• No results found

Hoofdstuk 1 Monumentalisering en de Romeinse elite: een historiografisch perspectief

1.2. Romanisering en hellenisering in Italië

De 20ste en 21ste-eeuwse onderzoeksagenda naar elites in Italië vanaf de tweede eeuw v.Chr. tot het Principaat wordt grotendeels gedomineerd door twee ideologisch en historisch zeer beladen concepten: romanisering en hellenisering.18 De definiëring en conceptualisering van beide begrippen is sterk beïnvloed door zowel de methodologie en theorievorming van academische disciplines (antropologie, archeologie, geschiedenis, klassieke talen en kunstgeschiedenis), alsmede door invloedrijke politieke en sociaal-culturele ontwikkelingen in de 19de en 20ste eeuw (nationalisme, imperialisme, kolonialisme, modernisme, postmodernisme en post-kolonialisme).19 De conceptualisering, theorievorming en methodologische toepassingen van beide begrippen veranderden uiteraard met elk perspectief: van koloniale naar post-koloniale geschiedschrijving en van processuele naar post-processuele archeologische benaderingen.20

Het romaniseringsdebat werd gecompliceerder met de interventie van provinciaal archeologen. Zij brachten geheel andere, vernieuwende theoretische concepten in, waardoor het perspectief eind 20ste eeuw verschoof van een ‘top-down’, Rome-centrische benadering naar een romaniseringsproces geïnitieerd vanuit de inheemse elite, conform een onderhandelingsmodel.21 Critici zetten zich af tegen dit model en menen dat het Romeins imperialisme, en het verzet hiertegen, een veel prominentere plaats moet krijgen in het onderzoek.22 Gezien de historische beladenheid en het pluriforme karakter van het begrip romanisering pleiten weer anderen voor een vervanging van het concept om de academische

18 Voor een uiteenzetting over overeenkomsten, verschillen en hanteerbaarheid van de beide begrippen voor de

Italiaanse archeologie zie Curti et al. (1996) 181-188.

19 In deze paragraaf wordt geen gedetailleerde historiografische uiteenzetting gegeven van het debat over de

concepten romanisering en hellenisering. Voor een recent historiografisch overzicht van het debat over de romanisering en hellenisering van Italië zie Mouritsen (1998b), Terrenato (2001a en b), Burgers (2004), Van Dommelen (2004), Wallace-Hadrill (2008) 9-37, Pelgrom (2009), Stek (2013) en Revell (2014).

20 Voor een historiografische uiteenzetting over het gebruik van theorie in de archeologie zie Trigger (2006; 1e

druk 1989), Renfrew en Bahn (2012; 1e druk 1991) 21-48 en Hodder ed. (2013; 1e druk 2012) 1-14. Voor

processuele en post-processuele archeologie zie Trigger (2006; 1e druk 1989) 294-303, Johnson (2009) 71-88,

Watson (2009), Shanks (2009), Renfrew en Bahn (2012; 1e druk 1991) 40-41 en 43-45 en Hall (2014) 13-16. 21 Zie bijvoorbeeld voor Britannië: Millett (1990a), Gallië: Woolf (1997), (2003; 1e druk 1998), Italië: Terrenato

(2001b), Zuid-Nederland: Heeren (2009) en meer algemeen: Millett (1990b).

22 Zie bijvoorbeeld voor Italië: Curti (2001), Zuid-Nederland en West-Duitsland: Slofstra (2002) en Brittannië en

31

discussie verder te voeren en breder in te kaderen, door begrippen als ‘bricolage’, ‘creolization’, ‘cultural revolution’, ‘globalization’, ‘Mediterraneanization’, ‘Roman-ness’ en ‘globalization & connectivity’ te introduceren.23

Ook zijn er voorstanders om de term romanisering helemaal af te schaffen.24 Martin Millett meent dat de term te beladen is geworden om een proces van culturele verandering te bestuderen en daarom niet meer toegepast kan worden.25 De termen romanisering en hellenisering zijn volgens David Mattingly niet bruikbaar, omdat deze complexe processen reduceren tot een verkeerd vooronderstelde generalisering, die zowel proces als uitkomst beschrijven.26 De uiteenlopende definities van de term romanisering maken het een onhanteerbaar begrip, terwijl tegelijkertijd het begrip een bepaalde homogeniteit suggereert tussen de verschillende regio’s in het Romeinse rijk. Het is niet zinvol om dezelfde terminologie te gebruiken (romanisering en hellenisering) voor verschillende processen in zowel Italië als de provincies, terwijl de inhoud van de termen verschilt voor deze regio’s. Daarom stelt Mattingly voor deze termen af te schaffen: “A paradigm with so many different definitions is no paradigm at all”.27

