• No results found

Opbrengsten ontwikkelonderzoek bij de CIE

2. Uitvoering van het onderzoek

De direct betrokkenen onderschreven het nut en de noodzaak van een nieuwe koers voor CIE-Nederland; de bereidheid tot medewerking aan het onderzoekstraject was dan ook groot. Methodologisch is het onder- zoek uitgevoerd zoals dat in de sociale wetenschappen gangbaar is. We hebben zowel kwantitatieve als kwalitatieve data verzameld door middel van literatuurstudie, gestructureerde vragenlijsten (n = 64) en semi-ge- structureerde interviews (n = 29). Het onderzoek strekte zich uit over de directbetrokkenen van de CIE bij politie, OM en bijzondere opsporings- diensten, maar ook over ‘klanten’ van de CIE (bijvoorbeeld teamchef recherche, divisiechefs, hoofden regionale recherche). Noemenswaar- dig is dat we het invullen van de vragenlijsten gekoppeld hadden aan een tweetal bijeenkomsten waarbij alle leidinggevenden, coördinatoren en CIE-officieren van justitie aanwezig waren. Iedereen die aanwezig was bij de bijeenkomsten, heeft de vragenlijst ook daadwerkelijk inge-

vuld, met als gevolg dat de respons op de vragenlijst zeer hoog was en een goede afspiegeling vormde van het werkveld. Ter afronding van het onderzoek werd in het najaar van 2011 een rapportage met onderzoeks- bevindingen opgeleverd (Kop & Van Giels, 2011) en een artikel gepubli- ceerd (Kop, 2011). Hierin komen vraagstukken en dilemma’s naar vo- ren met betrekking tot de organisatie en de werkuitvoering van de CIE. Een aantal hiervan worden hier besproken.

Vraagstukken en dilemma’s voor de CIE

De CIE heeft een unieke positie binnen de opsporing. Ze verricht mooi en belangrijk werk. De afscherming van de methodiek en de identiteit van de informanten heeft echter de allerhoogste prioriteit. Dit betekent dat resultaten in beperkte mate kunnen worden gedeeld, en dat geldt ook voor het door ons verrichte onderzoek. Wel is het mogelijk om een aantal vraagstukken en dilemma’s te beschrijven.

Gedurende het onderzoek was een van de organisatievraagstukken of de CIE onder de (regionale) informatieorganisatie (RIO) of onder de opsporing c.q. divisierecherche zou moeten worden georganiseerd. Het belangrijkste argument vóór het onderbrengen bij de informatiepoot was dat beschikbare informatie door het opsporingsapparaat dan in den brede kan worden benut. In algemene zin kan eenieder zich hierin vinden, maar voor de CIE ligt dat een tikkeltje gevoeliger: sommigen denken dat de kans dan groter is dat informatie ‘op straat’ komt te lig- gen en hierdoor herleidbaar is naar een informant. De afscherming van informanten is essentieel in het werk van de CIE. Als die afscherming niet kan worden gerealiseerd, is dit een ‘doodzonde’ die soms ernstige consequenties kan hebben voor een informant en de geloofwaardigheid van de CIE. Bij de vorming van de Nationale Politie per 2013 is hier overigens een duidelijk standpunt over ingenomen: de CIE is onderge- bracht bij de informatieorganisatie.

Wat de werkuitvoering betreft, kwamen er vraagstukken naar voren als wat voor type informatie moet de CIE ten behoeve van de opsporing verzamelen. De focus van de CIE ligt van de CIE is in principe op ‘zwacri-waardige’ informatie; toch blijkt dat er in de praktijk de laatste

