• No results found

De Valle Umbra en de Apennijnen vanaf Urvinum Hortense

Voor het einde van de Bronstijd (ca. 1200 v.Chr.) bestaan de weinige nederzettingen in Umbrië uit kleine, lokale clusters waar niet veel over te vertellen valt.18 Een constructie van de vroegste permanente bewoningsgeschiedenis van Umbrië is voornamelijk gebaseerd op grafvelden, eenvoudig gefabriceerd aardewerk en in sommige gevallen de overblijfselen van hutten. Voor de latere plaatsen Interamna Nahars, Ameria, Spoletium, Asisium en Mevania zijn deze archeologische sporen terug te voeren tot het einde van de Bronstijd.19 Grafvelden ontstaan vanaf de zevende eeuw v.Chr. op plaatsen die later Ocriculum, Tuder en Fulginiae gaan heten en continueren in Ameria, Mevania en Spoletium.20 Vanaf de vijfde en vierde eeuw v.Chr. zijn er eveneens sporen van permanente bewoning aangetroffen in Tadinum, Hispellum en Vettona.21

De meeste van deze nederzettingen liggen aan de rand van valleien en bassins op hogere verdedigbare plekken. Uitzonderingen hierop zijn Fulginiae en Mevania, die in de

16 Blake (2014) 190-191, Bradley (2000a) 27-28 en Cornell (2003; 1e druk 1995) 36. 17 Bradley (2000a) 28 en (2000c) 126.

18 Blake (2014) 183, zie ook Bradley (2000a) 44.

19 Bietti Sestieri (2013) 647 en Bradley (2000a) 42, 89-90. Voor de IJzertijd (ca. 900 – 400 v.Chr.) laat

Interamna Nahars de grootste continuïteit zien wat betreft voortzetting van aanwezige grafcultuur.

20 Bradley (2000a) 43, 77-79 en 90-92. 21 Bradley (2000a) 43.

166

vruchtbare vallei, de Valle Umbra, liggen. Dit spreidingspatroon suggereert dat er sinds de Bronstijd economische diversiteit bestond door in de hogere gedeelten het vee te laten grazen en in de Valle Umbra gewassen te verbouwen.22

Naast nederzettingen werd er gedurende de IJzertijd een systeem van versterkingen gebouwd in de heuvels en bergen. Deze hadden een defensieve functie en waren veelal op zichtlijnen van elkaar gebouwd.23 Samen met heiligdommen, die eveneens op heuvels en bergen gebouwd werden, konden deze forten uitgroeien tot versterkte nederzettingen (oppida). Dergelijke vormen van proto-urbanisering waren de voorganger van latere steden als Spoletium, Trebiae, Hispellum en Asisium.24 Deze steden zijn gelegen op hogere, verdedigbare plekken aan de rand van de Valle Umbra.

Confrontatie en incorporatie in de Midden Republiek, ca. 400 – 250 v.Chr.

Al tijdens de tweede helft van de IJzertijd ontstaan er met name langs de vruchtbare valleien onafhankelijke stadstaten die klein en compact gebouwd werden op hoger gelegen delen. Vanaf de vierde eeuw v.Chr. verschenen er monumentale tempels, gedecoreerd met terracotta figuren, in onder andere Tuder, Bettona, Mevania, Ameria, Asisium en Urvinum Hortense.25 Eveneens werden er in Umbrië vanaf deze eeuw fortificaties aangelegd, zoals overal op het Italische schiereiland.26 Stadsmuren uit deze periode zijn terug te vinden in de centra van Ocriculum, Vettona, Ameria, Asisium en mogelijk Urvinum Hortense.27 Dit urbaniserings- en monumentaliseringsproces geeft, volgens Bradley, niet een eigen specifieke Umbrische stedelijke cultuur weer, maar veel meer een op Etruskisch geënte manier van verstedelijking die sterk beïnvloed was vanuit nabijgelegen steden als Perusia en Volsinii.28

De Romeinse verovering van de Umbrische gemeenschappen hangt voornamelijk samen met de Romeinse ambitie om natuurlijke toegangswegen te beheersen die vanuit Rome

22 Bietti Sestieri (2013) 646, Bradley (2000a) 48-49 en Cornell (2003; 1e druk 1995) 32. 23 Bradley (2000a) 53-55 en (2000c) 121.

