• No results found

Uitwerking deelvraag 2 67

In document Van de aarde naar de hemel en terug 8 (pagina 67-72)

5.1 Inleiding 56

5.3.2.1 Uitwerking deelvraag 2 67

De eerste operationalisatie ging in op de borgende rol die overheden hebben in de economische samenwerking (Van Rooy, 2011). Zo hebben het Nederlandse bedrijfsleven en de organen moeite met de rol die de Chinese centrale regering in de internationale economische samenwerking speelt. Normale contractonderhandelingen worden telkenmale opgehouden doordat op bericht uit Beijing gewacht moet worden. Hierbij spelen overigens ook culturele verschillen een grote rol. Het volgen van het vereiste protocol in China wordt door ondernemers in Noord-Nederland en Limburg als een ingewikkelde kwestie ervaren. Daarnaast wordt als een belangrijke barrière de bestuurlijke inzet van Nederlandse overheden genoemd; als zij immers het pad van de internationale economische samenwerking met China op gaan, hoort daar een langjarig bestuurlijk commitment bij. Hiervoor is nodig dat bestuurders dit ook persoonlijk ondersteunen en daarbij is de ervaring van respondenten dat de kwaliteit van de Nederlandse ambtenaren afneemt, wat economische ontwikkeling vertraagt. Tijdgebrek, gebrek aan visie, bestuurlijke overmoed en zelfoverschatting van Nederlandse bestuurders leiden zo tot een gebrekkige voorbereiding en kleinere kans op welslagen van missies.

De tweede operationalisatie ging in op het nut van samenwerking in insider-netwerken. Indien deze netwerken door de overheid worden georganiseerd, kunnen ze werken als een soort van kwaliteitskeurmerk voor andere ondernemingen of de Chinese overheid. Het bedrijfsleven gaf aan dat organiseren van China-clubs of platforms helpt om het aanbod richting China te kanaliseren en te versterken. Volgens de organen is het nodig dat de focus wordt verplaatst van regio naar onderwerp om zo een veel beter en samenhangender aanbod aan China te kunnen doen. Dergelijke netwerken kunnen hierbij behulpzaam zijn. Bovendien kan het ook helpen in het upgraden van Chinese producten met buitenlandse kennis en expertise, wat tenslotte een van de vier grote opdrachten van de Chinese centrale regering is. Nederlandse kennis en innovaties op bepaalde gebieden kunnen zo voor Chinese ondernemingen een belangrijke toevoeging zijn om de negatieve connotatie rondom ‘made in

China’ weg te nemen.

De derde operationalisatie zoomde in op de effecten van een goede institutionele kwaliteit van een land. Onzekerheid zou afnemen, indien een land een goede institutionele

kwaliteit heeft en bovendien zouden landen met een vergelijkbare institutionele kwaliteit meer handel met elkaar drijven (Linders, 2006). Hierbij doet zich in de handel met China een belangrijk probleem voor waar het de bescherming van intellectueel eigendom, naleving van contracten en de stabiliteit van de gevoerde economische politiek betreft; door alle respondenten genoemde punten. Met name intellectueel eigendom kan door de Chinese overheid onvoldoende worden beschermd. Van den Berge (2008) stelde al dat verkoop van hoogwaardige technologie aan China hoge risico’s met zich meebrengt. Bovendien doen volgens Den Butter en Mosch (2003) landen met een vergelijkbaar juridisch systeem makkelijker zaken met elkaar. Vanwege de rol van de Chinese centrale regering in het economisch systeem en het ervaren grote verschil in juridisch systeem tussen beide landen is handeldrijven met China een risicovolle activiteit. Dit wordt door de respondenten uit het bedrijfsleven en de organen ook zo ervaren. Verschillende vormen van leap frogging helpen Chinese ondernemingen met te weinig eigen kennis in huis; zij gaan joint ventures of andere samenwerkingsverbanden met westerse ondernemingen aan (Goedegebuure, 2007). Ook Ping (2004) stelde al dat Chinese ondernemingen liever andere ondernemingen overnemen dan zelf met greenfield-investeringen helemaal opnieuw te beginnen. Bovendien kan in een joint

venture het risico van Chinees kopieergedrag beter ingedamd worden. Nederlandse

ondernemingen proberen intellectueel eigendom door middel van contracten zo goed mogelijk te borgen. De institutionele kwaliteit in China wordt echter door alle respondenten als laag beschouwd. Het Nederlandse bedrijfsleven vertrouwt erop dat het door slimme innovaties en kennisvergroting de min of meer ‘zelfgemaakte’ Chinese concurrent in de toekomst voor kan blijven. Nederlandse innovaties op het gebied van duurzame energie en tuinbouw kunnen op veel waardering rekenen in China, zijn moeilijk na te maken en ‘dwingen’ daarom Chinese ondernemingen ook tot samenwerking. Dit maakt dat de verhuiskosten naar Europa en daarmee samenhangende kosten toch geen turn off voor Chinese investeerders zijn.

