• No results found

TOETSING AAN SOORTENBESCHERMING

Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van ver­

bodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden of kan er sprake zijn van negatieve gevolgen voor door de wetgever vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschre­

ven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en overige natuurwetgeving en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder wordt beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen en ontheffingen.

6.1 Broedvogels

6.1.1 Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen, snoeiafval en de bouwmaterialen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen over­

tredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbe­

scherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing.

De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn.

In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is ech­

ter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Met betrekking tot het verwijderen van de aanwezige groen, snoeiafval en bouwmaterialen buiten het broedseizoen wordt geadviseerd om het snoeiafval te verplaatsen tot buiten de onderzoekslocatie.

Een grote stapel snoeiafval vormt namelijk een ideale broedlocatie voor kleine vogelsoorten als de winterkoning.

6.2 Vleermuizen

Vleermuizen zijn beschermde inheemse diersoorten en vallen onder artikel 3.5 van de Wet natuurbe­

scherming. Voor de vleermuis geldt dat de voorplantingsplaats en/of rustplaats samen met de daar­

aan gekoppelde functionaliteit zoals vliegroute en foerageergebied jaarrond zijn beschermd.

Gelet op de mogelijke nabijgelegen vliegroutes kan het plaatsen van verlichting een verstorende wer­

king hebben. Door het plaatsen van vleermuisvriendelijke verlichting zoals oriëntatieverlichting wordt voorkomen dat vliegroutes worden verstoord. Deze vorm van straatverlichting maakt gebruik van lichtbronnen op geringe afstand van de grond en is voorzien van speciale armatuur waardoor uitstra­

ling tot een minimum beperkt is. Daarnaast is het mogelijk gebruik te maken van LED-verlichting die een minder verstorende werking heeft dan de gebruikelijke lichtbronnen. Verstoring van een potenti­

eel aanwezige vliegroute van vleermuizen is op voorhand uit te sluiten mits vleermuisvriendelijke ver­

lichting wordt geplaatst.

Eco/nsultanc^

6.3 Algemene grondgebonden zoogdieren

Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd.

Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

6.4 Reptielen

Op de onderzoekslocatie kan de hazelworm en de ringslang voorkomen. Door de voorgenomen in­

greep kunnen mogelijk aanwezige dieren worden verstoord.

De hazelworm is beschermd krachtens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Het is niet toege­

staan vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Op de onderzoekslocatie zijn gezien het habitat geen vaste rust en verblijfplaatsen van de hazelworm te verwachten. Vanwege het aangrenzende bosrijke gebied is echter niet geheel uit te sluiten dat spora­

disch een zwervend individu gebruik maakt van de onderzoekslocatie. Het wordt geadviseerd om in het kader van de zorgplicht de opslagmaterialen te verwijderen buiten de gevoelige periode van win­

terrust en indien onverhoopt alsnog een individu aangetroffen wordt deze te verplaatsen buiten de invloedssfeer van de onderzoekslocatie.

De ringslang is beschermd krachtens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. “Het is niet toege­

staan vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen”.

Een vaste rustplaats voor de ringslang betreft zijn overwinteringsplaats. Allerlei holen en gaten, steen­

en houthopen kunnen als overwinteringsplaats gebruikt worden. Doordat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie een groot aanbod van geschikt landhabitat aanwezig is, wordt het niet aanne­

melijk geacht dat de ingreep een significante invloed heeft op de ringslang. Ten gunste van het aan­

bod van overwinteringsplekken wordt geadviseerd om elders op het landgoed schuilmogelijkheden te realiseren in de vorm van steenhopen, takkenhopen en/of plat liggende golfplaten. Om een overtre­

ding van artikel 3.10 te voorkomen is het werken buiten de gevoelige periode van winterrust van be­

lang.

6.5 Amfibieën

Op de onderzoekslocatie is geschikt landhabitat aanwezig voor algemene amfibieënsoorten en voor de streng beschermde heikikker, poelkikker en kamsalamander. Deze soorten zijn beschermd onder artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Door de voorgenomen ingreep kan dan ook mogelijk ver­

storing ten aanzien van amfibieën optreden.

Eco/nsultancyj

langer functioneel is en daarmee sprake is van een overtreding krachtens artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming.

De onderzoekslocatie vormt echter maar een klein deel van landgoed Sterkenburg. In de directe om­

geving van de kasteelvijver, en andere waterlichamen blijft voldoende landhabitat over om de functio­

naliteit van een mogelijke voorplantingsplaats te behouden (figuur 15, 16). Er is daarom geen sprake van een overtreding op artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming.

V * - :

77

Figuur 14. Landhabitat poelkikker, heikikker en kamsalamander voor de ingreep.

Legenda

CZ3 landgoed Sterkenburg Onderzoekslocatie Geschikt landhabitat I Ongeschikt landhabitat

Eco/nsultanĉ^

'V*

s

Legenda

O landgoed Sterkenburg Geschikt landhabitat

HO Ongeschikt landhabitat

ť

Figuur 15. Landhabitat poelkikker, heikikker en kamsalamander na de ingreep.

Ten aanzien van de voorgenomen ingreep van de poelkikker, heikikker en kamsalamander dient te worden voorkomen dat er individuen tijdens de werkzaamheden worden gedood. Individuele dieren vallen onder lid 1 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming: “het is verboden in het wild levende dieren van deze soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden ofte vangen”

Een overtreding op artikel 3.5 lid 1 kan worden voorkomen door in het voorplantingsseizoen (februari t/m juni) de werkzaamheden uit te voeren. In het voorplantingsseizoen is de heikikker, poelkikker en kamsalamander voornamelijk in zijn voortplantingshabitat aanwezig. Indien onverhoopt alsnog een individu aangetroffen wordt binnen de onderzoekslocatie dient deze te worden verplaatst tot buiten de invloedssfeer van de onderzoekslocatie.

De werkzaamheden kunnen verstorend werken voor amfibieën die zich op de onderzoekslocatie be­

vinden. Door de werkzaamheden kunnen dieren gewond raken of worden gedood. Voor de te ver­

wachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslo- caties worden beschadigd. Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van winterrust (november t/m januari)

«ae.

Eco/nsultanc^į^K

6.6 Overige soort(groep)en

Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.