• No results found

Waterstand Nes en Wierumergronden 7 feb 9 feb

4.1.5. Waterkwaliteit boven maaiveld 1 Zoutgehalte

4.1.6.2. Vegetatieverandering in vallei NC

Duidelijk is te zien hoe de vegetatie op sommige plaatsen aan het veranderen is. Op zich is die verandering zeer waarschijnlijk toe te schrijven aan de geleidelijke vernatting en verzilting door bodemdaling in de valleien. En op sommige plekken langs de zeereep door instuiving van strandzand. Dit wordt door Alterra onderzocht in de monitoring van de valleivegetaties (dit rapport). De in dit onderzoek gemeten data en inundatieduur worden daarbij in een multivariatieanalyse betrokken. Maar een extreme gebeurtenis zoals in het voorjaar van 2007 zorgt dan voor een plotselinge omslag. Deze bestond uit een forse inundatie met zeewater op 18 maart 2007 met een zeer hoge waterstand van +NAP 271 cm bij het getijstation Wierumergronden (tabel 4.1.7). Hierbij werden alle valleien met zeewater geïnundeerd. Daarna

volgde een extreem lange periode zonder neerslag waardoor met name de valleien NC02 en NC06 droog vielen met een zoutkorst veroorzaakt door de hoge saliniteit. Na de inundatie op 18 maart duurde het tot 7 mei voor er weer neerslag viel. In de periode van ruim een maand tussen 18 maart 2007 toen het stormtij binnenliep en het droogvallen op 24 april 2007 werd bij NC02 steeds een saliniteit boven 25 ‰ gemeten. In vallei NC02 en NC06 leidde dit tot vrijwel totale sterfte van de vegetatie die voor een groot deel uit Fioringras bestond waarna later dat jaar een veel ziltere kweldervegetatie terugkwam. Voorjaar 2011 was zichtbaar dat Fioringras aan een comeback bezig is maar dat de zilte soorten ook definitief voet in de grond hebben gekregen. In de laagste delen groeit nu permanent Heen (Scirpus maritimus) en Zeekraal (Salicornia europaea). Verder is er een zonering te zien van Zilte rus (Juncus gerardii), Zilverschoon (Potentilla anserina) en Rode ogentroost (Odontites vernus) in de richting van de hogere duinen rondom de vallei. Kortom, een klassiek beeld van een overgang van een kwelder naar een duinvoet.

Figuur 4.1.31 Panoramabeeld van vallei NC02 op 25 april 2007. Duidelijk zichtbaar is de afgestorven vegetatie met een kale bodem als resultaat.

Panorama view of valley NC02 on 25 April 2007. Clearly visible is the dead vegetation and bare ground.

Figuur 4.1.32 Panoramabeeld van vallei NC02 op 25 september 2008. Er heeft zich een kweldervegetatie gevestigd met Zeeaster (Aster tripolium) in het midden (laagste) en rondom een zonering van Schorrekruid (Suaeda maritima)en Zilverschoon (Potentilla anserina).

Panoramaview of valley NC02 on 25 September 2008. A saltmarsh vegetation settled with Sea-aster in the middle (lowest) and a zone of Common seablite and Silverweed.

Figuur 4.1.33 Panoramabeeld van vallei NC02 op 20 juli 2010. In het midden van de vallei (laagste) groeit Heen en Fioringras. Daaromheen een zonering van Zilte rus en op de overgang naar de duinen groeit een gordel van Zilverschoon.

Panoramaview of valley NC02 on 20 July 2010. In the middle (lowest) Sea clubrush and Creeping bentgrass. Around that a zone of Saltmarsh rush and on the edge to the dunes a zone of Silverweed.

4.1.7. Conclusies

• De door Schouten voorspelde sterke stijging van het aantal overstromingen met zeewater door bodemdaling is niet opgetreden. De trend is wel stijgend waarbij het jaarlijkse aantal inundaties met zeewater ruwweg toeneemt van 3 in 1987 naar 5 in 2010.

• In de valleien die het dichtst langs de zeereep liggen vindt compensatie van de bodemdaling plaats door instuiving van strandzand. Deze ophoging bedraagt 5,3 mm/j in de periode 2001-2011.