Simon Keay daarentegen beargumenteert dat het afschaffen van de term romanisering onrealistisch is, omdat het begrip sterk geworteld is in veel Europese talen. Het gezamenlijke uitgangspunt zou, volgens Keay, moeten zijn dat mensen romanisering gaan herkennen als een subjectief en beladen begrip met vele uiteenlopende definities.28 Voorstanders om het begrip romanisering, evenals hellenisering, te handhaven zijn er dan ook zeker.29 De

23 Zie voor Bricolage: Terrenato (1998b), Creolization: Webster (2001), Cultural revolution: Woolf (2001),

Mediterraneanization: Malkin ed. (2005), Morris (2005), Roman-ness: Revell (2009), Globalization & Connectivity: Hingley (2003), Versluys (2014), Pitts en Versluys (2015).

24 Van Dommelen (2001) en (2004), Millett (2004), Hingley (2005) en Mattingly (2011). 25 Millett (2004) 169, citaat in Mattingly (2011) 207 aldaar voetnoot 17.

26 Mattingly (2011) 206-207.

27 Volg Mattingly (2011) 38-41, en zie het citaat op pagina 39. Het hanteren van de begrippen paradigma en

paradigmaverschuivingen door Mattingly (2011) 39 en 203, maar ook door Versluys (2014) 2 en 13, is problematisch wanneer deze niet toegelicht worden. Het valt te betwijfelen of deze begrippen, zoals Thomas Kuhn dit verwoordt in The structure of scientific revolution (1e druk 1962), toe te passen zijn op archeologische

disciplines. Snodgrass (2002) en Trigger (2006; 1e druk 1989) 4-12, geven een uiteenzetting over het gebruik van

het begrip paradigma voor de archeologie.

28 Keay (2001b) 123.

29 Zie bijvoorbeeld Curti (2001) 25, Keay (2001b) 122-124 en Slofstra (2002) 17-18. Versluys (2014) 4-5,

beargumenteert dat er consensus bestaat onder Engelse en Nederlandse archeologen over de afschaffing van de term romanisering, maar dat met name Franse, Duitse en Italiaanse wetenschappers de term wel blijven hanteren.

32

argumentatie voor behoud van de begrippen romanisering en hellenisering is, dat zij ondanks de diffuse en divergente toepassingen, juist het enorm uiteenlopende debat verbinden. Bovendien wordt door deze voorstanders gesteld dat het polemische karakter van het debat een constante focus en impuls geeft voor nieuwe theorieën, inzichten en academisch onderzoek. Ook het ontbreken van een algemeen geaccepteerd alternatief maakt dat de toepassing van de begrippen romanisering en hellenisering vooralsnog gecontinueerd wordt.30 Hieronder wordt het recente onderzoek naar romanisering en hellenisering in Romeins Italië vanaf de tweede eeuw v.Chr. tot het Principaat uiteengezet. Leidend in deze uiteenzetting is de rol van de elite in relatie tot urbanisering en monumentalisering. Ook zal er tevens een vergelijking gemaakt worden met het debat over een aantal westelijke provincies – Gallië, Hispania en Britannia – op basis van dezelfde context. Het doel van deze vergelijking is te onderzoeken in hoeverre theorieën en inzichten afkomstig uit de provinciale archeologie mogelijk toepasbaar zijn op de archeologie van Italië.

Romanisering en monumentalisering in Italië: verschuivingen van perspectief

Centraal in het wetenschappelijk debat over het proces van urbanisering en monumentalisering in de steden van Romeins Italië is de vraag in hoeverre de lokale elites hun steden vorm gaven overeenkomstig een ideologische conceptualisering van de eigen identiteit. Het is een vraagstelling die veelvuldig toegepast is in het debat over het proces van romanisering in Italië. Hierbij wordt de constructie van Romeinse gebouwen en het gebruik van Romeinse metseltechnieken – zoals opus incertum en opus reticulatum – als een graadmeter voor romanisering gebruikt.31 Eveneens wordt het gebruik van de Latijnse taal veelal in samenhang met de toepassing van Romeinse architecturale modellen en technieken als maatstaf van romanisering gezien.32

Een strikt empirische benadering van het archeologische, epigrafische en literaire bronnenmateriaal maakt het mogelijk de romanisering van Italië als een homogeen en bovenal Rome-centrisch proces te benaderen. Er is vanuit deze methodologische benadering sprake van een proces waarbij het gebruik van het Latijn samen met de verspreiding van Hellenistische architectuur en kunst de Italische elite en bevolking ontvankelijk maakte voor

30 James (2001) 206.

31 Een methodologie toegepast door onder andere Crawford (1978) 134-135, waar het gebruik van Romeinse

bouwmaterialen als een indicator van welvaart van de Italische elites gezien wordt.

