• No results found

7. Van tijdelijk landschap naar masterplan voor permanente invulling

7.3. Wat is de uitkomst voor de actoren?

Het doel van het masterplan was om gezamenlijk met alle actoren en

belanghebbenden een visie op de Wagenwerkplaats te ontwerpen. De eigenaar van de Wagenwerkplaats – NS Stations – heeft als corebusiness het laten functioneren van stations en hun directe omgeving. De Wagenwerkplaats heeft geen directe functie voor station Amersfoort. NS Stations heeft als doelstelling voor de Wagenwerkplaats het behoud van het cultureel erfgoed, waardecreatie, het verzilveren van de vastgoedpositie en het ontwikkelen van functies die een ov-vervoersvraag genereren (Masterplan Wagenwerkplaats). De doelstelling van de gemeente Amersfoort is het ontwikkelen van een centrum-stedelijk gebied. Hierbij zijn duurzaamheid en stedelijkheid belangrijke thema’s, alsook de ontwikkeling van het monumentale vastgoed als drager van het gebied (Masterplan Wagenwerkplaats). De bewoners van het Soesterkwartier hebben de Wagenwerkplaats “geadopteerd” en voelen zich sterk verbonden met het gebied. Veel burgerorganisaties zoals SIESTA en Duurzaam Soesterkwartier hebben zich ingespannen om bij te dragen de visievorming van de

Wagenwerkplaats. Voor hen is het van belang dat met de ontwikkeling van de Wagenwerkplaats de identiteit van het gebied (spoorverleden en spontane ontwikkelingen) niet verloren gaat. Ook is voor hen het duurzame karakter van de Wagenwerkplaats een belangrijk thema (Masterplan Wagenwerkplaats). De huidige gebruikers zien kansen in de toekomstige ontwikkelingen. Zij hechten er wel aan dat de ontwikkelingen geen hindernis vormen voor de uitoefening van hun bedrijf en dat het gebied bereikbaar blijft voor evenementen (Masterplan Wagenwerkplaats).

Het masterplan moet er (idealiter) voor zorgen dat aan alle hierboven genoemde wensen en belangen van de actoren voldaan wordt. Voor alle actoren geldt dat zij waarde hechten aan het behoud van de monumentale panden als dragers van de identiteit. Het masterplan biedt voldoende garantie om dit te waarborgen. NS Stations zal met de ontwikkeling van het gebied het terrein zeker voor een marktconform bedrag kunnen verkopen aan

ontwikkelaars die aan de visie van het masterplan willen voldoen. Daarmee komt ook de wens van de gemeente om op de Wagenwerkplaats een gemengd stedelijk woongebied te ontwikkelen tot zijn recht. De bewoners van het

Soesterkwartier mogen trots zijn op hun inspanningen en bijdragen aan het vormen van de visie op de Wagenwerkplaats. Door hun inspanningen is de erfgoedwaarde van de Wagenwerkplaats behouden. En ondanks alle nieuwe

ontwikkelingen die plaats zullen vinden, zal de Wagenwerkplaats herkenbaar voor en van de Soesterkwartierders blijven. Voor de huidige gebruikers en ondernemers op het terrein blijft er voldoende ruimte om hun activiteiten voort te zetten.

7.4. Conclusie

Hierboven is het planproces van de herbestemming van de Wagenwerkplaats beschreven en het daarbij behorende masterplan Wagenwerkplaats als resultaat daarvan. Daarnaast is beschreven welke uitkomsten het masterplan heeft voor de actoren. Het masterplan is echter nog niet vastgesteld door de gemeente – dit staat voor januari 2018 op de planning. Omdat het nog een plan en geen daadwerkelijke ontwikkeling betreft, is het lastig te zeggen of de

herbestemming voor alle actoren een succes zal zijn. Het masterplan geeft daarentegen wel perspectief aan een succesvolle herbestemming voor alle actoren. Daar zijn een aantal factoren van invloed op geweest. Het afzien van de eerste sloop- en nieuwbouwplannen heeft voor een nieuwe context gezorgd, waardoor op de Wagenwerkplaats een (pauze)landschap kon ontstaan met nieuwe (tijdelijke) functies. Deze (tijdelijke) invullingen waren het beginpunt van nieuwe waardecreatie in het gebied en zetten daarmee het proces van een andere herbestemming in gang. Daarnaast zijn een aantal procesmatige factoren (Hobma et al 2010) van invloed geweest op de ontwikkeling van de Wagenwerkplaats. Zo zijn na het afzien van het eerste plan vroegtijdig alle actoren betrokken geweest bij het opstellen van het nieuwe plan, of hebben zij daar in ieder geval de mogelijkheid toe gehad met de plenaire bijeenkomsten. Het gebied is met de indeling centrum, oost en west in duidelijke deelgebieden opgeknipt met elk hun eigen invulling. Ook zijn er go/no-gomomenten

