• No results found

Op 31 december 1879 besloot de Amsterdamse gemeenteraad over de toekomst van de riolering in de stad.213 Ter discussie lag een voorstel van het college van burgermeester

en wethouders dat de toepassing van een aantal verschillende stelsels beoogde, waaronder het Liernurstelsel in de nieuwste delen en het beerputtenstelsel in de oude binnenstad. Wel zouden de voorzieningen in de nieuwe delen van de stad zo worden aangelegd dat de toepassing van verschillende stelsels mogelijk was. Dit voorstel werd uiteindelijk met twintig tegen zestien stemmen aangenomen.214 Het was een overwinning

voor de voorstanders van het Liernurstelsel. Aan de hand van het Gemeenteblad van dat jaar wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de manier waarop in deze discussie buitenlandse invloeden een rol spelen. Voor het eerst in deze scriptie is ook aandacht voor de politieke kant. Door te kijken naar dit (voorlopig) ‘eindpunt’ in de discussie kan iets gezegd worden over of de internationale oriëntatie van de discussie uiteindelijk enige invloed heeft gehad op het besluit of dat bij de uiteindelijke beslissing toch andere belangen de doorslag gaven.

In de jaren voorafgaand aan het uiteindelijke raadsbesluit is stevig gediscussieerd.215 Uit de bronnen komt naar voren dat de raad en de ambtenaren van de

gemeente hebben geworsteld met verschillende adviesrapporten. Vlak na de eerste toepassing van het Liernurstelsel aan de Looijerssloot kwam hoogleraar scheikunde Jan Willem Gunning met een kritisch rapport (1872) dat aan de ene kant afrekende met een aantal argumenten tegen het stelsel van Liernur, maar aan de andere kant ook zeer kritisch was over de verwachte kosten. Een lange polemiek tussen Liernur en Gunning volgde.216 In de jaren daarop werd Amsterdam uitgebreid met de negentiende-eeuwse

ring en moest de gemeenteraad beslissen over de eventuele toepassing van het Liernurstelsel in de nieuwe stadsdelen. Het hierboven besproken gemeenterapport van de Bodem- en Waterzuiveringscommissie (1873) van ingenieurs was Liernur niet gunstig gezind. Deze commissie kon zich alleen met de toepassing van het stelsel verenigen wanneer het gecombineerd zou worden met veel watergebruik. Zij verwachtte namelijk dat de armere stadsbewoners hun afvalwater in het systeem zouden afvoeren. Dit

213 Van Zon, Een zeer onfrisse geschiedenis, 116.

214 Gemeenteblad Amsterdam, tweede afdeeling, verslag der vergadering van den gemeenteraad, enz.,

Zitting van woensdag 31 december 1879, 937.

215 Van Zon, Een zeer onfrisse geschiedenis, 112-20. 216 Ibidem, 111.

voorstel ging echter geheel in tegen de basisprincipes van het stelsel. In 1874 volgde een rapport met een positief oordeel over het Liernurstelsel van de directeur Publieke Werken J. Kalff. Ook op basis daarvan kon klaarblijkelijk geen definitieve keuze worden gemaakt, want twee jaar later kwam diezelfde Kalff met een rapport waarin hij opnieuw de mogelijkheden voor de toepassing van het Liernurstelsel in de nieuwe delen van de stad uiteenzette (1876).217 Over de jaren groeide onder tegenstanders vooral het geloof

dat het Liernurstelsel niet de oplossing bood voor het grootste euvel. Een gezondheidscommissie beargumenteerde in 1876 bijvoorbeeld dat het aandeel fecaliën in de verontreiniging van het Amsterdamse water slechts een dertigste was.218 Het

