• No results found

Geïsoleerd liggende kleine valleitjes

vegetatiekartering duinvalleien Oost-Ameland 2001-

4.3.2.1.5. Geïsoleerd liggende kleine valleitjes

De twee kleine, geïsoleerd liggende duinvalleitjes (valleien III & V, figuur 4.3.8 en 4.3.9), gelegen aan de zuidkant van de Oerderduinen, zijn op aangepaste eenvoudiger wijze onderzocht. Inventarisatie in 2001, 2004 en 2007 vond plaats met de schaal van Tansley (Tansley & Chipp 1926, Tansley 1965).

Veldwerk vond plaats in dezelfde perioden als bij de valleikartering. Invoer en verwerking van de gegevens gebeurden op dezelfde wijze als bij de vegetatieopnamen.

Figuur 4.3.8 Ligging geïsoleerde kleine valleitjes III en V in de Oerderduinen. Location of the small isolated slacks III and V in the ‘Oerd’ dunes.

Figuur 4.3.9 Overzicht meidoornvallei (vallei V); rode zweem van kleurende meidoornbessen (Crataegus monogyna); witte bloesem van Gewone vlier (Sambucus nigra). Foto: J. Krol, 2011.

View of Hawthorn valley (slack V); red shadow cast by the coloured Hawthorn berries (Crataegus monogyna); white blossoms of the Common Elder (Sambucus nigra). Picture: J. Krol, 2011.

4.3.2.2. Resultaten

4.3.2.2.1. Analyse vegetatieopnamen

Het resultaat van de clusteranalyse met TWINSPAN over gehele set van opnamen uit 2001, 2004, 2006, 2008 en 2010 is een geordende tabel. Omdat de tabel nu zeer groot is (35 x A4), wordt deze nu niet meer hier gepubliceerd. Voor de beschikbaarheid van de data zie hoofdstuk

4.3.2.1.3. De clusters kennen een dichotome hiërarchie die tot een indeling in (lokale)

vegetatietypen leidt. Voor het door TWINSPAN per opnamepunt per jaar toegekend vegetatietype verwijzen we naar bijlage 4.3 A.

De clusters tot en met het derde splitsingsniveau zijn als vegetatietypen geaccepteerd. Deze acht (23) typen kunnen als volgt worden gekarakteriseerd (tussen haakjes het aantal van de in totaal 630 opnamen):

• type 0 (N=6) zijn de opnamen van 200103 t/m 201003 van pq 03 en opname 2010304 van pq 304 gelegen op de ‘kale duinvoet aan de strandzijde van de zeereep’. Hierin komt al of net niet Zandhaver (Leymus arenarius) in de opname voor. Hier zou sprake kunnen zijn van Habitattype 2110. Om redenen van technische aard moesten deze opnamen met een of geen soort buiten de bewerkingen worden gehouden;

• type 1 (N=149) zijn de ‘Helmduinen aan de zeekant’, ook wel 'witte duinen' (Habitattype 2120) genoemd (figuur 4.3.11). Karakteristieke soorten van dit type zijn o.a. Helm (Ammophila arenaria), Zandzegge (Carex arenaria), Kleine leeuwentand (Leontodon

saxatilis) en allerlei andere, kleine pioniers van het extreme milieu van open duin zoals

Zanddoddegras (Phleum arenarium), Gewone zandmuur (Arenaria serpyllifolia), Vroege haver (Aira praecox), Zandhoornbloem (Cerastium semidecandrum), en Muurpeper (Sedum acre) en Groot duinsterretje (Syntrichia ruralis). Een klein aandeel in type 1 (N=15) betreft kruipwilgstruweel met Rond wintergroen (Pyrola rotundifolia) en Moeraswespenorchis (Epipactis palustris) dat vlak achter de zeereep is gelegen en tot het Habitatrichtlijntype 2170 is te rekenen (zie hoofdstuk 4.6);

• type 2 (N=150) zijn de ‘Vastgelegde, grazige duinen’, ook wel ‘grijze duinen’ (Habitattype 2130) genoemd. Karakteristieke soorten zijn o.a. Zandzegge (Carex

arenaria), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Duinriet (Calamagrostis epigejos),

Veldbeemdgras (Poa pratensis), Glad walstro (Galium mollugo), Gewoon klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme), Mannetjesereprijs (Veronica officinalis) en Gewone veldbies (Luzula campestris). Een klein aandeel betreft enkele tientallen opnamen waarin ook Vogelmuur (Stellaria media), Grote brandnetel (Urtica dioica), Gewoon herderstasje (Capsella bursa-pastoris), Straatgras (Poa annua) of Kleine brandnetel (Urtica urens) voorkomen, als resultaat van activiteit van konijnen (graverij, latrines) of meeuwen (voedselresten);

• type 3 (N=146) zijn de ‘Verruigde en verstruweelde duinvalleien’, relatief nat met effecten van de inundaties (Habitattype 2190). Karakteristieke soorten zijn hier Duinriet (Calamagrostis epigejos), Akkerdistel (Cirsium arvense), Duindoorn (Hippophae

rhamnoides), Grote brandnetel (Urtica dioica), Fijn laddermos (Eurhynchium praelongum), Watermunt (Mentha aquatica), en Krulzuring (Rumex crispus) en

Koninginnenkruid (Eupatorium cannabinum), de laatste twee wel als effect van door inundaties afgestorven vegetatie. In dit type komt ook de EU-beschermde soort 1903 Groenknolorchis (Liparis loeselii) voor (zie hoofdstuk 4.6);

• type 4 (N=47) is het hoger en droger gelegen ‘Duindoornstruweel’ zonder effect van inundaties met zoet of zout water. Behalve Duindoorn zijn karakteristieke soorten Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum), Grote brandnetel, Dauwbraam (Rubus

caesius), Gewone braam (R. fruticosus), Gewone vlier (Sambucus nigra), Hondsroos

(Rosa canina), en opnieuw Duinriet, Akkerdistel en Fijn laddermos.