gecreëerd omdat nieuwe ontwikkelingen (invulling van de kavels) alleen door mogen gaan als zij getoetst zijn door het RKT op basis van het

beeldkwaliteitsplan en voldoen aan een marktvraag. Desondanks zijn er nog een aantal onzekerheden in de ontwikkeling. Nieuwe ontwikkelingen mogen namelijk niet de evenementfunctie van de huidige ondernemers in de weg zitten, wat op gespannen voet kan komen te staan met de woonfunctie die voornamelijk in het westelijk deel van het gebied zal plaatsvinden en de duurzame mobiliteitsambities van het project. Zolang nieuwe duurzame

mobiliteitsconcepten nog geen breed maatschappelijk draagvlak hebben, zullen de evenementen afhankelijk zijn van niet-duurzame mobiliteitsconcepten. Bewoners zullen zich bewust moeten zijn van de gedeeltelijke

evenementfunctie van het gebied en (beperkte) geluidsoverlast moeten accepteren. De ondernemers van evenementen zullen hun evenementen moeten aanpassen aan de schaalgrootte die toepasbaar is in het gebied. Deze spanningen zullen toenemen wanneer het hoofdgebouw – nu nog in gebruik van de NS als opstalfunctie voor treinen – in 2025 vrij zal komen. Vooralsnog is een daadwerkelijk succesvolle invulling en nieuwe waardecreatie van de

Wagenwerkplaats dus nog niet te beoordelen. Gezien het enthousiasme over het masterplan en de goed beoordeelde samenwerking van de actoren (Alle interviews) mag verwacht worden dat de nieuwe waardecreatie en waardering van de Wagenwerkplaats succesvol zal zijn voor alle betrokken actoren.

Het proces dat de Wagenwerkplaats heeft ondergaan, van pauzelandschap naar een inhoudelijk besluit over de invulling van dit

Het niet door kunnen gaan van de oorspronkelijke sloop- en nieuwbouwplannen vormden een policy window (Teisman 2000) om op de Wagenwerkplaats een pauzelandschap te creëren met tijdelijke initiatieven en functies. De sloop- en nieuwbouwplanen op de Wagenwerkplaats zijn vanuit het perspectief van het burgerinitiatief een negatieve ervaring van beleid (Wagenaar 2005) en de

aanleiding geweest om een halt toe te roepen aan de teloorgang van industriële erfgoed van Amersfoort. Hierbij is de sloop van de portierswoning een

belangrijke trigger (Specht 2015) geweest. Vervolgens heeft het burgerinitiatief met het organiseren van verschillende activiteiten invloed gehad op de

(tijdelijke) invulling van de Wagenwerkplaats. Hiermee heeft het burgerinitiatief zichzelf uitgenodigd of gemanifesteerd aan de onderhandelingstafel met de gemeente en de NS. Anderzijds zijn de gemeente en de NS het burgerinitiatief als belangrijke actor in het gebied gaan zien. Deze onderhandelingen hebben uiteindelijk geleid tot een publiek-privaat-civiele samenwerking tussen

gemeente, NS en burgerinitiatief. Die heeft uiteindelijk het masterplan tot gevolg gehad. Deze onderhandelingspositie heeft ertoe geleid dat het burgerinitiatief zich een meebeslissende positie op de participatieladder van Edelenbos (2000) heeft verschaft, waarbij alle partijen samenwerkten op basis van

gelijkwaardigheid. Dit valt onder meer te zien in het opnemen van de

Duurzaamheidsvisie 2015-2050 in het masterplan. De gemeente heeft bij de ontwikkelingen op de Wagenwerkplaats zowel een faciliterende als een

delegerende bestuursstijl gehanteerd (Pröpper & Steenbeek 1998). Faciliterend door een positief advies te geven over de monumentale waarde van de panden maar de beleidsvorming over te laten aan de adviesbureaus door het opstellen van het masterplan. Delegerend (Pröpper & Steenbeek 1998) omdat zij aan de ontwikkelingen van de Wagenwerkplaats harde eisen heeft gesteld omtrent het aantal woningen en het aandeel sociale huur daarin.