Liernurstelsel zou volgens die redenering dus slechts een kleine bijdrage leveren aan de verbetering van de algehele gezondheidssituatie in de stad. Door de mogelijke toepassing in de landbouw raadde zij desalniettemin het Liernurstelsel aan. Op de meeste van deze stukken kwam Liernur uiteraard met een uitgebreide reactie. Een reden voor de lange duur van de discussie waren de vele rapporten die gewijd waren aan de opbrengsten van de meststoffen, de verdunning van de massa of de kosten van het stelsel in Amsterdam, in andere Nederlandse en in buitenlandse steden. Er kwam telkens nieuwe informatie beschikbaar die vaak tot tegengestelde conclusies leidde. Een tweede reden is dat voor de beoordeling van elk voorstel of rapport een raadscommissie aangewezen moest worden, die vervolgens maanden nodig had om tot een advies te komen. Nadat nog een commissie, ditmaal een raadscommissie van Publieke Werken, zich in het debat mengde, deed het college van burgermeester en wethouders zelf een voorstel aan de gemeenteraad. Het college stelde voor om in de nieuwe delen van de stad geleidelijk het Liernurstelsel in te voeren en de riolering in het oude deel van de stad voortaan volgens het spoelstelsel te laten geschieden. Weer volgde een lange discussie, waarin ongeveer alle mogelijke stelsels opnieuw werden voorgesteld, het grachtenspoelstelsel dat de ingenieurscommissie had aangeraden in 1873, het spoelstelsel, het Liernurstelsel en zelfs het beerputtenstelsel. Hieruit blijkt dat de tegenstanders van de toepassing van het Liernurstelsel ook geen passend alternatief konden aanleveren. Het college wijzigde zijn voorstel daarom nogmaals en dit plan werd uiteindelijk besproken in de raadsvergadering op 31 december 1879. Dit voorstel was er dus een in een reeks van voorstellen en debatten, het was de zoveelste poging om tot 217 Ibidem, 113-16. 218 Ibidem, 113.

consensus te komen in de raad. En deze consensus was hard nodig, aangezien de afkeuring van het voorstel de voortzetting van de toenmalige situatie zou betekenen. Veelvuldig vragen de voorstanders van het plan van B & W wat de andere raadsleden als alternatief konden bieden. Uit de voordrachten blijkt zelfs enige hopeloosheid. De voorgestelde oplossing was wellicht niet perfect, maar een echt alternatief was er niet wanneer de raad tegen het voorstel van B & W zou stemmen.219 Door de rapporten en

onderzoekscommissies waren alle alternatieven van de hand gewezen, maar de raadsleden waren het erover eens dat de toenmalige situatie niet meer kon voortduren. Toch hadden de gemeenteraadsleden maar liefst drie hele dagen nodig om tot een stemming te komen. De laatste dag van deze vergadering wordt in de volgende alinea’s onder de loep genomen.

In de notulen van de vergadering op de laatste dag van 1879 wordt gerefereerd aan het wantrouwen dat veel raadsleden hadden jegens Liernur en de heftigheid van het debat in zowel de politieke arena als in de vakliteratuur. Gemeenteraadslid Gosschalk stelde dat “men in zaken, waarvan men geen verstand heeft, het heftigst is in zijne bestrijding”.220 Het voorstel van het college zorgde er volgens Gosschalk ieder geval dat

ten halve gekeerd werd, in plaats van ten hele gedwaald.221

Dat ook de gemeenteraadsleden de ontwikkelingen in het buitenland volgden, wordt duidelijk uit een van de voordrachten. Gemeenteraadslid Pels wijst op het feit dat de tegenstanders van het Liernurstelsel als argument aanhaalden dat het in andere steden niet uitgebreid was toegepast. Daarom vroegen zij zich af waarom Amsterdam dit dan wel zou doen. Dit argument liet de spreker “koel”. Immers, zo stelde hij:

Amsterdam’s geschiedenis toont aan dat onze stad zelden gewoon slaafs na te volgen, doch meestal het initiatief nam (…). Bovendien, alleen te staan en te volharden, toont nog niet aan dat men dwaalt. Galileï stond ook alleen en toch had hij gelijk.222

Uit dit citaat blijkt een nieuwe wijze waarop naar de buitenlandse voorbeelden werd gekeken, namelijk niet als toonaangevend voorbeeld, maar juist als een voorbeeld van massagedrag en gebrek van creativiteit. Buitenlandse voorbeelden worden hier gezien

219 Ibidem, 911 en 927.

220 Gemeenteblad Amsterdam, tweede afdeeling, verslag der vergadering van den gemeenteraad, enz.,

Zitting van woensdag 31 december 1879, 910.

221 Ibidem, 911. 222 Ibidem.

als conservatieve, bijna ouderwetse oplossingen tegenover de moderne, progressieve oplossing die in Amsterdam zou kunnen worden uitgevoerd. Hieruit spreekt een verlangen naar een bloeiperiode zoals de stad die kende in de zeventiende eeuw, de hoop om er weer toe te doen. Zeker met betrekking tot “eene zaak (…) van zoo groot hygiënisch belang...”223 De vergelijking tussen Galilei en Amsterdam is scheef, maar wekte een

verlangen op en speelde in op de emoties van de raadsleden. Daarmee maakte Pels de eenzame weg die Amsterdam zou inslaan wanneer werd ingestemd met het voorstel van het college van B & W tot iets unieks, bijna heroïsch.

