• No results found

3 Onderzoeksopzet

3.5 De uitvoering van het onderzoek

3.5.1 Werving respondenten

Voor dit onderzoek wilde ik graag een evenwichtige verdeling van respondenten - 3 allochtone vierdejaars studenten

- 3 autochtone vierdejaars studenten

- 2 allochtone studenten uit het eerste of tweede jaar - 2 autochtone studenten uit het eerste of tweede jaar

Uiteindelijk heb ik met vier allochtone en vijf autochtone studenten gesproken. In eerste instantie wilde ik alleen maar vrouwelijke respondenten interviewen, aangezien er voornamelijk vrouwen rondlopen op de HvA. Ik raakte tijdens de voorbereiding in gesprek met een mannelijke MWD student over mijn scriptie en werd nieuwsgierig naar zijn ervaringen. Mannen zijn immers in de minderheid bij de studie MWD. De ervaring van een man en zijn redenen om MWD te studeren zijn een aanvulling binnen dit onderzoek. Tot slot bestaat de helft van de groep studenten uit vierdejaars en de andere helft uit tweedejaars studenten.

Om vierdejaars respondenten te vinden, heb ik in eerste instantie de studenten die ik ken van de minor ‘zingeving en samenleving’ gemaild. Twee respondenten uit deze groep hebben per mail gereageerd dat ze mee wilden doen. Met hen heb ik via de mail een afspraak kunnen maken. Een aantal andere studenten van de minor zou ik binnenkort zien bij een bijeenkomst die mijn voormalige stagebegeleider organiseerde. Ik heb de aanwezige studenten gevraagd of ze mijn mail hadden gezien en gevraagd of ze mee wilden doen met het onderzoek. Hier heb ik drie van mijn vierdejaars respondenten kunnen werven. De laatste respondent van deze groep heb ik bij haar diplomauitreiking gevraagd om mee te doen met het onderzoek. Het leek haar leuk om mee te doen. Een van de studenten is helaas niet op komen dagen en met haar heb ik geen nieuwe afspraak kunnen maken. Hierdoor heb ik in plaats van drie, twee allochtone vierdejaars studenten kunnen interviewen.

Een nadeel van deze keuze is dat het studenten zijn die allemaal een specifieke interesse hebben in zingeving. Ik weet niet in hoeverre dat geldt voor de groep eerste- en tweedejaars studenten. Daarnaast kennen ze mij al als docent. In die zin is mijn relatie met hen anders dan met de eerste- en tweedejaars studenten. Ik heb toch voor deze benadering gekozen, vanwege de beperkte tijd die ik had om respondenten te vinden en dit voor mij een goede ingang was om respondenten te vinden.

Het was voor mij minder eenvoudig om studenten uit het eerste of tweede jaar te vinden, omdat ik zelf niet direct toegang had tot die groep. Ik heb aan een docent, die ik kende van mijn stage gevraagd of ik aan het begin van zijn college kon vertellen over mijn onderzoek en vragen of er studenten waren die mee wilden werken. Hier heb ik twee autochtone studenten bereid gevonden, die mee wilden doen aan mijn onderzoek. Zij zijn in het tweede jaar ingestroomd, omdat ze hiervoor al een opleiding hebben gedaan. Bij het proefinterview heb ik gevraagd of mijn respondent nog allochtone studenten uit het eerste of tweede jaar kende, die geïnteresseerd zouden kunnen zijn. Zij kende twee studenten van de opleidingscommissie. Met een van hen heb ik een afspraak kunnen maken. Daarnaast heb ik aan een studieloopbaanbegeleider, die ik voor een project van mijn stagebegeleider geïnterviewd heb, gevraagd of hij nog studenten kende die mee zouden willen werken. Ik heb ook in dat geval met een van de twee studenten die hij noemde een afspraak kunnen maken. Mijn contactpersoon bij de HvA was Carla van den Heuvel. Alle stappen bij het werven van de respondenten heb ik van tevoren met haar besproken.

