft 2005

Agrarisch Grond nabij stad verstedelijkingGrond voor

Groningen 22.966 - 114.686 Friesland 22.890 - 123.005 Drenthe 21.183 - 101.987 Overijssel 30.056 - 176.137 Gelderland 35.693 54.928 230.543 Flevoland 45.099 - 212.715 Utrecht 41.149 47.707 256.417 Noord-Holland 32.303 53.752 247.714 Zuid-Holland 38.468 52.239 298.022 Zeeland 32.100 - 190.050 Noord-Brabant 41.146 - 215.806 Limburg 34.845 - 232.687 Nederland 32.231 52.243 216.523 Bron: DLG, 2005.

In document Landbouw-Economisch Bericht 2006 (pagina 91-97)