Pels trekt ook de argumenten van zijn tegenstanders in twijfel. Daarbij valt goed terug te zien hoe de buitenlandse voorbeelden via de Urban International op twee manieren gebruikt kunnen worden. Tegenstanders van het Liernurstelsel wezen op de mislukte proeven in bijvoorbeeld Leiden, Dordrecht en Praag. Pels zelf wijst echter op de proef in Sint-Petersburg waar iedereen juist heel tevreden was met het resultaat.224 Er werd in vele plaatsen met het stelsel van Liernur geëxperimenteerd en zodoende konden voor- en tegenstanders selectief verwijzen naar de resultaten die hun eigen visie op de zaak ondersteunden. Er waren immers zowel tamelijk succesvolle toepassingen te vinden als minder succesvolle toepassingen. Hetzelfde gold voor publicaties en rapporten. In zijn toespraak wees gemeenteraadslid Tromp bijvoorbeeld op een aantal onderzoeken van buitenlandse hygiënisten en professoren om zijn standpunt te ondersteunen, terwijl Pels naar andere onderzoeken verwees die precies het tegendeel beweerden. Zelfs in Londen, dat reeds jaren daarvoor al gekozen had voor grootschalige invoering van het spoelstelsel, werd nog onderzoek gedaan naar andere mogelijkheden. De Britse ingenieur Haywood had een rapport opgesteld “[t]en gevolge van meer en meer veldwinnende ontevredenheid in Engeland over de ten koste van zoovele milioenen aangelegde spoelstelsels, als ook wegens het toenemende wantrouwen in de deugdelijkheid van dat stelsel”.225 Voor de voorstanders van het Liernurstelsel was dit uiteraard een prachtig

argument. Niet alleen werd het Liernurstelsel onderzocht door een Britse ingenieur ten behoeve van een mogelijke toepassing in een van de grootste steden ter wereld, ook bleek dat een van de meest voor de hand liggende alternatieven, het spoelstelsel, niet naar

223 Ibidem.

224 Ibidem, 912. 225 Ibidem, 921.

volledige tevredenheid functioneerde. Het eens zo retorisch sterke Britse voorbeeld bleek aan kracht te hebben ingeboet.

Sommige sprekers betwijfelden in hoeverre de aangehaalde voorbeelden van experts uit het buitenland correct werden gepresenteerd door hun collega’s. Zo stelde de nieuwe wethouder Publieke Werken, Bergsma, dat de tegenstanders een professor genaamd Rancke onjuist citeerden. Bergsma geloofde dat “de professor even verbaasd zou zijn als hij te Munchen [sic] zou hooren wat men hier van hem zegt”.226 Hij vervolgt

zijn toespraak met nog twee voorbeelden van verkeerd gebruikte argumenten, die hij “spraakverwarringen” noemt. Aan het einde van de negentiende eeuw konden beweringen en argumentaties vaak niet op het moment zelf gecontroleerd worden. Daarbij komt dat niet iedereen in de raad kennis had van de onderwerpen van de onderzoeken, en het is gemakkelijk voor te stellen hoe voorbeelden met autoriteit verkeerd werden aangehaald of geïnterpreteerd door de gemeenteraadsleden. Gemeenteraadslid Jitta verwees in zijn voordracht tijdens de vergadering op deze gebrekkige kennis van veel raadsleden. De meesten zullen ook slechts over een bepaald aspect van het stelsel kennis hebben gehad. Jitta haalde volgens zijn tegenstanders alleen financiële argumenten aan, waar zij niet over konden oordelen. Waarop Jitta zich afvraagt welke argumenten zij dan wel verlangen: “Hygiënische? De heer Teixera de Mattos heeft nog gisteren verklaard dat hij geen wetenschappelijk betoog zoude leveren, want de Raad verstaat er toch niets van!”227 Uiteindelijk vraagt Jitta: “hoe zullen wij leeken nu beslissen, zeggen het moet zoo en niet anders zijn?” (Cursivering in oorspronkelijke tekst)228

Opvallend genoeg overheersen in de notulen van de raadsvergadering op 31 december 1879 de verwijzingen naar en argumenten uit het buitenland. Rapporten, boeken en resultaten van proeven in het buitenland zijn vrijwel de enige argumenten die de voor- en tegenstanders gebruiken om elkaar te bestrijden of om hun eigen stem te verantwoorden. Een belangrijke reden hiervoor lijkt te zijn dat door het aanhalen van veronderstelde onafhankelijke onderzoeken (voornamelijk uit het buitenland) een soort onpartijdigheid geclaimd kon worden, terwijl in werkelijkheid vaak selectief werd omgegaan met de beschikbare informatie. Er is vrijwel geen aandacht voor de specifieke, lokale omstandigheden in Amsterdam. Geen van de technische experts, zoals Van Niftrik 226 Ibidem, 926. 227 Ibidem, 913. 228 Ibidem.