24 Bradley (2000a) 55, 59-60, 65 en 67.

25 Verzar (1976) 126, Bradley (2000a) 80 en (2000c) 123. 26 Sewell (2016) 611-613.

27 Bradley (2000c) 123. 28 Bradley (2000a) 82.

167

gezien richting Etrurië lopen.29 Zo werd Mevania bijvoorbeeld door de Romeinen gezien als een belangrijke strategische locatie. De stad was gelegen in de vlakke en vruchtbare Valle

Umbra die beschouwd werd als een achteringang richting Perusia en Etrurië. Deze territoriale

ambities gaven redenen tot verzet in Umbrië en een alliantie tegen Rome werd dan ook snel gevormd. Na een Romeinse overwinning in 308 v.Chr. bij Mevania viel de Umbrische coalitie echter langzaam uit elkaar.30 De Romeinse overwinning van 308 v.Chr. werd besloten met de controle over de Tibervallei door een toezegging van vrede, vriendschap en belofte – amicitia en sponsio – aan de bevolking van Ocriculum.31

Een paar jaar later volgde de Romeinse consolidatie van Umbrië de loop van de rivier de Nar die uiteindelijk verdere toegang verleende tot de vruchtbare en strategisch gelegen

Valle Umbra. Dit geschiedde door de belegering en verovering van het Umbrische Nequinum,

hersticht als Latijnse kolonie Narnia in 299 v.Chr.32 Uiteindelijk werd in 295 v.Chr. een coalitie van Galliërs, Samnieten, Umbriërs en Etrusken verslagen bij Sentinum.33 Na deze nederlaag viel het doek voor de onafhankelijke Umbrische gemeenschappen: bilaterale verdragen met Rome werden gesloten en verdere kolonisatie volgde in Umbrië.

Interamna Nahars, eveneens gelegen aan de Nar, werd waarschijnlijk in 290 v.Chr. een Latijnse kolonie. Hiervoor zijn weliswaar geen aanwijzingen in de literaire teksten of epigrafie te vinden, maar de archeologische resten, zoals een orthogonale stadsplattegrond, duiden erop dat de stad na 290 v.Chr. een Latijnse kolonie werd.34 In 241 v.Chr. werden vanuit Rome kolonisten gezonden naar Spoletium, strategisch gelegen aan de rand van de

Valle Umbra, waarmee ook deze stad de status van een Latijnse kolonie kreeg.35 Na de

veldslag bij Sentinum sloten de leiders van de Umbrische gemeenschappen verdragen met Rome om “vriend en bondgenoot” te worden.36 Umbriërs vochten voortaan als socii mee in de

29 Voor de Romeinse verovering van Umbrië eind vierde en begin derde eeuw v.Chr. zie vooral Harris (1971)

49-78, Cornell (2003; 1e druk 1995) 356-363 en Bradley (2000a) 107-117. 30 Harris (1971) 51, Bradley (2000a) 124.

31 Liv. 9.41., Harris (1971) 51 en 57, Bradley (2000a) 110 en (2000b) 4.

32 Liv. 9.6. en 10.10., Scopacasa (2016) 42, Cornell (2003; 1e druk 1995) 357, Bradley (2000a) 113-114,

(2000b) 4 en Harris (1971) 61.

33 Liv. 10.26.27-30., Flor. 1.12.1., Harris (1971) 69-74, Cornell (2003; 1e druk 1995) 359-362 en Bradley

(2000a) 115-116.