33

de macht van Rome.33 Deze vorm van diffusionisme veronderstelt een graduele verspreiding van een geavanceerdere Romeinse beschaving naar plaatsen in Italië waar deze nog niet bestond. Cruciaal in dit proces waren de Romeinse en Latijnse coloniae die functioneerden als strategisch gecreëerde centra van waaruit Italië geromaniseerd werd: “But the greatest tool first of social and military control, and afterwards of Romanization, is represented by the Latin colonies. These colonies were perhaps the most successful weapons used by Rome to take possession of Italy (…)”.34

De volgende twee gefaseerde ontwikkelingen in Italië tussen de vierde en eerste eeuw v.Chr. passen bij deze traditionele benadering: de eerste fase is de stichting van Latijnse en Romeinse coloniae die een verspreiding van het Latijn en Romeinse gehelleniseerde architectuur als gevolg had.35 De tweede fase geschiedt na de Bondgenotenoorlog: het verkrijgen van het Romeins burgerrecht ging ogenschijnlijk gepaard met een universeel gebruik van het Latijn. Daarnaast verschenen er in elke stad stedelijke wetgevingen, uitgevaardigd en opgesteld door Romeinse gezagdragers. Bovendien is in de archeologie waar te nemen dat er veel meer bouwwerken verrezen waarbij frequent opus caementicium bekleed met opus reticulatum gebruikt werd als bouwtechniek.

Deze traditionele visie vormt een aantrekkelijk model, vooral omdat het een bepaald ideologisch plan dient: de uiteindelijke formatie van een Romeinse politieke en culturele eenheid in Italië.36 Deze benadering wordt in sterke mate gevoed vanuit de ideologische ontwikkeling van de 19e-eeuwse natiestaten in Duitsland en Italië.37 Met name Theodor Mommsens Römische Geschichte (1854 – 1856) en Karl Julius Belochs Der Italienischen

33 Salmon (1982) 153-160, en zie ook Crawford (1978) 48, voor de diffusie van Romeinse architectonische

stijlen vanuit Rome naar de zogenaamde Italische periferie.

34 Torelli (1999) 3. Pelgrom en Stek (2014) 22-25 zetten zeer overtuigend en correct de visie van E.T. Salmon

uiteen, waarin Romeinse coloniae een militaire, controlerende functie hadden in plaats van een romaniserende.

35 Zie Stek (2009b) 174-180 voor een uiteenzetting van dit traditionele beeld en de kritieken hierop.

36 Crawford (1978) 42, spreekt over een ‘Italian confederacy’ en Keaveney (2005; 1e druk 1987) over ‘the

unification of Italy’: beide interpretaties zijn waarschijnlijk meer gevormd door 19e-eeuwse constructies welke

het begrip ‘Italia’ laten samenvallen met de contemporaine connotatie van ‘Italië’, zie o.a. Curti (2001) 18. Keaveney ontkent dit en beargumenteert dat juist Mouritsen (1998b) gebruik maakt van deze 19e-eeuwse

constructies, zie Keaveney (2005; 1e druk 1987) ‘Preface to the second edition’, vii-xvi. Voornamelijk de

architectuurstudies van Ward-Perkins hanteren een dergelijke Rome-centrische benadering bij de analyse van Romeinse architectuur in Italië en de westelijke provincies; Ward-Perkins (1988; 1e druk 1979) 11, 112 en

(1981; 1e druk 1970) 213-214.

34

Bund unter Roms Hegemonie (1880) hebben een groot stempel gedrukt op deze Rome-

centrische benadering.38

Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat dit discours frequenter terugkomt in de studies van oudhistorici en classici dan in onderzoeken van archeologen. De archeologen die zich bezighouden met Italië zijn zich vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, onder invloed van de ‘École des Annales’ en ‘New Archaeology’ of processuele archeologie, meer gaan richten op ‘surveys’ en landschapsarcheologie.39 Door deze archeologische subdiscipline werden Fernand Braudels ‘conjunctures’ en ‘longue durée’ zichtbaar gemaakt en daarmee werd een sociaal-economische bijdrage geleverd aan het romaniseringsdebat. De bestudering van het individu, zowel in de vorm van ‘agency’ als Braudels ‘histoire évènementielle’, raakte hierdoor steeds meer op de achtergrond.