of Kalff, die onderzoek hadden gedaan naar de toepassing van een van de rioleringsmethoden in Amsterdam, werden genoemd. Dit terwijl er in de voorafgaande jaren veel adviesrapporten waren verschenen om de raad te adviseren. Dezelfde discussie die speelde in de Urban International lijkt de raadsvergadering te domineren alsof de raadsleden eerst wilden vaststellen welke methode internationaal gezien de beste keuze was, voordat ze konden nadenken over de praktische toepassing en gevolgen daarvan voor Amsterdam. Het buitenland bleef retorisch dus belangrijk in de politiek. Wat daar gebeurde had een bepaald gewicht, waardoor alle raadsleden zich verplicht voelden om naar de buitenlandse voorbeelden te verwijzen. De ontwikkelingen in buitenlandse steden lijken dus zeker van invloed te zijn geweest op de uiteindelijke beslissing.

De complexiteit van het hygiëneprobleem, waarbij veel technische, financiële, judiciële en politieke belangen een rol speelden, bemoeilijkte de discussie en de uiteindelijke beslissing. Van de raadsleden kon wellicht niet verwacht worden dat zij hierover middels zelfstudie een gewogen oordeel zouden vellen. Er moest een keuze gemaakt worden. Geen van de twee opties was onomstreden, maar was voor de voor- en tegenstanders van het Liernurstelsel niet mogelijk om hun zaak hard te maken, ondanks alle informatie die hen ter beschikking stond uit binnen- en buitenland.

Ondanks de lange tijd die Amsterdam nodig had voor de systeemkeuze, werd de keuze voor Liernurstelsel al na twee decennia teruggedraaid. Echter, er moet gezegd worden dat het stelsel tussen 1879 en 1906 redelijk gefunctioneerd heeft. Er was inmiddels ervaring opgedaan met het pneumatische systeem, waardoor het technisch prima functioneerde. Daarnaast waren de kosten per persoon te overzien en gingen de hygiënische omstandigheden erop vooruit. De grootste factor in de ondergang van het Liernurstelsel was de ruimere beschikbaarheid van schoon water. De gebruikers van het Liernurstelsel lieten dit namelijk overwegend in het systeem belanden. Dit was moeilijk te voorkomen. Daarnaast werd het gebruik van het watercloset steeds populairder. Deze voorziening kon beter gebruikt worden in combinatie met water en werd uiteindelijk de standaard in grote delen van de wereld.

Conclusie

Aan het einde van de negentiende eeuw vond in Amsterdam een lange discussie plaats over de toekomst van de rioleringswerken.229 In deze scriptie stond deze discussie

centraal en is antwoord gegeven op de vraag hoe tussen 1870 en 1879 ideeën over rioleringsverbeteringen via de Urban International in Amsterdam terechtkwamen. Het concept Urban International heeft geholpen bij het afbakenen van de onderzochte thema’s en bood handvatten bij het analyseren van de bronnen.

Ten eerste is gekeken naar de deelnemers aan deze discussie, de experts, de ingenieurs, en naar de manieren waarop zij gebruikmaakten van het internationale milieu dat ontstond in de negentiende eeuw. De sleutelfiguren oriënteerden zich op internationale ontwikkelingen en maakten hun ideeën kenbaar bij een breder publiek, waaronder de gemeenteraadsleden, middels tijdschriften en rapporten. Zij waren daarmee belangrijke verbinders tussen Amsterdam en het buitenland en hadden een grote rol als voorlichters van de bestuurders van de stad.

Door het toenemende volume van buitenlandse testresultaten konden bij vrijwel elk standpunt de bijbehorende onderzoeksresultaten worden gevonden. Hoofdambtenaren waren continu op zoek naar nieuwe onderzoeksresultaten of uitvindingen die hen konden helpen om de problematiek aan te pakken. Vakgenootschappen als de Maatschappij ter Bevordering van de Bouwkunst en Architectura et Amicitia boden de mogelijkheden hiertoe. Binnen de genootschappen konden de leden elkaar ontmoeten en hadden zij de beschikking over allerhande binnen- en buitenlandse tijdschriften en publicaties. Ook publiceerden beide genootschappen hun eigen tijdschriften. Deze tijdschriften beschikten over grote netwerken, waarmee ze ontwikkelingen in het buitenland in de gaten hielden. Van Niftrik was lid van beide verenigingen. Voor zover bekend was Liernur niet betrokken bij de Nederlandse verenigingen, maar wel was hij een tijd redacteur bij een vooraanstaand Engels vaktijdschrift. Tijdschriften en vakgenootschappen voorzagen de sleutelfiguren dus van kennis en netwerken.

