• No results found

Veranderingen in de vegetatie

5. Vegetatiekartering 2003 & vergelijking met

5.2 Veranderingen in de vegetatie

Natte en vochtige heide

In 1979 werd soortenrijke natte en vochtige heide alleen aangetroffen in de zuidwesthoek (ter weerszijden van de Prinsendijk), en verder op een plaats ten zuiden van de grote sleuf in het Huurnerveld. In de zuidwesthoek zijn deze terreindelen vooral volgelopen met Waterveenmos en Veenpluis. In het Huurnerveld daarentegen, heeft de vochtige heide zich uitgebreid en kon reeds in 1990 een onderscheid gemaakt worden tussen natte en vochtige heide. Sindsdien heeft vooral de natte heide zich verder uitgebreid. Het oppervlak natte heide is toegenomen, alsmede een aantal kenmerkende soorten. Het duidelijkst wordt dit geïllustreerd door de sterke toename van Zacht veenmos en het opduiken van Week veenmos op diverse plekken. Deze uitbreiding lijkt het gevolg te zijn van een kolonisatie van terreindelen met een soortenarme, weinig vergraste dopheidevegetatie door kenmerkende soorten van de natte heide.

De kenmerkende veenmossen komen alleen voor indien de bodem niet uitdroogt (op dikkere veenpakketten) en de vegetatie niet te dicht is (lage vergrassingsgraad). Ook in deze vegetatie zijn weinig nadelige effecten waargenomen van de droge zomer van 2003. In vergelijking met de echte veenvegetaties zijn ze minstens net zo kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Immers er worden geen voedingsstoffen vastgelegd via veenopbouw en de vegetatie is minder bestand tegen beschaduwing als gevolg van vergrassing. Op kale, venige bodem zijn op diverse plekken

twee karakteristieke en bedreigde paddestoelsoorten aangetroffen: Klein oranje zandschijfje (Byssonectria aggregata) en Veentrechtertje (Omphalina ericetorum).

Droge heide

De door Struikhei gedomineerde vegetaties zijn tamelijk uniform. Het aandeel Gewone dophei is variabel, maar aangezien dit niet gepaard gaat met andere verschillen in de vegetatie kon dat niet gebruikt worden om de typering te verfijnen. Vrijwel overal komt Gewone dophei in lage dichtheden voor; echte droge heide op grofzandige en in de zomer sterk uitdrogende bodems komt in het Wierdense Veld vrijwel niet voor.

De heide die in 1990 rijk was aan korstmossen (Cladonia spp.) is nu vrijwel verdwenen. Alleen op een enkele jaren oude plagplek met veel jonge struikheide en diverse algemene soorten met een voorkeur voor heischrale graslanden, is een rijke korstmosvegetatie aangetroffen. Op deze plek is de ammonium/nitraat ratio waarschijnlijk lager dan in de omringende heide. De achteruitgang kan het gevolg van stikstofdepositie, maar kan ook een gevolg zijn van het staken van het brandbeheer.

Ook de door Borstelgras gekenmerkte heide is sterk achteruit gegaan. Veelal is de plaats ingenomen door soortenarme struikheidevegetaties, met een laag aandeel Pijpenstrootje en vrijwel zonder Gewone dophei. Alleen op sommige voormalige paden en op enkele hoge ruggen is nog Struikhei met veel Borstelgras aanwezig. Opvallend is dat in deze borstelgrasheide twee bedreigde paddestoelsoorten zijn gevonden: Heideknotszwam (Clavaria argillacea) en Grijze vorkplaat (Cantharellula umbonata). Deze laatste parasiteert op haarmossen. Mogelijk is de achteruitgang van de borstelgrasheide een gevolg van het staken van het brandbeheer. Roelofs et al. (1979) vermelden dat na branden o.a. haarmossen flink toenemen. Haarmossen zijn in vergelijking met 1990 flink achteruit gegaan, maar komen nog het meeste voor in de borstelgrasheide.