34 Bradley (2000a) 130-132 en (2000b).

35 Vell. Pat. 1.14., Harris (1971) 99, Bradley (2000a) 128-138, (2000b) 4 en Wallace-Hadrill (2008) 87. 36 Harris (1971) 98-101 en Wallace-Hadrill (2007) 364.

168

oorlogen van de Romeinse Republiek.37 De eerste oorlog waar Umbriërs naast Romeinen en andere bondgenoten vochten was echter op Italisch grondgebied tegen de Griekse stad Tarentum, gelegen in Zuid-Italië, en haar bondgenoot koning Pyrrus van Epirus (280 – 275 v.Chr.).38

Pacificatie en het Romeinse wegennetwerk in Umbrië, ca. 250 – 30. Chr.

Genoodzaakt door de expansie in Italië gedurende de derde eeuw v.Chr. intitieerden de gezagdragers van de Republiek de aanleg van een wegennetwerk. Verschillende historici en archeologen stellen dat één van de belangrijkste redenen hiervoor was het leggen van een fysieke als ook een mentale verbinding tussen Rome en haar koloniesteden.39 Dit gebeurde niet alleen in Umbrië maar in geheel Italië. Door middel van goed onderhouden en functionerende wegen ontstond de perceptie dat de reistijd van personen, goederen en berichtgeving verkleind werd en daarmee de mentale en fysieke afstand.40 Ray Laurence en Francesco Trifilò (2015) hebben vastgesteld dat de Romeinse wegen sterk bijgedragen hebben aan het monumentaliseringsproces in Italische steden.41 Romeinse ideeën en producten werden via het wegennet verspreid over het Italische schiereiland, zoals de conceptualisering van een typische Romeinse stad en de verspreiding van innovaties met betrekking tot metseltechnieken en bouwconstructies. De Via Ameria en Via Flaminia hebben dan ook een belangrijke rol gehad in het politieke, sociale en culturele veranderingsproces dat waarneembaar is in de Umbrische steden tussen ca. 100 v.Chr. en 200 n.Chr.

Na de overwinning op het Etruskische Tarquinia stuurde Rome kolonisten naar Zuid- Etrurië om het veroverde gebied te pacificeren, waarna de Latijnse coloniae Nepet en Sutrium gesticht werden in 383 v.Chr.42 In de jaren na de stichting van deze steden werd gewerkt aan een verbindingsroute met Nepet. Aan het einde van de vierde eeuw v.Chr. werd het eerste deel van de latere Via Ameria aangelegd: deze weg verbond Nepet met Rome.43 Dit eerste

37 Kent (2012) 76-77.

38 Voor de oorlog tegen Tarentum en Pyrrus van Epirus zie o.a. Cornell (2003; 1e druk 1995) 363-364.

39 Laurence (2011; 1e druk 1999) 78-79, Horden en Purcell (2008; 1e druk 2000) 128, Potter (1992; 1e druk 1987)

127 en Wallace-Hadrill (2007) 364.

40 Laurence (2013) 306.

41 Laurence en Trifilò (2015) 110-114. Zie ook de bijdrage van Morley (2015) 53 en verder. 42 Liv. 6.21. en Vell. Pat. 1.14.

169

deel werd, tot het kleine plaatsje Baccanae, in 154 v.Chr. opnieuw geplaveid en ging onderdeel uitmaken van de Via Cassia, de weg die Rome met steden gelegen in het Noorden van Etrurië verbond, zoals Arretium, en later Florentia en Pisae.

De uitbreiding van het Romeinse grondgebied naar het Noorden vormde een impuls om de Via Ameria ook verder door te trekken. In 241 v.Chr. werd het territorium van Falerii geannexeerd. De stad werd verwoest en haar bewoners bouwden later een nieuwe stad (Falerii Novi) een paar kilometer ten westen van de oude woonplaats.44 De Via Ameria werd doorgetrokken naar Falerii Novi en verder noordelijk werd contact gemaakt met de reeds gepacificeerde Umbrische steden Ameria en Tuder. Hierna volgde de weg de loop van de Tiber, waarna de verbindingsweg eindigde in Perusia.