Eind jaren tachtig van de 20ste eeuw traden er, mede onder invloed van het postmodernisme, ingrijpende veranderingen op in de archeologische wetenschappen. Deze veranderingen, resulterend in post-processuele archeologie, kenmerken zich door onder meer de bestudering van het unieke in elke cultuur en maatschappij en een afwijzing van generaliserende modellen.40 Een van de eerste resultaten hiervan is terug te vinden tijdens het colloqium met de werktitel Hellenismus in Mittelitalien gehouden te Göttingen in 1974. Rome werd hier bewust niet meer centraal gesteld in het romaniserings- en helleniseringsproces: “Der Blick wurde deshalb bewußt auf die archäologischen Zeugnisse der mittelitalischen Städte, Siedlungen und Landschaften gelenkt”.41

Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw laten vooral regionale onderzoeken, beïnvloed door bovenstaande vernieuwende concepten en theorievorming, een veel pluriformer beeld zien van het concept romanisering.42 Veel regionale epigrafische en archeologische case studies beschrijven een grote onderlinge diversiteit in economisch, sociaal en cultureel opzicht tussen Italische steden vanaf de vierde eeuw v.Chr. tot ver in het

38 Munzi (2001) 39-40, Hingley (2005) 31-33 en Stek (2013) 341. 39 Burgers (2004) 5 en Millett (2007) 40-41.

40 Voor ‘new archaeology’, processuele en post-processuele archeologie zie Trigger (2006; 1e druk 1989) 294-

303, Johnson (2010; 1e druk 1999) 21-31, 74-88, 102-111, (2009) 71-88, Watson (2009), Shanks (2009),

Renfrew en Bahn (2012; 1e druk 1991) 40-41 en 43-45 en Hall (2014) 13-16. 41 Zanker (1976) 13.

35

Principaat.43 Deze studies concluderen dat het proces van romanisering gekenmerkt werd door heterogene in plaats van homogene processen. Archeologisch veldwerk in bijvoorbeeld Etrurië en gebieden in de Apennijnen hebben aangetoond dat zelfs binnen deze regio’s verschillen in sociale en economische ontwikkelingen waar te nemen zijn aan het begin van het Principaat.44

De studies van Mario Torelli naar regionale bouwtechnische ontwikkelingen hebben laten zien dat de toepassing van opus incertum en opus reticulatum niet a priori beschouwd kunnen worden als indicatoren van romanisering.45 Zo werd opus incertum voornamelijk gebruikt in Latium en Campanië in de tweede eeuw en vroege eerste eeuw v.Chr. en komt het bijna niet voor buiten deze regio’s. Daarentegen werd opus reticulatum tussen de eerste eeuw v.Chr. en de eerste eeuw n.Chr. met name toegepast in Rome, Latium en rond de Baai van Napels.46 In andere Italische regio’s komt het sporadisch of niet voor en als het wel gebruikt werd dan voornamelijk in de constructie van theaters en amfitheaters.47 Het onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de toepassing van metseltechnieken een eigen regionale dynamiek had waarvoor een monocausale verklaring als romanisering onvoldoende is.

Eveneens waardevol voor het onderzoek naar regionale diversiteit is de bijdrage van Emmanuele Curti, Emma Dench en John R. Patterson waarin veel aandacht uitgaat naar de ontwikkeling van Samnitische en Lucaanse identiteiten in Midden- en Zuid-Italië. Zij stellen dat gedurende dit proces van identiteitsvorming de begrippen hellenisering en romanisering in veel mindere mate een rol speelden en zouden moeten spelen: “This confusion and complication can be illustrated by the deceptively laden question of how a Hellenized Rome Romanized a generally Hellenized (and sometimes here and there Samnitized or Lucanized) Italy, where the repeated use of –ization concepts conceals and blurs numerous very different processes”.48

43 Zie voor epigrafische case studies Cooley (2000) en Lomas (2004) en voor archeologische case studies

Herring en Lomas eds. (2000), Fentress ed. (2000), Keay en Terrenato eds. (2001), Bradley et.al. (2007) en bijvoorbeeld het project Regional Pathways to Complexity van het Groningen Instituut voor Archeologie (RuG) en het Archeologisch Instituut Vrije Universiteit Amsterdam (VU), zie Attema et. al. (2011a).