Naam Afkomst Fase Geslacht Leeftijd

B. Autochtoon Tweedejaars Vrouw 27

Y. Autochtoon Vierdejaars Vrouw 27

E. Autochtoon Vierdejaars Vrouw 21

M. Autochtoon Vierdejaars Vrouw 30

P. Autochtoon Tweedejaars Man 25

H. Allochtoon / Afghaans Tweedejaars Vrouw 20 T. Allochtoon / Surinaams Tweedejaars Vrouw 22 F. Allochtoon / Marokkaans Vierdejaars Vrouw 27 K. Allochtoon / Marokkaans Vierdejaars Vrouw 27

Tabel 3.1 Respondenten

3.5.2 Het verloop van de gesprekken

De gesprekken verliepen over het algemeen goed. In het begin van het gesprek legde ik de werkwijze uit, wat de respondenten goed oppikten. Bij de formulering van het eerste waardegebied waren sommige respondenten onzeker. In dat geval zochten we samen naar de juiste formulering. Een aantal respondenten kon daarna zelf snel een bondige zin formuleren, anderen hadden wat meer tijd nodig en hadden de neiging

om veel informatie op te schrijven. Soms moest ik de respondenten helpen om een zin te formuleren die op hen zelf betrekking had, te denken aan een specifieke situatie en verschillende inhouden te scheiden.

De gesprekken heb ik op de Hogeschool van Amsterdam gehouden en duurden twee tot drieënhalf uur. Ik heb de respondenten meteen na het interview de gevoelslijst laten invullen. Ik heb elke keer de mogelijkheid gegeven om de lijst in te vullen en naar me op te sturen, maar alle respondenten gaven er de voorkeur aan de lijst meteen in te vullen. Het voordeel hiervan was dat ik de lijst met de affectieve scores meteen kon analyseren. Een nadeel van deze werkwijze was dat de respondenten wat vermoeid waren en om die reden misschien minder geconcentreerd de lijsten hebben ingevuld. Ik heb met zes respondenten een nagesprek kunnen houden. Hierin legde ik de verschillende combinaties van de affecten uit en keken we naar een aantal waardegebieden met opvallende scores. Daarnaast heb ik het model van Wolff & Crul laten zien en benoemd onder welke factoren de waardegebieden vielen en aangegeven of ze de motivatie bevorderen of juist niet. Aan de andere drie respondenten heb ik de analyse per mail gestuurd.

3.5.3 Wijze van analyse

Ik heb in eerste instantie de inhoud van de waardegebieden en de scores van de gevoelens van de individuele respondenten geanalyseerd aan de hand van de Motivational System Theory van Ford en de typeringen van Hermans & Hermans-Jansen. Ik heb de vraagstelling ‘welke factoren spelen een rol in de

motivatie voor de studie, welk effect hebben deze factoren op de motivatie voor de opleiding en hoe worden de ervaringen met betrekking tot de motivatie voor de opleiding gevoelsmatig beleefd’ per individuele

respondent beantwoord. In de conclusie van de verhalen van de individuele respondenten geef ik weer hoe de factoren ‘eigen kenmerken’, de ‘academische integratie’ en de ‘sociale integratie’ de motivatie voor de opleiding beïnvloeden. De academische en sociale integratie betreft de interactie tussen de student en de leeromgeving. De analyse van vier respondenten zijn hieronder weergegeven, de overige analyses staan in bijlagen 2 tot en met 6.

Na de individuele analyses heb ik aan de hand van de inhoud en de typeringen van de waardegebieden van alle respondenten een overkoepelende analyse gemaakt om de vraagstelling te beantwoorden. Bij deze analyse zijn de factoren van Wolff & Crul de basis waarop ik de waardegebieden van de respondenten heb ingedeeld. Hierbij heb ik een eigen groepering gemaakt van de factoren, waardoor ik de resultaten op een logische wijze kan presenteren. Bij de bespreking geef ik aan de hand van de Motivational System Theory van Ford aan welke invloed de factoren hebben op de motivatie voor de opleiding. Hierbij geef ik de verschillen tussen de autochtone en allochtone studenten aan. Ik sluit af met een overkoepelende analyse van de affectieve betekenis van de waardegebieden. In deze overkoepelende analyse maak ik ook op het affectieve niveau een vergelijking tussen de allochtone en autochtone respondenten.