• No results found

4. Methodologisch kader

5.3. Van welke sturingsvorm is sprake en is deze effectief?

5.3.1. Type sturingsvorm

Nu de netwerkkenmerken inzichtelijk zijn gemaakt kan het netwerk worden getypeerd aan de hand van de theorie van Provan en Kenis (2008). Dit is gedaan op basis van de mate waarin er sprake is van bemiddeling tussen netwerkleden en de mate waarin het netwerk door de netwerkleden zelf, of door externe actoren bestuurd wordt. Gebleken is dat het onderzochte netwerk overeenkomsten vertoont met alle drie de ideaaltypische sturingsvormen. Tevens kan een aanvulling worden gedaan op de theorie.

Op strategisch niveau komt het netwerk overeen met de NAO. Volgens de theorie van Provan en Kenis (2008) is er bij een NAO sprake van een externe bestuurlijke entiteit, bestaande uit één individu of uit een formele organisatie bestaande uit een executive director, staf en uitvoerend bestuur dat opereert vanuit een aparte locatie. De beleidsadviseur Werk van de gemeente Nijmegen neemt vanuit een externe positie strategische beslissingen voor het netwerk. Dit zijn bijvoorbeeld besluiten over financiële ondersteuning en over uitsluiting van actoren waaronder N.E.C. en uitzendbureau WerkDirect. De beleidsmedewerker neemt hier de rol van netwerkfacilitator op zich en stimuleert groei van het netwerk door middel van gerichte financiering en facilitering, zonder deel uit te maken van het netwerk. Verder heeft de beleidsadviseur, met het oog op een optimale doelbereiking, besloten dat ´zorgjongeren´ niet meer mogen deelnemen aan Move2Work.

Echter, op operationeel niveau wordt het netwerk gestuurd door de jongerenadviseur van het RJN. Overeenkomstig de theorie van Provan en Kenis (2008) over het leiderorganisatienetwerk, neemt zij de rol van netwerkleider op zich en participeert aan de netwerkactiviteiten. Tijdens de vierwekelijkse evaluatiegesprekken wordt in overleg met enkele andere netwerkleden besloten welke instanties er per jongere moeten worden ingeschakeld. De jongerenadviseur draagt zorg voor de coördinatie van deze netwerkactiviteiten en is hierin de eindverantwoordelijke.

Andere kenmerken van het leiderorganisatienetwerk zijn sterke centralisatie en asymmetrisch verdeelde macht (Provan & Kenis, 2008). Van sterke centralisatie is in het netwerk rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid geen sprake. Actoren in het primaire proces krijgen veel autonomie in de uitvoering van hun werkzaamheden omdat zij beschikken over (impliciete) kennis welke is opgedaan uit ervaring en daardoor niet gemakkelijk te delen is. Ook het voorbeeld van het Weerbaarheidscentrum dat niet deelneemt aan vergaderingen en de invulling van trainingen ad hoc bedenkt, is tekenend voor het gebrek aan sterke centralisatie. Verder is het RJN sterk afhankelijk van de kennis van Futsal Chabbab voor zowel de opzet als de uitvoering van het beweegtraject. Het leveren van maatwerk aan de individuele jongeren centraal staat centraal, waardoor een strikte doelbepaling en rol- en taakverdeling niet mogelijk zijn. Het traject wordt aangepast aan de behoeften van de individuele jongeren en netwerkleden krijgen veel autonomie in de uitvoering van hun taken. Kijkend naar de theorie van Provan en Kenis (2008) kan er gesteld worden dat er overeenkomsten zijn met een zelfsturend netwerk. Actoren op operationeel niveau hebben onderling intensief contact en er is sprake van nauwe samenwerking, welke noodzakelijk zijn om het vangnet rondom de jongeren sluitend te krijgen en dus ook om het doel te behalen. Men toont begrip voor elkaars werk en inzet en men draagt er zorg voor dat netwerkleden op de hoogte blijven van nieuwe, belangrijke informatie omtrent de jongeren. Deze kenmerken sluiten eveneens aan bij de theorie van Provan en Kenis (2008) over een zelfsturend netwerk. Echter, van een zuivere zelfsturende vorm is geen sprake omdat er duidelijk sprake is van een netwerkleider die zorg draagt voor de coördinatie en

aansturing van netwerkactiviteiten. Bovendien zijn netwerkleden niet alleen bezig met taken rondom Move2Work. Het feit dat de taken rondom Move2Work bovenop de normale werkzaamheden komen, evenals de fysieke afstand tussen de organisaties, maken dat een zelfsturende vorm van netwerksturing niet gunstig zou zijn. Regelmatig overleg is namelijk nodig om tot consensus te komen.

Daarentegen kan, in aanvulling op de theorie van Provan en Kenis (2008), gesteld worden dat er sprake is van een tweede netwerkleider op operationeel niveau. Futsal Chabbab is namelijk als enige verantwoordelijk voor de aansturing van het beweegtraject en coördineert de sportactiviteiten. In aanvulling op de theorie van Provan en Kenis (2008) kan er dus gesteld worden dat er in een netwerk op operationeel niveau sprake kan zijn van twee netwerkleiders die elk een eigen netwerkonderdeel aansturen en daarover intensief bemiddelen met elkaar. Met het netwerk rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid via sport wordt dus aangetoond dat bij een grote kennisafhankelijkheid van een netwerkleider in een netwerklid, een tweede netwerkleider kan worden aangesteld die verantwoordelijk is voor een eigen netwerkonderdeel.

Concluderend kan er gezegd worden dat er in het netwerk rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid via sport sprake is van een hybride sturingsvorm met op strategisch niveau aansturing door de beleidsadviseur Werk in de rol van NAO en op operationeel niveau een leiderorganisatienetwerk waarbij aansturing plaatsvindt door twee netwerkleiders. Hierbij is de jongerenadviseur van het RJN verantwoordelijk voor netwerkactiviteiten rondom het welzijnsgedeelte en Futsal Chabbab voor netwerkactiviteiten rondom het sportgedeelte. Verder doen zich op dit niveau kenmerken voor van een zelfsturend netwerk waarbij netwerkleden intensief bemiddelen met elkaar wat noodzakelijk is om het vangnet rondom de jongeren sluitend te krijgen en te behouden. Afbeelding 2 vormt een schematische weergave van de netwerkvormen.