44 Voor de Apennijnen zie Patterson (1987) en voor Etrurië zie Witcher (2006). 45 Torelli (1995) 200, 204 en 212-245, Wallce-Hadrill (2008) 102.

46 Coarelli (1977) 14-16 en Torelli (1995) 212-220, zie ook Adam (1999; 1e druk 1994) 128 voor een

aanvullende opmerking dat het gebruik van opus incertum afnam na de Bondgenotenoorlog.

47 Torelli (1995) 220-227. 48 Curti et al. (1996) 188.

36

Het artikel van Curti cum suis is dan ook een betoog om de ontwikkeling van gehelleniseerde, heterogene culturen te bestuderen vanuit een regionaal perspectief.49 Daarbij wordt de vraag gesteld of de begrippen romanisering en hellenisering nog wel voldoen wanneer regionale sociaal-culturele veranderingsprocessen bestudeerd worden. Deze visie sluit aan bij het hierboven genoemde pleidooi om homogene benaderingen van romanisering en hellenisering los te laten en meer aandacht te geven aan unieke en eigen vormen van acculturatie en interactie.

Hellenisering: transformatie van de Italische elite

De hierboven beschreven regionale diversiteit is eveneens aantoonbaar in het proces van urbanisering en monumentalisering van de Italische steden, die haar hoogtepunt vond in de periode na de Bondgenotenoorlog tot en met de regering van Augustus. De fluctuaties in frequentie waarmee bouwwerken geconstrueerd werden alsmede veranderingen in architectonische stijlen zijn archeologisch waarneembaar. Dat de totstandkoming van deze diverse uitingen van monumentalisering geïnitieerd werden door de stedelijke elites moet wel in gedachten worden gehouden. Dit is van belang omdat veranderingen in het proces van urbanisering en monumentalisering bij uitstek de fysieke transformatie verbeelden van de wijze waarop stedelijke elites dachten over de invulling van de urbane publieke ruimte. Deze relatie tussen het archeologisch waarneembare veranderingsproces in de steden van Italië én de transformatie van het perspectief van de stedelijke elite staat centraal in de studies van Nicola Terrenato, Torelli en Wallace-Hadrill.50

Torelli stelt dat er een verschil was in monumentalisering tussen steden met Romeins of Latijns burgerrecht enerzijds en de steden van de socii (bondgenoten) anderzijds. In de steden van de laatste groep vond er een toename plaats in de constructie van publieke gebouwen gebaseerd op lokale traditionele architecturale stijlvormen.51 De Bondgenotenoorlog en de jaren daarna worden door Torelli aangemerkt als een breuk met deze traditie. De Bondgenotenoorlog en het verlenen van het Romeins burgerschap brachten een kwantitatieve en stilistische verandering teweeg in de conceptualisering van monumentale

49 Zie ook Dench (2005) 167, Stek (2013) 341, en voor vergelijkende conclusie met betrekking tot Lucanië zie

Pelgrom (2004).

50 Torelli (1995) en (1999), Terrenato (2001b) en Wallace-Hadrill (2008). 51 Torelli (1995) 199.

37

architectuur in de Italische steden, stelt Torelli.52 Dit proces zou duren tot en met de Julisch- Claudische periode. In deze periode werden tempels, theaters, amfitheaters, badhuizen, marktplaatsen, basilica’s, triomfbogen, aquaducten en fonteinen naast bestaande infrastructuur veelvuldig gebouwd in de Italische steden. Deze verandering in architectuur wordt door Torelli verklaard vanuit een Rome-centrisch standpunt: de wijze waarop deze nieuwe grote monumentale bouwwerken gerealiseerd werden geschiedde op een manier waar in Rome al sinds de tweede eeuw v.Chr. mee geëxperimenteerd werd.53

De Bondgenotenoorlog wordt ook door Wallace-Hadrill gezien als een keerpunt voor verandering in Italië, maar hij stelt deze niet zo dramatisch voor als Torelli.54 De periode tussen de Bondgenotenoorlog en de heerschappij van Augustus moet meer gezien worden als een overgangsperiode.55 Wallace-Hadrill toont aan dat de Italische elite, rijk geworden door Rome’s expansie in het Mediterrane gebied gedurende de tweede eeuw v.Chr., Hellenistisch georiënteerde monumentale bouwwerken en luxueuze villa’s liet bouwen, zonder dat dit gepaard ging met een toekenning van het Romeins burgerschap.