8. Conclusie

Dit onderzoekt betreft een single case study naar de invloed van burgers op de herbestemming van cultureel erfgoed. Hierbij was de

veronderstelling/hypothese dat burgers erfgoed andere waarde toekennen of deze op een andere manier beschrijven dan publieke en private actoren. De herbestemming van de Wagenwerkplaats laat zien dat burgers een andere waardering hebben van het erfgoed en deze met andere motieven inzetten dan publieke en private actoren. In het geval van de Wagenwerkplaats hechten burgers aan de historisch gegroeide waarde van het erfgoed. Het erfgoed geeft hun een dragende identiteit, een sense of place en een sense of being, die hen verbindt met een plaats (Kruit et al. 2004). Voor hen is het belangrijk dat bij de herbestemming van het erfgoed de identiteit van de fysieke drager herkenbaar blijft en dat de toekomstige ontwikkelingen zorgen voor de versterking van de niet-fysieke dragers. De Wagenwerkplaats heeft voor de burgers een sociaal verbindende waarde. De herbestemming van de Wagenwerkplaats heeft voor de burgers van het Soesterkwartier een verbindend motief (Kruit et al. 2004). De gemeente en de NS als publieke en private actor zagen in eerste instantie de erfgoedwaarde van de Wagenwerkplaats niet in en hadden plannen de Wagenwerkplaats te slopen voor nieuwbouw.

De casus van de Wagenwerkplaats laat zien dat burgers door middel van

placemaking invloed kunnen uitoefenen op de herbestemming van het erfgoed.

Wetgevende en economische contextfactoren (Hobma et al. 2010) zorgden ervoor dat de Wagenwerkplaats zich tot een pauzelandschap kon ontwikkelen. Het burgerinitiatief en ook andere actoren maakten hier gebruik van om nieuwe tijdelijke functies te vestigen en maatschappelijke en commerciële

evenementen en initiatieven te organiseren. Het burgerinitiatief kreeg hiermee eerst een lokaal en later een landelijk publiek (Specht 2015), waardoor de Wagenwerkplaats op de politieke en publieke agenda kwam. Het burgerinitiatief verwierf zich hiermee een meebeslissende positie (Edelenbos 2000) aan de onderhandelingstafel met de gemeente en de NS. De gemeente ging het erfgoed als verhaal vertellende identiteitsdrager zien die kon bijdragen aan de toekomstige ontwikkeling van het gebied en het gebied kon verbinden met de rest van Amersfoort. De NS zag in dat de nieuwe initiatieven, functies en evenementen in het gebied een waardevermeerderende factor hadden en omarmde deze nieuwe invulling van het gebied.

De planvorming van de Wagenwerkplaats laat zien dat het planproces een cruciale factor is voor een goede of succesvolle gebiedsontwikkeling (Hobma et al 2010). Wanneer alle partijen op gelijke voet mee mogen denken en beslissen, zijn zij in ieder geval tevreden over het verloop van het proces van de beleidsvorming. In het geval van de Wagenwerkplaats heeft dit ertoe geleid dat alle partijen het erover eens zijn de monumentale erfgoedwaarde een vector is voor de toekomstige ontwikkeling van het gebied, waarin alle belangen van de actoren uitgedragen kunnen worden.

Dit onderzoek is uitgevoerd op het moment dat het masterplan Wagenwerkplaats nog vastgesteld moest worden door de gemeenteraad. Gezien de flexibiliteit die geboden wordt aan de invulling van de doelstellingen, moet de toekomst uitwijzen of de herbestemming van de Wagenwerkplaats daadwerkelijk als een succes gezien kan worden. Gezien het feit dat alle betrokken actoren een positieve beoordeling aan het planproces geven en dat een maatschappelijke organisatie vanuit de lokale gemeenschap de invulling van het masterplan mag toetsen, heeft de herbestemming van de

Wagenwerkplaats de potentie om tot een succesvolle herontwikkeling te komen.

Literatuur

Allmendinger, P. (2002), Towards a post-industrial planning theory. Policy

Sciences (8), pp.

401-421.

Bazelmans, J. (2013). “Naar integratie en maatschappelijke verbreding in de waardenstelling van erfgoed”, Boekman 96 (2013): 89-92, 89.

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford university press.

