• No results found

verantwoordelijk voor mij, evenals voor Cécile, alsof ook ik nog een kind ben

27 Augustus

Met Josephine was er niets te beginnen, mijn aarzelende pogingen hebben dadelijk

gefaald, zoals ik al vreesde. En nu Raoul terug is met zoveel ontstellend nieuws

waaruit hij zijn zekerheid put, is mijn laatste kans verkeken. Adieu Morhang, adieu

zoet Frankrijk, adieu mijn dromen! Vergeefs houd ik mijzelve voor, dat de toekomst

nog menige schone verrassing voor ons kan hebben weggelegd, en dat het niet enkel

ongeluk is, dat steeds dezelfde mensen treft; vergeefs tracht ik mij wijs te maken,

dat het leven tot dusver ook veel moois en

goeds aan mij gebracht heeft, ondanks alle ongeluk; vergeefs probeer ik mijn hart

weer rustiger, weer kalm te laten kloppen. Ik weet beter; in mij dreint een stem die

beter weet en weinig goeds voorspelt. Veraf en verschraald klinkt zijn geluid,

huiveringwekkend als de herinnering aan de Bretonse liedjes die mijn moeder zong,

- het enige wat ik mij nog van haar herinner.

Er zweeft angst en onrust om die verbleekte, volkomen onwerkelijk geworden

herinneringen; angst en onrust die heel onze onzekere jeugd begeleid heeft. In

Morhang leken ze jarenlang ingesluimerd, maar de gebeurtenissen van de laatste tijd

en vooral de verhalen van Raoul over de toestand in Parijs hebben al deze oude

spoken weer opgeroepen. Ditmaal niet voor mij alleen, maar voor allen om mij heen,

wat ze slechts te verschrikkelijker doet zijn en onontkoombaar van werkelijkheid

maakt. Armand heeft juist voorspeld; de herroeping van het edict dat ons vrijheid

van godsdienst en geweten gaf, kan elke dag komen. Willen wij de gevolgen daarvan

ontlopen, dan zal er snel gehandeld moeten worden. Maar zal Raoul ooit kunnen,

zullen wij vrouwen daartoe in staat zijn? En - dit is het belangrijke - moet ik mijzelf

tot mede-slachtoffer maken van een geloof dat ik niet bezit? Het saamhorigheidsgevoel

gaat ver, de traditie der Esternay's wellicht nog verder. Maar dan tot welk een prijs...

Ofschoon Armand geen prijs is... noch Raoul, op andere wijze dan. Wij worden

gedreven door het noodlot, en praten, praten inmiddels.

28 Augustus

Binnen de week vertrekken wij. Naar het Noorden, naar Holland. Het is nu besloten.

Raoul heeft zijn volle oude energie terug. Ik kan slechts gehoorzamen, hij laat geen

tussenwegen meer over. Adieu dan, adieu alles... Niet gauw zal ik weer zo rustig als

in deze kamer kunnen zitten schrijven, met al mijn kleine souvenirs om mij heen,

die op de wenk van mijn gedachte als schaapjes komen aangetrippeld. Ik zou de

rekening moeten opmaken van onze vijf jaren hier; maar het is misschien nog te

vroeg daarvoor. Achteraf lijkt er toch nog zoveel geluk geweest; geluk dat ik niet

beseft heb toen het er was, en dat ik pas begin te ontdekken nu ik het onherroepelijk

verhes. De zekerheid van de dag van morgen; de regelmatige terugkeer der seizoenen,

elk met zijn eigen vernieuwing en verrassing; het wijde landschap van Morhang, met

zijn glooiende akkers en groene hellingen, met de donkere bossen tegen de horizon

en de wolkenstapels daarboven. De tuin en het slotplein met de rode beuk... zal ik

dit alles moeten verlaten, niet triomfant, aan de arm van een bruidegom gelijk ik zo

menigmaal droomde, maar als een dief in de nacht, duisternis en onzekerheden

tegemoet?

En dan trachtte Raoul ons nog te troosten: ‘Wie onzer laat iets achter in dit barre

land?’ Hij neemt al het zijne mee, - Josephine en ons; van de rest heeft hij al afstand

gedaan, de wereld hier is hem al woest en ledig geworden. Zo zijn mannen met hun

eigenaardige, roekeloze

moed. En hij begrijpt niet, dat onze afhankelijkheid het verlies van elke zekerheid

des te rampzaliger maakt. Maar als het dan toch gebeuren moet, laat de slag ineens

en snel ons treffen; het uitstel is even erg als de scheiding zelf, zoals de doodsstrijd

het ergste schijnt van het sterven.

30 Augustus

De koffers zijn gepakt, met niet meer dan het allernodigste. Toch is er al chaos en

ontreddering om ons heen ontstaan, lijken de zalen leger dan ooit, de gangen verlaten

en zelfs de velden ontvolkt. Soms is het alsof Armand zou kunnen komen

binnenstappen, alsof ik hem ieder ogenblik tegen het lijf zou kunnen lopen in het

halfdonker van een der corridors. Maar hij komt niet meer, en op zijn best is het een

schuwe dienaar. Het werkvolk is opgeschrikt en zal ook vluchten. Wat er van Morhang

terecht moet komen als oom Legrelle of Armand het ook niet meer beheren kunnen,

- mijn hart staat erbij stil. Maar ik wil niet langer denken, nu nog enkel handelen.

Verstandig zijn, heel redelijk en gelaten, zoals dit een vluchtelinge past. Adieu. Ik

wil niet huilen. Neen. Ik. Wil. Niet. Ik wil hopen, dapper zijn. En mocht het nodig

zijn, vergeten.

31 Augustus

Snel de laatste woorden die ik hier nog schrijven kan, en dan dit boekje weggeborgen,

dat ik niet vernietigen kan noch achterlaten. Duizend dingen zou ik hier nog

willen zeggen, en ik weet ze plotseling niet meer. Wij doen alsof wij slechts voor

enkele weken weggaan. Zo is er geen afscheid nodig. Ieder gedraagt zich luchthartiger

dan hij zich voelt. De vijand mag niet denken aan een vlucht. En bovendien, een

vlucht is ons toch niet mogelijk voor de vijand, de enige schrikwekkende, die in ons

woont en die zal meegaan, waarheen wij ons ook begeven. Elk adieu moet ik

herroepen, elke traan weer opeisen als ongeschreid. Ik laat immers niets achter, daar

ik alle folteringen meeneem. Tenzij, tenzij... Het is niet uitgesloten dat wij onderweg

Armand ontmoeten, dat er nog een wending komt in alles, dat er wonderen gebeuren.

Al heeft niemand iets gezegd of zelfs maar aangeduid, dat deze hoop kan wettigen.

Het echte hopen is verwachten tegen beter weten in, en eer ik deze laatste heul vaarwel

zeg, zal alles mij moeten zijn ontvallen, zelfs dit hunkerende lichaam en de hel in

mijn hart.

Er is hoefgetrappel buiten en het geratel van raderen over het slotplein. Het uur

van heengaan is geslagen. Ik zeg geen vaarwel. Nimmer, nimmermeer wil ik iets

vaarwel zeggen. Laat van mij losgebroken worden wat het noodlot wil, met of zonder

tegenweer zal ik gaan waarheen ik gevoerd word door datgene wat sterker is dan ik.

Ik geef mij over aan u, onbekende bestemming die ik in mij draag. - In uw handen

beveel ik mijn geest... en mijn lichaam.

II