Dominanties van Pijpenstrootje

Reeds in 1979 was het merendeel van de droge heide in het Wierdense Veld zwaar tot geheel vergrast. De kaart uit 1990 laat een veel optimistischer beeld zien. De situatie in 2003 lijkt echter weer veel meer op die in 1979. Het is moeilijk te bepalen of deze verschillen berusten op interpretatieverschillen van de karteerders of op werkelijke ontwikkelingen. Pijpenstrootje lijkt zich niet uit te breiden, maar wordt ook niet opvallend teruggedrongen door de begrazing. Ook in terreindelen waar de begrazing duidelijk zichtbare effecten heeft is de vergrassingsgraad hoog, maar de resulterende grasvegetatie is hier vaak wel veel minder dicht en hoog.

Een interessante ontwikkeling is de uitbreiding van veenmossen tussen het Pijpenstrootje. Op vrijwel alle natte plekken is Waterveenmos abundant aanwezig, terwijl hier in 1979 “vrijwel geen veenmossoorten” werden aangetroffen (Roelofs et al. 1979). Langs oevers van veenputten komen daar ook Gewimperd veenmos, Fraai veenmos en Wrattig veenmos bij, terwijl deze laatste soort ook in iets drogere pijpenstrootjesvelden te vinden is. Op een enkele plaats zijn pollen Pijpenstrootje reeds overgroeit door de veenmossen.

Hoogveenbulten

In 1979 waren in het zuidwesten, het noordoosten en in het noordwesten nog bultvormende veenmossen aanwezig. Op deze locaties zijn ook in 1990 en in 2003 weer hoogveenbulten gevonden, alleen de hoogveenbulten aan de westzijde van de Prinsendijk zijn niet meer teruggevonden. Daarnaast zijn in 2003 verspreid door het terrein kleine populaties van soorten van hoogveenbulten aangetroffen. Deze soorten, met name Hoogveenveenmos, Wrattig veenmos, Lavendelheide en Kleine veenbes, komen opvallend vaak in elkaars nabijheid voor. Dit geclusterde voorkomen op steeds dezelfde plekken suggereert dat er sprake is van restpopulaties van soorten die zich moeilijk door het terrein verspreiden.

In 1990 werd onderscheid gemaakt tussen veenmosarme bultvegetaties op een vochtige bodem en veenmosrijke bultvegetaties op een natte bodem. Dit onderscheid kon ook in 2003 worden gemaakt, maar niet altijd even makkelijk. De hoogveenbultsoorten staan in natte terreindelen met veel veenputten. In deze terreindelen staan ze niet in de veenputten zelf, maar op de dikke veenpakketten die tussen de veenputten gespaard zijn gebleven. Vaak liggen deze te hoog voor Waterveenmos en zijn de bultvormende veenmossen dominant. Dit is het veenmosarme hoogveenbulttype. Soms, en met name in de zuidwesthoek van het terrein, liggen deze pakketten juist laag genoeg om deels overgroeid te raken met Waterveenmos en zodoende het veenmosrijke hoogveenbulttype te vormen.

In de afgelopen periode lijken de hoogveenbultvegetaties zich enigszins te hebben uitgebreid. Dit gebeurt vanuit bestaande plekken; de meeste groeiplaatsen waren ook in 1990 aanwezig. Op het eerste gezicht lijkt het alsof er ook een aantal nieuwe groeiplaatsen zijn ontstaan, maar waarschijnlijk zijn dit locaties die in 1990 over het hoofd zijn gezien, wellicht omdat ze toen veel kleiner waren. Gezien de langzame uitbreiding zijn de omstandigheden voor de uitbreiding van deze hoogveenfragmenten niet optimaal. De hoogveenbulten hebben geen zichtbare schade ondervonden van de droge zomer van 2003. Indien er in de nabije toekomst geen sterk verhoogde frequentie van droge zomers optreedt, is de verwachting dat de uitbreiding van de hoogveenbultvegetaties langzaam zal doorgaan.