5.3.2.2 Deelconclusie 2

In conclusie kan worden gesteld dat de lage institutionele kwaliteit van China een belangrijker obstakel is dan verwacht voor economische samenwerking. Volgens Linders (2006) speelt internationale handel zich af in een multi-dimensionele wereld, waar niet-tastbare barrières als bijvoorbeeld institutionele (on)gelijkwaardigheid relevant zijn; zo worden het grote verschil in juridisch systeem en mogelijkheden tot bescherming van intellectueel eigendom in China door alle respondenten als bijzonder risicovol beschouwd.

Duidelijk is ook dat de veronderstelde borgende rol van overheden in de onderzochte regio’s zoveel te wensen overlaat, dat de stimulerende rol die decentrale overheden als intermediair zouden kunnen spelen soms teniet gedaan wordt door gebrek aan inzicht en gevoel voor proportie. Zo kunnen bestuurlijke overmoed en zelfoverschatting economische ontwikkeling tussen Noord-Nederlandse, Limburgse en Chinese ondernemingen zelfs frustreren. Dit heeft een negatief in plaats van positief effect op de handel.

Insider-netwerken als China-platforms kunnen hierin op zichzelf wel een stimulerende

rol in spelen, wat de borgende rol van overheden verder zou kunnen versterken en wat aansluit bij Dunning’s conclusie (2008). Zo is ook de institutionele afstand een obstakel voor handel dat op voorhand door ondernemers en organen als kleiner wordt ingeschat en in de praktijk een grote belemmering blijkt te zijn. Na afweging kan worden gesteld dat de negatieve invloed van institutionele barrières veel groter is dan verwacht en in beide regio’s een vergelijkbare negatieve invloed heeft.

5.3.3 Operationalisaties deelvraag 3: incomplete informatiewinning

Volgens Linders (2006), Dixit (2004), Bröcker en Rohweder (1990) leidt incomplete informatiewinning ook tot niet-tastbare barrières. Operarationalisatie één was: een kwalitatief

goede informatievoorziening moet hoogwaardig, relevant en juist zijn. (Rauch en Trindade, 2002; Rauch, 2001). Informatie heeft op alle actoren -overheden, bedrijfsleven en organen-

betrekking: deze worden hierna respectievelijk behandeld.

Door de landelijke organisaties wordt nadrukkelijk aangegeven dat de communicatie tussen decentrale overheden en het Rijk verbetering behoeft. Zo wordt er te weinig met het Ministerie van EL & I gecommuniceerd over de decentrale internationale economische contacten. Het Ministerie van EL & I kan zo onvoldoende inspelen op lopende contacten en deze eventueel verder uitwerken, c.q. ondersteunen. Bovendien is er te weinig onderlinge communicatie tussen bestuurlijke Nederlandse netwerken én te weinig focus, wat een rommelig beeld geeft (LO). Dit stuit volgens hen in China op groot onbegrip: “zo’n klein

land, waarin het niet mogelijk is om gecoördineerd China te ‘bewerken’”. Een veel betere en

landelijke coördinatie werd door alle respondenten als positief beschouwd. Allen zien veel voordeel in een betere informatie-uitwisseling, kennisdeling en coördinatie. Overigens blijft in het midden wie die afstemming dan op zich zou moeten nemen. De respondenten waren wel allemaal helder over het feit dat het gebrek aan coördinatie in China waarschijnlijk wat ‘klungelig’ overkomt.

Een van de redenen voor het weghouden van informatie is bestuurlijke decentrale concurrentie. In Noord-Nederland helpt de onderling gevoelde concurrentie niet om tot een betere afstemming te komen; de onderkende bestuurlijke ongemakkelijkheid draagt hier ook niet aan bij (NNOrg, LO). De economische speerpunten in Noord-Nederland maken het mogelijk dat elk van de drie provincies haar eigen richting aan het ingezette economisch beleid geeft zonder daarmee de andere provincie te beconcurreren. Overigens geldt bestuurlijke concurrentie ook in de Euregio ZL. Daar is de TU van Aken heel actief met de Technische Hogeschool in Beijing, activiteiten waar zij Limburg -provincie en gemeenten- nooit bij betrekt (ZLOrg). Op de vraag of overheden ook andere (de)centrale overheden bij hun internationale activiteiten betrokken, gaven overheden aan dat ze nooit hadden overwogen of hun nieuwe internationale economische contact op de een of andere manier nadelig zou kunnen zijn voor reeds bestaande verbanden die de regio al met andere Nederlandse provincies of gemeenten was aangegaan. Weliswaar hoeft deze houding voor andere regio’s of gemeenten als zodanig niet nadelig te zijn, toch is het geen versterking van de Nederlandse decentrale economische inzet op China (LO).