jaren in toenemende mate informatie wordt verzameld die als ‘midcri’ (midden-criminaliteit) wordt geclassificeerd. Dit soms ‘laaghangend fruit’ is verleidelijk om te plukken en heeft direct meerwaarde voor de districtsrecherche. Natuurlijk zijn beide soorten informatie waardevol voor het opsporingsproces, maar de vraag is wel waartoe de CIE op aarde is. De criminaliteit en speerpunten op de Nationale Intelligence Agenda (NIA) breiden zich verder uit en de hoeveelheid prioriteiten en aandachtsgebieden nemen toe, ook voor de CIE. Om enerzijds de CIE goed tot haar recht te laten komen en anderzijds ook duidelijk te zijn in wat afnemers van hen kunnen verwachten, is een duidelijker afba- kening nodig. Als de algemene mening is dat de CIE ook op andere dan zwacri-gebieden moet acteren, dan heeft dit consequenties voor de werkuitvoering. Andere vraagstukken zijn: Doet de CIE geheimzinni- ger dan nodig? Hoe is de verhouding tussen vraag (vanuit het korps) en aanbod (informatie van de CIE)? Hoe werkt de CIE samen met anderen? Met wat voor type informanten moet de CIE werken? Zijn dat met name mensen die zichzelf komen melden bij de CIE of moeten medewerkers van de CIE zelf meer actief op pad gaan om geschikte potentiële informanten te werven? Dit soort vraagstukken en dilemma’s zijn in het onderzoekrapport zorgvuldig uitgewerkt en onderbouwd. Op de doorwerking van het onderzoek en het totale ontwikkeltraject wordt zo meteen verder ingegaan. Vermeldenswaardig is dat er door de komst van de Nationale Politie in zekere zin een stroomversnelling is ontstaan, waardoor er meer eenduidigheid in de organisatiestructuur en informatiehuishouding van de politie is gekomen, dus ook bij de CIE. Onderzoeksteam

Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoekers en docenten van de Politieacademie vanuit het lectoraat C&R en de School voor Recherche, specifiek de teams bijzondere opsporing en intelligence. De combinatie van onderzoekers en docenten in dergelijke onderzoekstrajecten heb- ben we als waardevol ervaren, alleen al vanwege het feit dat inzichten die in het onderzoek worden opgedaan, direct vertaald konden worden naar het onderwijs. Dat is in dit geval ook gebeurd. Het onderzoek is een van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe CIE- opleiding die per maart 2014 start.

Doorwerking praktijk

De onderzoeksresultaten zijn binnen de politie op zowel operationeel, tactisch als strategisch niveau gepresenteerd en bediscussieerd. Bij het OM is een aparte bijeenkomst geweest waarin een presentatie is gege- ven aan alle CIE-officieren van justitie. Gezien de afgeschermde status van de CIE is er, op een artikel na in het Tijdschrift voor de Politie, wei- nig externe publiciteit geweest over de uitkomsten van het onderzoek. Het onderzoeksrapport zelf kreeg de status vertrouwelijk en kan alleen door directbetrokkenen worden ingezien na een verzoek aan de leiding- gevende van de CIE. Daar waar de externe doorwerking wellicht beperkt lijkt, is de doorwerking van de onderzoeksresultaten voor de specifieke CIE-praktijk groot te noemen.

Zoals beschreven vormde het onderzoek een onderdeel van een breder ontwikkelproces. Tussen eind 2010 en half 2011 zijn er negen pilots op kernthema’s gestart (bijvoorbeeld: hoe samen te werken met andere afgeschermde teams en wat kan er (juridisch) wel/niet betreffende de onderlinge informatie-uitwisseling), waarbij de teamsamenstelling wis- selde per pilot; medewerkers van de opsporingsdiensten, OM en Politie- academie waren in ieder geval vertegenwoordigd. De onderzoeksresul- taten en de negen pilots hebben de basis gelegd voor het visiedocument dat vervolgens is opgesteld door de professionals en dat tezamen met het onderzoeksrapport is overhandigd aan de opdrachtgever.

De professionals die het visiedocument schreven, zijn vervolgens in volle vaart verder gegaan met het realiseren van de gestelde uitgangs- punten en doelen. Op een deel van de onderzoeksuitkomsten (organi- satiestructuur en prioritering) moest op nationaal niveau een duidelijke keuze worden gemaakt, maar op een ander deel had de CIE zelf direct invloed (onder andere werkwijze, professionalisering). Ook voor de opleiding en de rol van de Politieacademie kwamen er waardevolle sug- gesties uit het onderzoek naar voren, die door de betrokken docenten verder zijn opgepakt en ontwikkeld; zo worden er nu praktijkdagen georganiseerd en is de opleiding uitgebreid met bijvoorbeeld een aan- vullende werkwijze om potentiële informanten te benaderen.