• No results found

Bedrijfsresultaten 1 Opbrengsten

In document Landbouw-Economisch Bericht 2006 (pagina 127-130)

Primaire land en tuinbouw

7.5 Bedrijfsresultaten 1 Opbrengsten

De meeste land- en tuinbouwbedrijven hebben naast opbrengsten uit de ‘normale’ landbouwproductie - dat wil zeggen opbrengsten uit de productie van voedsel en de sierteelt - ook opbrengsten uit andere activiteiten. Daarbij is onderscheid mogelijk tussen verbreding (niet-agrarische activiteiten, zie par. 5.6), verdieping (het geven van meerwaarde aan landbouwproducten door verwerking en huisverkoop), werken buitenshuis (een baan of het verrichten van loonwerk), het inzetten van kapitaal, grond en quota buiten het bedrijf (sparen, beleggen, verhuur van grond en quota) en overige opbrengsten (bijvoorbeeld sociale uitkeringen).

Van de totale opbrengsten kwam in de periode 2002-2004 gemiddeld 92% uit de verkoop van landbouwproducten (inclusief de hectaretoeslagen en dierpremies). Alleen op de kleinere bedrijven (< 70 nge) ligt dit aandeel met 81% duidelijk lager, zo blijkt uit tabel 7.11. Op deze bedrijven zijn de verdiensten uit arbeid en loonwerk een tweede belangrijke inkomstenbron. Hierbij moet wel bedacht worden dat de verdiensten uit arbeid vrijwel gelijk staan aan inkomen, wat ook geldt voor de verhuur van activa, sparen en beleggen en de post overig. Afgezet tegen het totaal gezinsinkomen is het

7

7.5

Tabel 7.11 Bronnen van inkomsten (1.000 euro) op het gemiddelde land- en tuinbouw- bedrijf naar bedrijfsomvang, gemiddelde 2002-2004

Inkomstenbron Indelinga) < 70 nge 70 - 150 nge > 150 nge

Alle bedrijven Landbouwproductie - 99,9 209,1 655,9 245,3 w.v. verkoop uit 94,2 200,7 643,9 237,2 subsidies uit 5,8 8,4 12,0 8,0 Verdiepingb) uit 1,2 1,5 2,7 1,6 Verbredingc) uit 2,2 1,9 3,0 2,2 Werken buitenshuis - 12,0 7,1 13,4 10,1

w.v. werk voor derden uit 4,2 3,5 9,6 4,8

inkomsten uit arbeid buiten 7,8 3,6 3,8 5,3

Verhuur activa, sparen en beleggen - 3,8 4,4 5,2 4,3

w.v. verhuur activa uit 2,3 3,4 4,6 3,2

inkomsten uit sparen en

beleggen buiten 1,4 1,0 0,6 1,1

Overig buiten 4,7 3,7 4,5 4,2

Totale opbrengsten 123,7 227,7 684,6 267,6

Aandeel (%) niet-landbouwproductie 19 8 4 8

a) Indeling opbrengsten volgens resultatenrekening, waarbij ‘uit’ staat voor opbrengsten die vallen onder de opbrengsten uit het bedrijf en ‘buiten’ voor de opbrengsten buiten bedrijf; b) alleen opbrengsten van (bewerkte) producten die aan huis worden verkocht zijn meegenomen; c) exclusief zorglandbouw. Bron: Informatienet.

belang van deze posten dan ook veel groter dan bij een vergelijking op basis van opbrengsten. Zo lag de bijdrage van de inkomsten uit arbeid buitenshuis (van de ondernemers of partners) in de jaren 2002-2004 gemiddeld op 12% van het totale gezinsinkomen, afgezet tegen de opbrengsten was dat 2%.

De betekenis van de overige onderscheiden activiteiten blijft beperkt tot hooguit enkele procenten van de totale opbrengsten, ongeacht de grootte van het bedrijf. Uiteraard kan de betekenis van de verschillende activiteiten van bedrijf tot bedrijf sterk uiteenlopen.

Bedrijfstoeslagen

De betekenis van de toeslagen, inclusief de nog gekoppelde premies, zal voor veel landbouwbedrijven groot worden. In 2004 kreeg een akkerbouwbedrijf gemiddeld ruim 16.000 euro aan hectaretoeslagen en dierpremies, een melkveebedrijf bijna 13.000 euro (tabel 7.12). Ingedeeld naar sector en

bedrijfsomvang, maken de toeslagen tussen de 6 tot 13% uit van de totale opbrengsten. Afgezet tegen het gemiddelde totale gezinsinkomen op de akkerbouw- en melkveebedrijven - ongeveer 45.000 euro in de jaren 2002-2004 - komt het aandeel van de premies en toeslagen op ongeveer een derde. De bedrijfstoeslagen zullen verder stijgen de komende jaren, omdat de zuivel- en suikerpremies nog toegevoegd worden. Aldus worden de toeslagen belangrijk voor het voortzetten van bedrijven, en gaan ze ook een rol spelen bij bedrijfsovernames en op de grondmarkt.