Hoewel de Via Ameria een groot aantal steden in de Tiber-vallei met Rome verbond, vormde deze niet de belangrijkste route. Deze rol was weggelegd voor de Via Flaminia die vanaf 220 v.Chr. werd aangelegd en grote delen van Umbrië ontsloot, en tevens het Tyrrheense kustgebied met de Adriatische kust verbond. Deze weg was in eerste instantie aangelegd om Rome te verbinden met haar koloniesteden Narnia, Interamna Nahars, Spoletium en uiteindelijk Ariminum.45 Deze laatstgenoemde Latijnse kolonie werd in 268 v.Chr. gesticht als een vooruitgeschoven post van Rome om de Adriatische flank van de Apennijnen te controleren tegen invallen van Keltische stammen afkomstig uit het Noorden en het Alpengebied.46 Bovendien bleek het een geschikte locatie van waaruit de Po-vallei veroverd en gepacificeerd kon worden.

De route die de Via Flaminia volgt, suggereert dat het doel van de aanleg gericht was op de communicatie met de veroverde Umbrische gebieden en met eerder genoemde koloniesteden.47 Vanuit Rome loopt de weg langs de westelijke oever van de Tiber, maar gedurende de eerste zestig tot zeventig kilometer, tot aan Ocriculum, doet de weg geen enkele noemenswaardige plaats aan. Wanneer een reiziger was aangekomen in Narnia dan was er de keuze om het oostelijke of westelijke deel van de Via Flaminia te volgen: de weg splitst zich hier in twee routes (zie kaart 4). Het is onbekend welk deel ouder is, maar het oostelijke deel werd wellicht eerder aangelegd aangezien Interamna Nahars en Spoletium in de derde eeuw

44 Harris (1971) 168, Potter (1992; 1e druk 1987) 132 en Bradley (2000a) 134. 45 Voor de stichting van de Latijnse kolonie Ariminum zie Vell. Pat. 1.14. 46 Potter (1992; 1e druk 1987) 131 en Laurence (2011; 1e druk 1999) 21-22. 47 Laurence (2011; 1e druk 1999) 21-23, (2013) 303-305 en 307.

170

v.Chr. Latijnse koloniesteden werden en deze route bovendien toegang gaf tot de vruchtbare

Valle Umbra.48

De werkzaamheden die gepaard gingen met de aanleg van de Via Flaminia vormden een ‘multiplier’ voor de gehele bouwnijverheid in aanliggende regio’s en steden. Bruggen bijvoorbeeld, waren nodig om de rivieren Tiber en Nar over te kunnen steken.49 Steengroeves floreerden door de aanleg van bruggen, wegen en eveneens door het continue onderhoud dat nodig was.50 Bovendien werd er in gemeenschappen gelegen aan de grote wegen meer monumentale architectuur gebouwd dan in steden die niet aan een doorgaande verbinding lagen.51

Gedurende het Principaat van Augustus onderging de Via Flaminia een monumentaliseringsproces: de weg en bruggen (zie afb. 12) werden gerenoveerd en zowel aan het begin in Rome als aan het eindpunt in Ariminum werden triomfbogen geplaatst.52 De

48 Potter (1992; 1e druk 1987) 131. 49 Laurence (2011; 1e druk 1999) 73-76. 50 Laurence (2011; 1e druk 1999) 71-73. 51 Laurence en Trifilò (2015) 112.

52 Res Gestae 20.5. Ik volg hier de teksteditie van Cooley (2012; 1e druk 2009), de volledige tekts luidt: consul

septimum viam Flaminiam a[b urbe] Ari[minum munvi pontes]que omnes praeter Mulvium et Minucium. Zie

verder Suet. Aug. 30. en Dio Cass. 53.22.