• No results found

Geraadpleegde literatuur

Bijlage 11: Transcript focusgroep

A:Dus eh bij welke puzzels had je elkaar nodig en hoe hielpen jullie elkaar? O: Geen een

L: Nou jij was ook niet on fire hoor

R: Wel bij die grafiek denk ik wel of bij die woorden L: Hallo die koekjes zijn niet voor jou alleen

T: Vooral de woorden want daar heb je wel gewoon ehm elkaars kennis nodig van het verhaal R: en iedereen weet iets anders

T: Iedereen heeft ook ander inzicht dus mensen kunnen sneller woorden zien dan andere dus eh O: en bij die ehm graphic ofzo omdat de 1 het moest opnoemen en de ander puntjes moest zetten en de ander moest denken en ik kon niet denken dat het een 7 was ​hij lacht

T:En bijvoorbeeld bij de rebus dan moet je ook wel sommige mensen die zien sneller wat een plaatje betekent dan anderen dus dan moet je ook elkaar helpen

A: Ja en bij die (kruiswoord) waren er ook een paar dingen die ik wel aan O. en aan R. had verteld maar niet aan jullie twee. ​Tegen O:​ die hoorndrager waar je mee kwam uiteindelijk. Hey en bij welke puzzels moest je dingen die je bij Engels hebt geleerd gebruiken of je kennis over de engelse taal

O: die woordjes L: alles

O: en de en de rebus

L: als je niet weet wat graph betekent of wat coordinates betekent ja dan kom je er niet echt vooruit

T: en natuurlijk ook om de opdrachten te lezen

A: En bij welke dingen had je dan kennis van andere vakken nodig? O: coordinaten

T: wiskunde O: wiskunde

A: Oke, cool, en vonden jullie deze escape room uitdagend?

T: Ja de opdrachten zijn eigenlijk gewoon perfect eigenlijk niet te moeilijk en niet te makkelijk en wel gewoon dat je nog wel een beetje had van oke wat is dit dat je wel lang moest nadenken maar dat is juist wel leuk anders is het niet leuk de escape room

A: En hielp het daarbij dat je met zn vieren was? T: ja ik had het niet in mn eentje gekund

L: ik kan geen escape room de laatste keer dat ik in een escape room was werd ik oprecht bang van die escape room ik dacht we hebben nog maar 2 minuten ik dacht ja nu gaan we dood ja want we gingen een hele enge doen en als je er zegmaar uit kwam, dan kwam er zo een clown maar er kwamen allemaal clowns daarna

A: Maar waarom ben jij daar heen gegaan?

L: omdat ik niet wist dat er clowns bij waren dus ik zat eenmaal in dat ding ik denk ja kut A: Ja het klinkt niet heel wijs inderdaad

A: Ja. Heftig. Ehm en welke opdrachten eh wat vond je er moeilijk of makkelijk aan?

T: nou ik vond deze (crossword?) denk het moeilijkste want er zitten wel woorden bij die je ja waar die je niet echt heel goed wist eigenlijk

O: hierbij moest je de verhaal intensief lezen en kennis gebruiken en bij de rest hoefde je alleen logisch na te denken dus daar hoef je alleen toepassen en inzicht

L: nou ik vond die met die paragraaf ding (grafiek) dat moest je maken je moet wel inzicht hebben om tot zo een cijfer te komen omdat O. die zij misschien wel gelijk 7 maar ik kon mijn god niet weten dat het 7 was ik was daar nooit zelf op gekomen

O: een beetje inzicht

L: precies dus je hebt ook inzicht nodig

A: Ja want dat was wel grappig want jullie hadden hem zo verbonden maar het was eigenlijk mijn bedoeling om het zo te doen.

T: oh ja zo, ik snap het. Dat kan ook. O: Mevrouw, dat moet zo.

L: Ja dat is de wiskundige kant.

A: Ja dat is de wiskunde, maar ik ben niet zo goed in wiskunde. Er komt nu een 7 uit, maar ik wilde eigenlijk een 8 of 9 maken.

T: Zo zag je het ook wel Gelukkig

R, wat vond jij moeilijk?

R: Deze wel. Ja, dat vond ik het lastigst. A: Wat vond je het makkelijkst?

R: Dat ding tekenen, die grafiek. Dat was gewoon invullen.

A: Waren jullie ook heel snel mee klaar: 2 minuten. En, over welke opdrachten hebben jullie onderhandeld met elkaar?

R: Ja, vooral bij deze. Heel veel dingen doorgekrast bij die ene kruiswoordpuzzel. En we wisten echt niet. Kwamen we niet echt uit. En bij die rebus wisten we wel meteen wat het was ook. L: Carpet right.

A: Was het raar? Die rebus?

R: Grab my kitten. Verhaal is seksueel. O: Mag ik die pen?

T: Nee, mag niet.

A: Welke opdrachten kwamen jullie tegen die ook in het dagelijks leven voorkomen? Waarvan je dacht: dit begrijp ik wel want dit is niet middeleeuws.

R: Die van trump is wel actueel.

O: In de middeleeuwen waren dit soort dingen niet. Context moet je toch benoemen? A: Wat bedoel je?

O: Deze dingen waren toch niet in de middeleeuwen? Crossword, trump sowieso niet.

A: Nou, bijvoorbeeld Cuckold. Dat is dus een heel oud woord; niet gek dat jullie dat niet weten. L: Wij waren de helft van de lessen er niet.

O: Eigen schuld.

A: Nou, dit hebben jullie in je extra uur gehoord. L: Precies.