Hiermede zijn we beland bij de resterende vier vegetatietypen die we hier tot de kwelderachtige vegetaties zouden willen rekenen, en waar de effecten van inundaties met zeewater zeer merkbaar zijn. De hier onderscheiden vegetatietypen 5 en 6 noemen we ‘hoge kwelder’ (relatief droog) en de typen 7 en 8 ‘lage kwelder’ (relatief nat).

• type 5 (N=49) is t.o.v. type 6 een relatief meer zoute, Hoge kwelder met als karakteristieke soorten Zilte rus (Juncus gerardii), Zilverschoon (Potentilla anserina), Fioringras (Agrostis stolonifera), Rood zwenkgras (Festuca rubra), Rode ogentroost (Odontites vernus), Zilte zegge (Carex distans) en met minder frequent voorkomen van halofyten als Melkkruid (Glaux maritima), Schorrenkruid (Suaeda maritima) en Zulte (Aster tripolium);

• type 6 (N=20) is t.o.v. type 5 een relatief minder zoute, Hoge kwelder met Zilte rus (Juncus gerardi) en Rood zwenkgras (Festuca rubra), met minder voorkomen van halofyten en een belangrijker aandeel aan Strandkweek (Elytrigia atherica);

• type 7 (N=32) is t.o.v. type 8 een relatief minder zoute, Lage kwelder met als karakteristieke soorten Riet (Phragmites australis), Fioringras (Agrostis stolonifera), Zilverschoon (Potentilla anserina), Heen (Bolboschoenus maritimus), Slanke waterbies (Eleocharis uniglumis) en Zilte rus;

• type 8 (N=31) is t.o.v. type 7 een relatief meer zoute, Lage kwelder (figuur 4.3.10) met als karakteristieke soorten Zilte rus, Zilverschoon, Fioringras en meer frequent voorkomen van halofyten als Schorrenkruid, Melkkruid, Zulte, Kortarige zeekraal (Salicornia europaea) en Zilte schijnspurrie (Spergularia salina).

Een overzicht met korte karakteristiek van de lokale vegetatietypen met de aansluiting bij het Europese referentiesysteem van de EG-Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) (Janssen & Schaminée 2004) is gegeven in tabel4.3.2.

Bovengenoemde vegetatietypen 1 t/m 8 zijn gebruikt voor de geostatistische vegetatiekartering

(hoofdstuk 4.3.3). Voor de daar te bespreken ‘kriging’ is het wenselijk niet zeer kleine aantallen

waarnemingspunten per categorie te hebben. Daarom is type 0 (twee opnamelocaties) weggelaten. Met de overblijvende acht vegetatietypen kunnen de vegetatieveranderingen in het landschap inzichtelijk in beeld worden gebracht. Juist veranderingen in ‘Hoge en lage kwelder’ (5 t/m 8), ‘Verruigde en verstruweelde duinvalleien’ (3), ‘Helmduinen aan de zeekant’ (1) en ‘Vastgelegde, grazige duinen’ (2) hebben ecologische relevantie t.a.v. de bodemdaling en het weer (vernatting, verzilting) en t.a.v. eutrofiëring, begrazing en natuurlijke successie van de vegetatie (verruiging, verstruweling).

Figuur 4.3.10 ‘Lage kwelder, meer zout’ (type 8) ter hoogte van de NAM-locatie, met als karakteristieke soorten Kortarige zeekraal (Salicornia europaea), Fioringras (Agrostis stolonifera) en Heen (Bolboschoenus maritimus). Foto: H.P.J. Huiskes (augustus 2010).

Low saltmarsh (more saline)’ (type 8) near the NAM site, with characteristic species Common Glasswort (Salicornia europaea), Creeping Bent (Agrostis stolonifera) and Sea Club-rush (Bolboschoenus maritimus). Picture: H.P.J. Huiskes (August 2010).

Figuur 4.3.11 ‘Helmduinen aan de zeekant’ (type 1), halverwege fietspad en NAM-locatie. Helm (Ammophila arenaria) is dominant en Zeemelkdistel (Sonchus arvensis var. maritimus) bepaalt mede het aspect. Foto: H.P.J. Huiskes (augustus 2010).

'Seaside Marram dunes’ (type 1), about half way between the bicycle path and the NAM site. Marram (Ammophila arenaria) dominates the view but Perennial Sow-thistle (Sonchus arvensis var. maritimus) is also much in evidence. Picture: H.P.J. Huiskes (August 2010).

Tabel 4.3.2 Overzicht van de lokale vegetatietypologie bepaald met clusteranalyse van alle opnamen uit alle jaren (2001 t/m 2010), en de aansluiting bij het Europese referentiesysteem van Natura2000- habitattypen.

Overview of the local vegetation classification system obtained by cluster analysis of all relevés for all years (2001 through 2010), and their corresponding categories in the European classification system for the Natura 2000 habitats.

Type Lokale typologie Habitattypen Natura2000

0 Duinvoet aan de strandzijde van de