• In verder van de zeereep verwijderde valleien vindt enige compensatie van de bodemdaling plaats door bodemvorming door de vegetatie. Deze ophoging bedraagt gemiddeld 2,3 mm/j bij de in dit onderzoek gebruikte meetpalen waarbij niet bij alle palen een ophoging van het maaiveld zichtbaar is. Bij analyse van een langere reeks (1989-2009) data waarbij gebruik is gemaakt van maaivelddata bij peilbuizen in valleien in hetzelfde gebied, is sprake van een ophoging van 4,4 mm/j. Een zandige verhoging daarentegen laat juist erosie zien, waarschijnlijk door golfslag tijdens inundaties.

• De tijdsduur van inundatie van de onderzochte valleien is sinds het begin van de gaswinning fors toegenomen. In het merendeel van de valleien staat in 1986 een enkele week een weinig water boven het maaiveld na een stormtij. In deze onderzoeksperiode 2001-2011 is dit vrijwel iedere winter gedurende meerdere maanden het geval met veelal decimeters water boven maaiveld. Hieruit blijkt dat de bodemdaling in de valleien tot nu toe beperkt is gecompenseerd.

• Kortdurende overspoeling van duindoorns met zeewater leidt niet tot aantasting van de struiken.

• De sterfte begin negentiger jaren van duindoorns in valleien is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door langere inundatie van de wortelzone op het moment dat de bodemdaling ongeveer 11 cm bedroeg.

• Er heeft sinds de sterfte van de duindoorns op de valleibodems een sterke nieuwe vestiging van Duindoorn plaatsgevonden op de rand van meerdere valleien. Deze vestiging en uitgroei van duindoornstruweel op de bovenranden van meerdere valleien is nog steeds gaande.

• In vallei NC02 heeft in 2007 een spectaculaire vegetatieverandering plaatsgevonden. Na een erg hoog stormtij op 18 maart viel de vallei op 24 april droog zonder dat het in die periode had geregend waardoor het zoute water ( saliniteit 25 ‰) voor een totale sterfte van de door Fioringras gedomineerde vegetatie zorgde. Later dat jaar kiemden diverse soorten kwelderplanten en sindsdien is er sprake van een kweldervegetatie.

4.1.8. Literatuur

Dobben, H.F. van, & P.A. Slim. 2011. Past and future plant diversity of a coastal wetland driven by soil subsidence and climate change. Climatic Change, 2011. Springerlink.com

Eysink, W.D., N. Dankers, K.S. Dijkema, H.F. van Dobben, C.J. Smit & J. de Vlas. 2000. Monitoring effecten van bodemdaling op Ameland-Oost; Evaluatie na 13 jaar gaswinning. Begeleidingscommissie Monitoring Bodemdaling Ameland. Assen, 2000.

Jong, B. de, P.A. Slim, M. Riksen & J. Krol, 2011. Ontwikkeling van de zeereep onder dynamisch kustbeheer op Oost-Ameland; onderzoek naar de bijdrage van duinbeheer op de kustveiligheid. Alterra rapport 2152, Wageningen.

Meijden, R. van der, 2000. Bedreigde en kwetsbare vaatplanten in Nederland. Gorteria 26-4. Nationaal Herbarium Nederland, Leiden.

Schouten, D, 1999. Overstromingsrisico duinvalleien Ameland-Oost. NAM, Assen.

Slim, P.A., 1997. Vooronderzoek duindoornsterfte duingebied Oost-Ameland, Rapport 307, IBN, Wageningen.

Vlas, J. de, 2005. Monitoring effecten van bodemdaling op Ameland-Oost; Evaluatie na 18 jaar gaswinning. Begeleidingscommissie Monitoring Bodemdaling Ameland. Assen, 2005.

Wiertz, J. 1992. De grondwaterkwaliteit in enkele duinvalleien op Oost-Ameland in 1990-1991. IBN-DLO, Wageningen.

Weeda, E.J., Westra, R., Westra, C. & T. Westra, 1987. Nederlandse oecologische flora; wilde planten en hun relaties. Deel 2. IVN, Amsterdam.

Adres auteur: Natuurcentrum Ameland Johan Krol Postbus 60 NL-9163ZM Nes Ameland Tel. 0031(0)519-542737 Mail. natuurcentrum.jkrol@planet.nl

4.2.

Bodemvorming in Duinvalleien op Ameland-