Veenputten

In de nattere, goed waterhoudende delen van het Wierdense Veld is sprake van een sterk convergerende successie. Zowel in de geëutrofieerde als in de niet geëutrofieerde veenputten met een veenbodem en in de natste plekken in de heide vindt een successie plaats naar een soortenarme vegetatie met Veenpluis en de landvorm van Waterveenmos. Het Waterveenmos heeft een losse structuur en een vrij hoge productie. Door deze hoge productie wordt veel organisch materiaal gevormd, waardoor het watervasthoudend vermogen van de vegetatie met de jaren toeneemt en mogelijk de wegzijging naar de ondergrond afneemt. Ook in het droge jaar 2003 is de droogteschade vrij beperkt gebleven. Door de lengtegroei neemt ook de beschaduwing door Veenpluis en/of Pitrus af en wordt de vestiging van kiemplanten onmogelijk gemaakt. Verdere successie vanuit dit stadium lijkt nog een probleem te zijn; er vindt geen vestiging van andere veenmossoorten plaats die beter in staat zijn om vocht vast te houden. Alleen vanuit de rand van de pitrusvelden groeien plaatselijk Gewimperd veenmos, Fraai veenmos en soms ook Wrattig veenmos over de Pitrus/Waterveenmos-vegetatie heen. Mogelijk biedt de losse structuur van het Waterveenmos onvoldoende mogelijkheden voor vestiging van andere veenmossoorten.

De door Waterveenmos en Veenpluis of Pitrus gedomineerde vegetaties worden niet gemeld uit 1979 en waren in 1990 minder aanwezig dan in 2003. Kennelijk zijn deze vegetaties grotendeels ontwikkeld in de afgelopen 30 jaar en het lijkt er op dat deze ontwikkeling nog altijd door gaat. Deze ontwikkeling is een duidelijk signaal van beginnend hoogveenherstel in de best waterhoudende delen van het terrein. Maar een verdere ontwikkeling richting echte hoogveenvegetaties is voorlopig hoogst onzeker.

In veel veenputten met een zandbodem of een zeer dunne veenlaag komt de veenmosgroei nauwelijks op gang. Deze putten hadden zowel in 1990 als in 2003 vrijwel geen vegetatie. De groei van ondergedoken veenmos is zeer beperkt, waarschijnlijk als gevolg van een onvoldoende productie van opgelost koolstof in de vrijwel minerale zandbodem. Ook is de wegzijging in deze veenputten groot, waardoor de weinige veenmosplanten in de zomer hier snel verdrogen. Daar waar in het verleden sprake is geweest van eutrofiering groeien hier onder andere Knolrus, Moerasstruisgras, Waternavel en Vensikkelmos, maar deze soorten zijn ten opzichte van 1990 sterk achteruit gegaan. Ook de veenputten waarin Riet aanwezig is, hebben vrijwel allemaal in contact gestaan met eutroof oppervlaktewater. Mogelijk heeft dit door de stimulering van de anaërobe afbraak tevens geleid tot enige buffering in deze veenputten.

Bos

In het Wierdense Veld komt vrijwel alleen berkenbroekbos voor. De meeste van deze bosjes staan op verdroogd veen of zand en zijn eigenlijk te droog voor berkenbroekbos. Dit geldt in ieder geval voor de bosjes met een ondergroei van Bochtige smele. Naar verwachting zullen deze bosjes op den duur overgaan in Eiken-Berkenbos. Het weinige natte berkenbroekbos bestaat veelal uit jonge opslag; de ondergroei wordt gevormd door dezelfde soorten die in het naburige open veen aanwezig zijn. Mogelijk zal zich hier in de toekomst een soortenrijker berkenbroekbos ontwikkelen. Dergelijke bosjes kunnen rijk zijn aan mossen (Rood viltmos, Gewoon veenmos, Haakveenmos e.d.) en ook bijzondere mycorrhiza-vormende paddestoelen.

Grasland

De na 1990 uit productie genomen graslanden dragen nog steeds een voedselrijk karakter, maar de vegetatie is al wel meer divers geworden. Over het algemeen domineren snel groeiende grassoorten zoals Gestreepte witbol, Fioringras en Veldbeemdgras. Ook Kruipende boterbloem en Pitrus kunnen massaal optreden. Pleksgewijs komt ook veel pinksterbloem voor, een indicatie voor verschraling. Tegelijk met de verschraling lijkt ook verzuring op te treden, wat onder meer kan worden afgeleid uit de uitbreiding van Hazezegge en Gewone veldbies.