Om te functioneren als verbinder tussen Amsterdam en de rest van de wereld hoefde iemand niet per definitie mobiel te zijn. Zo maakte Van Niftrik vooral gebruik van de Urban International door publicaties te lezen en te gebruiken. Door reizen, de

229 Buiter, Riool, rails en asfalt, 145.

ontmoetingen die hij had met ingenieurs die bij hem op bezoek kwamen en door zijn deelname aan bouwkundige genootschappen fungeerde hij als verbinder tussen het buitenland en Nederland, wat op zijn beurt weer anderen in Nederland heeft beïnvloed. Hij was immers de eerste die een concreet plan maakte voor een spoelstelsel in Nederland.

Over het algemeen waren ingenieurs betrekkelijk mobiel. De reizen die zij ondernamen, zijn belangrijk geweest voor de vorming van hun denkbeelden. Een kanttekening is dat deze reizen afhankelijk waren van andere, al bestaande netwerken. Van Niftrik en Liernur konden reizen, omdat zij daartoe in de gelegenheid werden gesteld door hun werkgevers. Voor Liernur waren dit twee rijke Amsterdamse handelaars, voor Van Niftrik was dit de gemeenteraad. Door de internationale oriëntatie van de nieuwe, industriële bestuurselite die opkwam in de negentiende eeuw internationaliseerden ook andere beroepsgroepen. Zonder deze handelsnetwerken hadden was Liernur waarschijnlijk nooit in de Verenigde Staten terechtgekomen of was het voor Van Niftrik financieel niet mogelijk geweest om naar Londen te reizen.

Ten tweede is gekeken naar tijdschriften en congressen, twee media waar ideeën konden worden uitgedragen en uitgewisseld. Vooral tijdschriften zorgden voor een besef van een veranderende wereld. Het was een nieuwe vorm van communicatie die het mogelijk maakte om op een andere manier informatie over te dragen dan via boeken, namelijk door middel van vele korte berichten van over de hele wereld. Zo werd ingespeeld op het menselijk verlangen om op de hoogte te blijven van gebeurtenissen. Tijdschriften en congressen speelden een belangrijke rol in het informeren van de middenklasse over ontwikkelingen in het buitenland. Dit waren gebeurtenissen die onafhankelijk van elkaar plaatsvonden en in veel gevallen weinig meer met elkaar gemeen hadden dan dat ze binnen het tijdsbestek van het tijdschriftnummer vielen.230

Door media als tijdschriften en kranten werden gebeurtenissen en nieuwtjes op vele plekken in de wereld geconsumeerd in een “extraordinary mass ceremony”, waarbij de deelnemers zich ten volle bewust waren van het grote aantal deelnemers aan deze gelijktijdige ceremonie.231 Tijdschriften dienden als plaats voor discussies, maar fungeerden ook als podium om denkbeelden kenbaar te maken aan een groter publiek, wat op zijn beurt weer invloed 230 B. Anderson, Imagined communities (Londen – New York: Verso, 1993), 33. 231 Anderson, Imagined communities, 35.

kon hebben op beleidsmakers. Als tijdschriften virtuele discussieplekken waren, waren congressen werkelijke momenten waarop hygiëne-experts en hygiënebeleidsmakers elkaar ontmoetten. Daar konden zij hun ervaringen met elkaar vergelijken, overleggen, elkaar adviseren en van elkaar leren. Ideeën die hier werden opgedaan, brachten de experts vervolgens over naar eigen land en om te zorgen dat niet alleen zij hiervan konden profiteren, werden verslagen van congressen in tijdschriften gepubliceerd.

Al deze informatie stond ook de gemeenteraad ter beschikking. Niet alleen nam de raad passief kennis van deze ontwikkelingen, hij stuurde ook actief hoofdambtenaren en raadscommissies naar het buitenland om die zich daar te laten oriënteren. Uiteindelijk werd in Amsterdam gekozen voor een rioleringsstelsel dat, internationaal gezien, niet veel werd gebruikt. Dit lijkt op het eerste gezicht een tamelijk opmerkelijke keuze en daarom wordt in deze conclusie ook ingegaan op verklaringen voor de eenzame weg die Amsterdam koos.

Wellicht kan de keuze van Amsterdam om toch door te gaan met het Liernurstelsel