Nu heeft het bedrijfsleven natuurlijk ook zo haar eigen concurrentieoverwegingen om niet direct waardevolle strategische afwegingen met de hele regio te bespreken. Want ondernemers leren wel van de ervaringen van anderen, al werd dat niet zozeer in ondernemende zin als wel in aantrekkende zin genoemd: Nederlandse ondernemers weten heel goed wat ze met hun Chinese partner willen en waarom, maar ze willen deze kennis meestal niet met hun concurrenten delen (LO).

Het ontbreken van landelijke coördinatie op en afstemming van de Nederlandse economische activiteiten gericht op China leidt tot veel onbegrip bij Chinezen. Dit helpt niet om het vertrouwen in elkaar te vergroten (ZLOrg). Er is een -overigens ware- anekdote, waarin wordt verhaald over een situatie waarin binnen één maand twee kennisinstellingen, een provincie en een handelsdelegatie uit dezelfde regio in hun zusterregio in China aankwamen en dat niet van elkaar wisten. “Dat is aan geen enkele Chinees, hoe welwillend

ook, uit te leggen”, stelt een medewerker van een landelijk orgaan.

De tweede operationalisatie was: informatie moet duidelijk voor iedereen die in die

informatie geïnteresseerd zou kunnen zijn (Casson, 1997). Het delen van bestuurlijke ervaring

wordt als heel waardevol beschouwd, echter in de praktijk gebeurt het zelden (NNO, ZLO). In dit onderzoek zijn er slechts minimale sporen van aangetroffen. Overheden, organen en bedrijfsleven willen wel uitwisselen, maar dan betreft het altijd meer algemene informatie.

Zeker het bedrijfsleven heeft er geen belang bij om gevoelige informatie op straat te leggen (BNN, BZL).

Waar het de informatievoorziening intern (lokaal, provinciaal, Rijk) betreft, werd op de vraag hoe overheden zich lieten informeren bij de eerste stappen op het internationale pad, heel verschillend geantwoord. Vaak is er een geïnteresseerde ambtenaar die het oppakt. Soms raadpleegt men een bevriend bestuurder elders (NNO). Ook was dit afhankelijk van het onderwerp. Soms ging het om meer cultureel getinte activiteiten die in de toekomst misschien tot economische verbintenissen kunnen leiden (NNO). Soms was er in de regio al een gereguleerd China-platform (ZL). Het ontbreken van een landelijk China-platform wordt als een groot gemis ervaren (ZLOrg).

In één geval was er een culturele reden voor een internationaal samenwerkingsverband, waarbij het de betreffende provincie niet opportuun leek om daarvoor de hele regio in te schakelen (NNO). Wel is in Groningen toch duidelijk te merken dat er afstemming plaats heeft gevonden. De hele regio richt zich op dezelfde Chinese provincie. Bovendien is het contact nu ook uitgebreid naar Duitsland, Oldenburg (NNO). Slechts een paar gemeenten hebben interessante economische contacten met China: Groningen, Leeuwarden en Venlo. En waar decentrale overheden die wel hebben opgedaan, worden ze niet of nauwelijks met andere gemeenten of regio’s gedeeld. Of wel, maar dan met partners in het buitenland, zoals Groningen met Oldenburg. Zo maken overheden het voor anderen ook niet makkelijk om aan te haken. De overige gemeenten hebben soms wel intern een focus op China, maar hun ervaringen hebben of nog niet tot een bezoek aan China geleid of hebben wel tot culturele maar niet tot economische resultaten geleid.

De rol van het NFIA wordt door de respondenten dubbel ervaren. Regionale ondersteuningsorganisaties (NNOrg, ZLOrg) stellen dat er een aflopende lijn bestaat, waarbij Chinese bedrijven zich eerst richten op de EU, dan op bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland, eventueel Nederland, dan de Randstad en uiteindelijk pas de perifere regio’s in Nederland. Dit klopt met de bevindingen van Brienen et al. (2010). Hieraan zou het NFIA meer aandacht moeten geven, NNO en ZLO voelen zich wat alleen gelaten en hebben het idee dat de Randstad veel meer ondersteuning krijgt, omdat die regio in het buitenland makkelijker te ‘verkopen’ is. Hiervoor moeten decentrale overheden landelijk meer aandacht vragen (NNOrg, ZLOrg). Wanneer het NFIA contact heeft met regionale ontwikkelingsorganisaties als NOM en LIOF zijn deze wel positief over het functioneren van het NFIA.

De derde operationalisatie was: via de Chinese diaspora, die functioneert als een

en goedkoper toegang krijgen tot lokale marktkennis (Yeung, 2008; Rauch en Trindade, 2002). Hoewel uit verschillende onderzoeken blijkt dat de aanwezigheid van een Chinese

groep positieve effecten op de vestiging en samenwerking met Chinese ondernemingen heeft, werd hier door alle respondenten niet eenmaal aan gerefereerd.

In document Van de aarde naar de hemel en terug 8 (pagina 67-72)