Edelenbos, J. (2000). Proces in vorm. Procesbegeleiding van interactieve

Flooren, M. W. J. (2015). Verbindend verleden: Erfgoed, vrije tijd en regionale identiteit.

Grijzenhout, F. (2007). Erfgoed, de geschiedenis van een begrip. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Groot Koerkamp, S. (2014). Waardevol herbestemmen. Een onderzoek naar de

invloed van burgers op het beleid van de herbestemming van industrieel erfgoed (Master's thesis).

Habermas, J. (1984). The theory of communicative action, volume I. Boston:

Beacon.

Healey, P. (1996), The communicative turn in planning theory and its implications for spatial

strategy formation. Environment and Planning B: Planning and Design 23(2), pp. 217-

234.

Hendriks, K. & Stobbelaar, D.J. (2003). Landbouw in een leesbaar landschap.

Hoe gangbare

en biologische landbouwbedrijven bijdragen aan landschapskwaliteit.

Wageningen.

Herbestemming.nu (2017). Geraadpleegd op 9-10-2017; beschikbaar op: https://www.herbestemming.nu/projecten/wagenwerkplaats-amersfoort & https://www.herbestemming.nu/projecten/rohm-haas-amersfoort

Hobma, F. (2011). Succesful Urban Area Development. In: Hobma, F. et al. (2011). Management of Urban Development Processes in the Netherlands:

Governance, Disign, Feasibility. Techne Press: Amsterdam.

IMOSS & H+N+S (2016). Masterplan Wagenwerkplaats. IMOSS&H+N+S:2016. Janzen, S. (2017) Interview 3: Interview met de vastgoedmanager namens de NS. 24 november:Utrecht.

Janssen, J. (2012). De toekomst van het verleden: ruimtelijke ordening en erfgoedzorg na Belvedere. Wageningen University.

Janssen, J. et al. (2014). Karakterschetsen : Nationale Onderzoeksagenda

Erfgoed en Ruimte : deel 1 – Kennisagenda.

Kersten, P. (2003). Regionale identiteit van landschappen. Interne notitie Alterra.

Kruit, J., Salverda, I. E., & Hendriks, C. M. A. (2004). Regionale identiteit van

natuur en landschap; Een verkenning van een containerbegrip en de bruikbaarheid als sturingsinstrument (No. 1014). Alterra.

Kolen, J. (2005). De biografie van het landschap. Drie essays over landschap,

geschiedenis en erfgoed

Paasi, A. (1986). The institutionalization of regions:; a theoretical framework for the understanding of the emergence of regions and the constitutions of regional identity. Femia, 164, pp. 105-146.

Paasi, A. (1996). Territories, boundaries and consciousness. New York: John Wiley & Sons, Ltd.

Pfadenhauer, M. (2006). Crisis or decline? Current sociology, 54(4):565-578. Pröpper, I.M.A.M. & Steenbeek, D.A. (1998). “Interactieve beleidsvoering”,

Bestuurskunde 7:7 (1998): 293-302, 293.

Ritchie, J. et al. (2003). Carrying out Qualititative Analyses. In: Ritchie, J. et al. (2003). Qualititative Research Practice: A Guide for Social Science Students

and Researches. London: Sage.

Ramsdoender, W. (2017). Interview 2: Interview met Projectleider van de Wagenwerkplaats namens de Gemeente Amersfoort. 15 November:Amersfoort Roos, J. (2007). De ontdekking van de opgave: herontwikkeling in de praktijk= Discovering the assignment: redevelopment in practice. VSSD, Delft, The

Netherlands

Sickman, J. (2017). Interview 1: Interview met de initiatiefneemster van de burgerparticipatie de Wagenwerkplaats. 15 november:Amersfoort

Specht, M. (2012). De Pragmatiek van Burgerparticipatie: Hoe burgers omgaan met complexe vraagstukken omtrent veiligheid, leefbaarheid en stedelijke ontwikkeling in drie Europese steden.

Stichting Duurzaam Soesterkwartier & De Wagenwerkplaats (2015).

Duurzaamheidsvisie2015-2050. Stichting Duurzaam Soesterkwartier:2015.

Stipo Consult en Alterra, Culturele planologie en identiteit. Weer naar een karakteristieke omgeving. www.stipo.nl

Teisman, G. R. (2000). Models for research into decision‐makingprocesses: on phases, streams and decision‐making rounds. Public administration, 78(4), 937- 956.

Yin, R. K. (2008). Case Study Research: Design and Methods. 5th Edition. Thousand Oaks, CA: Sage.