7.5.2 Gezinsinkomen

Gezinsinkomen op bedrijfsniveau

De opbrengsten van het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf zullen volgens raming in 2005 ongeveer 300.000 euro bedragen, beduidend meer dan in voorgaande jaren (tabel 7.13). Dat is onder meer te danken aan de schaalvergroting en hogere prijzen. Het jaar 2004 is de boeken ingegaan als een minder goed jaar. Van de opbrengsten bleef in 2004 gemiddeld nog geen 35.000 euro (12%) over als

7

7.5

Tabel 7.12 Bedrijfstoeslagen op akkerbouw- en melkveebedrijven, 2004

< 70 nge 70 - 150 nge > 150 nge Alle bedrijven Akkerbouwbedrijven

verdeling (%) bedrijven 61 29 10 100

toeslag per bedrijf (euro) 8.300 23.500 43.000 16.300

aandeel (%) toeslag in opbrengsten 10,1 12,8 10,0 11,0

Melkveebedrijven

verdeling (%) bedrijven 32 55 14 100

toeslag per bedrijf (euro) 6.400 12.400 27.600 12.600

aandeel (%) toeslag in opbrengsten 6,5 5,9 6,7 6,2

gezinsinkomen uit bedrijf, tegen 38.000 euro (14% van de opbrengst) in de periode 2001-2003. Voor 2005 wordt in diverse sectoren een herstel van het resultaat voorzien, waardoor het gezinsinkomen uit bedrijf flink omhoog gaat. De raming komt uit op 45.000 euro, ofwel een stijging van 30% ten opzichte van 2004. Van de opbrengsten resteert dan 15% als inkomen. In de varkenshouderij en melkveehouderij zal meer dan 20% van de opbrengsten als inkomen overblijven, terwijl dat in de glastuinbouw niet hoger is dan 6% (tegen 11% in 2004).

Het gezinsinkomen uit bedrijf wordt aangevuld met gemiddeld 14.000 euro aan inkomsten van buiten bedrijf. Deze neveninkomsten maken daarmee bijna een kwart uit van het totale inkomen. De neveninkomsten bestaan onder meer uit de verdiensten door buiten het bedrijf te werken, inkomsten uit beleggingen en sociale uitkeringen, zoals kinderbijslag en AOW. De belastingen stijgen iets, maar blijven op een laag niveau. De gezinsuitgaven worden op 38.000 euro geraamd, zodat 18.000 euro resteert aan besparingen, ofwel een verdubbeling ten opzichte van de jaren daarvoor. Daarmee kan de financiële positie van veel bedrijven worden versterkt.

Gezinsinkomen per gezin

Van het gezinsinkomen per bedrijf moeten vaak meerdere gezinnen leven, in 2005 gemiddeld 1,25. Het totale gezinsinkomen per gezin ligt dan ook onder het inkomen per bedrijf en is voor 2005 geraamd op 47.000 euro. Dit is ongeveer evenveel als in 2001, maar duidelijk hoger dan in de tussenliggende jaren (figuur 7.3). In 2005 heeft naar schatting 14% van de gezinnen een negatief inkomen, een even grote groep behaalt een inkomen van meer dan 100.000 euro.

Lage inkomens

De grote inkomensvariatie in de land- en tuinbouw wordt onder andere veroorzaakt door verschillen in prijsvorming van de diverse producten, schaalgrootte, technische resultaten en verschillen in

7

7.5

Tabel 7.13 Resultaten van het gemiddelde land- en tuinbouwbedrijf (x 1.000 euro), 2001-2005

2001-2003 2004 2005 (r)

Opbrengsten (+) 269,1 282,4 299,0

Betaalde kosten en afschrijvingen (-–) 231,3 247,7 255,0

Gezinsinkomen uit bedrijf (=) 37,8 34,7 45,0

Inkomen buiten bedrijf (+) 10,0 13,8 14,0

w.v. arbeid 5,3 5,6 6,0 overig 4,7 8,1 8,0 Totaal gezinsinkomen (=) 47,8 48,5 59,0 Belastingen (–) 3,7 2,2 3,0 Gezinsbestedingen (–) 36,3 37,7 38,0 Besparingen (=) 7,9 8,6 18,0 Bron: Informatienet.

financiering. In de periode 2002-2004 bleef gemiddeld 36% van de gezinnen met het totale inkomen onder de minimuminkomensgrens. Dat inkomen is gesteld op 22.300 euro, gelijk aan de inkomenseis die geldt voor de Ioaz-regeling (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen). In de periode 2001-2003 bleef een kleiner deel onder deze grens omdat in twee van drie jaren (2001 en 2003) het inkomen relatief hoog was, terwijl in 2002-2004 twee minder goede jaren zitten.

Op basis van alleen het inkomen uit bedrijf zou 53% van de gezinnen tussen 2002-2004 onder deze grens blijven, maar 17% weet het inkomen door activiteiten buitenshuis boven de grens te brengen. Dat zijn vooral kleine bedrijven die ingesteld zijn op een beperkt inkomen uit het bedrijf.

7.6

Sectorresultaten

In document Landbouw-Economisch Bericht 2006 (pagina 127-130)