O: Ja we wisten dat het een C was. T: Ja, dat is ook gewoon goed.

L: Als je een cheater bent, dan kan je gelijk achter al die dingen kijkt.

A: Dan kan je gewoon doorgaan inderdaad. Nou ja als je een goede escape room hebt ontwikkeld maakt het niet uit als mensen gewoon doorgaan. Ik doe zelf ook wel eens een escape room en dan kom ik binnen en raak ik mezelf helemaal kwijt. Alles kapot maken en alles trekken. Kijken en omdraaien. Nou ja, dit is natuurlijk vooral papiertjes. Dus hier is het wel wat lastiger.

L: Maar waarvoor heeft u dit nodig voor afstuderen?

A: Nou ik moet dus iets ontwerpen. Ik ontwerp dan een escape room waardoor The Miller’s Tale aantrekkelijker wordt. Want eigenlijk wat ik hier op school heb uitgevonden is dat leerlingen oude verhalen heel oninteressant vinden.

T: Ik had er nog nooit van gehoord hiervoor. Het komt ook niet echt voor in je dagelijks leven. T: Maar het is wel een leuk verhaal.

L: Nou wat mijn zus moet leren voor literatuur voor Nederlands; allemaal van die oude dingen. Ik ga dood, ik kan dat echt niet. Ik ga gewoon geen eindexamen doen.

A: Wat had er beter gekund aan de escape room? L: We hadden sneller en effectiever kunnen zijn. A: Maar in het ontwerp?

L: Ik denk dat ie goed is, maar niet heel lang. Maar hij is dus ook wel kort en best wel. Ik weet niet het goede woord ervoor.

O: Hij is niet heel kort. Bij een echte escape room krijg je er twee uur voor en hier maar 15 minuten dus in verhouding is het wel een goede.

T: Misschien iets meer dingen verstoppen ergens of zo. Onder tafels of zo. O: nou beter niet onder tafels, want dat kan je zo vinden.

O: Ik vond het ook wel leuk dat je misleidende cijfers gebruikte; de 9 en de 3. Of waren het gewoon cijfers die..?

A: Nee, dat is de volgende opdracht, haha. Heb jij nog suggesties, R? R: Verder eigenlijk helemaal niks.

O: Ik vond het wel leuk dat u zo’n lampje hebt gebruikt.

L: Om het echt spannend te maken, misschien ons opsluiten of zo. Wel spannend. O: maar dat mag niet

L: Ik word wel eens opgesloten hoor. O: Wie sluit jou niet op.

L: Niet in kleine ruimtes, ben een beetje claustrofobisch. O: Als mensen om je heen staan, word je dan ook nerveus? L: Ja

A: Oke, wat hebben jullie geleerd van de escape room? O: Dat L heel competitief is.

L: Dat O de grootste betweter aller tijden is. A: Maar wisten jullie dat al of niet?

L: Ja allebei. Als die escape room langer was geweest dat wij gewoon aan het vechten waren. A: Ja, jullie waren daar al een beetje van dat als het papiertje dan daar lag dat het dan centraal moest liggen.

A: Welke skills heb je toegepast? T: Inzicht

O: Kennis

L: Hou maar op met je kennis, zoveel kennis heb jij nou ook weer niet. O: Ik ga het opschrijven, kennis.

T: Snelheid A: Snelheid T: Woordenschat

R: Samenwerken. Met die woorden. O: Inzicht, toepassing.

A: Waar heb jij toepassing toegepast? O: Daar, bij die wiskunde. Bij die grafieken. L: Synthese

A: Wat bedoel je daarmee?

O: Moeilijke vragen. Vraag die je niet hebt geleerd maar met inzicht moet beantwoorden. L: We hadden begrip, kennis, toepassing en synthese.

A: Ja, synthese is lastiger. Maar met escape room moest je woorden verzinnen. Maar moest je echt hard nadenken of meer even rustig kijken.

T: Ja, dat laatste.

L: Hoe laat is het? Heeft iemand horloge?

A: We hebben nog heel even. Ik vroeg me af; hoe ging die samenwerking precies? L: We konden O inwisselen voor iemand anders.

O: Zonder mij waren jullie veel langer bezig. A: Hij wist wel veel dingen ja.

O: L, jij bent iets te competitief voor dit en claustrofobisch. A: Ik heb het idee dat jullie dit juist wel kunnen.

L: Nee, zet ons samen en..

O: Mevrouw, we hebben een keer een verslag gemaakt.. Maar maakt niet uit. L: Hallo, ik heb drie kwart van dit verslag gemaakt.

O: Dat is zo niet waar.

A: R, wat vond jij van de samenwerking?

R: Ik vond alles wel prima gaan. Je zal wel dat O en L meer deden. A: Wat had er nog beter gekund?

L: Maar wij zijn meer op de voorgrond.

R: Ik had minder kennis over dit. Zij zijn heel betweterig en competitief. A: Hebben jullie allemaal dezelfde vakken?

L: Nee zij heeft E&M en wij allemaal N&G en ik heb ook nog natuurkunde erbij. O: Je gaat daar nooit naartoe.

L: Echt wel.

A: Bij N&G heb je geen Natuurkunde erbij toch? L: Nee, dat kan je kiezen. Hij heeft nog duits erbij.

A: Hebben jullie ook wel eens gehad dat 1 van jullie een vak heeft en de rest niet dat diegene die vakkennis wel kan gebruiken.

L: Ja je hebt aan mij niks. Als ik in Engeland ben gebruik ik niet dit soort woorden of zo. A: Misschien kan ik iets van een woordenlijst bijgeven of een woordenboek