Wallace-Hadrill wijst patronage tussen nieuwe senatoren en hun steden van herkomst van de hand als verklaring voor de monumentalisering van de Italische steden. In de jaren na de Bondgenotenoorlog werden nog niet veel senatoren gerekruteerd uit de lokale stedelijke elites.56 Bovendien waren de Italische elites zowel vóór als ná de Bondgenotenoorlog hun steden aan het verfraaien met nieuwe bouwwerken. Niet het verlenen van Romeins burgerrecht gaf deze impuls, maar juist de Romeinse terughoudendheid om het burgerrecht te verlenen aan de Italische elite: “(…) the failure of Rome to extend citizenship in the second century may be seen as a factor behind the boom of building in Italian cities, so the frustrations of an Italy-elite, trapped in the bottleneck of the Roman political system and unable to express its distinction in the language of magistracies and public honours at Rome, found in luxury an alternative language for the expression of status”.57

Grote monumentale heiligdommen verrezen vooral in Latium halverwege de tweede eeuw en begin eerste eeuw v.Chr. waarin zowel Hellenistische, Romeinse en inheemse bouwstijlen door elkaar heen gebruikt werden. Voorbeelden van plaatsen met deze

52 Torelli (1995) 200-201.

53 Torelli (1995) 200-201 en (1999) 9. 54 Wallace-Hadrill (2007) 366 en (2008) 449. 55 Wallace-Hadrill (2008) 449.

56 Wiseman (1971) ‘Appendix I’, ‘Prosopography’ en Wallace-Hadrill (2008) 449. 57 Wallace-Hadrill (2008) 450.

38

monumentale architectuur zijn Tarracina, waar het heiligdom voor Jupiter Anxur gebouwd was (afb. 1 en 2), Tibur voor Hercules Victor, Praeneste voor Fortuna Primigenia en verder zuidelijk het theater- en tempelcomplex in het Samnitische Pietrabbondante.58 Twee kleinere tempels voor Juno Moneta in de Latijnse kolonies Cora en Signia zijn eveneens exemplarisch en laten ook gemengde stijlelementen zien (afb. 3 en 4).59

Deze overeenkomstige vormen van hellenisering reduceerden de verschillen tussen de Romeinse en Italische elite en geven het begrip romanisering een nieuwe, andere dynamiek. De begrippen hellenisering en romanisering vertonen in deze visie geen polariteit maar versterken elkaar zelfs.60 Hoewel deze argumentatie gepresenteerd wordt als vernieuwend, werd deze ook al voorgesteld tijdens het congres Hellenismus in Mittelitalien (1974): “Die Begegnung mit hellenistischer Kultur ist in vielen Gegenden Mittelitaliens geleichbedeutend mit der Romanisierung”.61 Deze visie wordt door Wallace-Hadrill en Terrenato gedeeld en opnieuw bevestigd: “The closest parallel for Romanization in Italy is perhaps Hellenization (…)”.62

Volgens Terrenato geeft het helleniseringsproces de mogelijkheid om politieke en culturele verschillen te verkleinen, wat gedachten over een mogelijke eenwording voor alle partijen acceptabel maakte.63 Na de Bondgenotenoorlog en gedurende de eerste eeuw v.Chr. werden de politieke, culturele en sociale verschillen tussen de Romeinse en Italische elite navenant kleiner: “The Italians became Roman on the condition that the Romans became Italian. Both sides found the point of cultural convergence in Hellenism, in relation to which Roman identity now defined itself both by similarity and by difference”.64

Het einde van de door Wallace-Hadrill gesuggereerde overgangsperiode, de heerschappij van Augustus, kan daarom niet gekenmerkt worden als een culturele revolutie of een tijdperk van culturele innovatie. Dat was immers daarvoor al gebeurd gedurende de

58 Zanker (1976) 18, Stewart (2006) 166, Taylor (2007; 1e druk 2003) 64-65, Wallace-Hadrill (2007) 366-368,

(2008) 106-116, 137-143, Stek (2009a) 35-52, (2013) 338-340, 349-350, (2014) 233-242, Rous (2010), Gros (2011; 1e druk 1996) 138-140 en Patterson (2012) 222. Er is echter geen consensus over de benaming van het heiligdom in Tarracina. Coarelli (1983) 232-236 beargumenteert dat dit heiligdom voor Venus was, zie ook Rous