• No results found

Overige zoogdieren

5 AANGETROFFEN EN TE VERWACHTEN BESCHERMDE SOORTEN

5.3 Overige zoogdieren

Alle zoogdieren in Nederland zijn beschermd. Voor sommige algemeen voorkomende soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Op deze wijze is er onderscheid te maken in streng beschermde en minder streng beschermde soorten.

Streng beschermde soorten

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor de steenmarter. Deze soort komt in de omgeving veelvuldig voor. Steenmarters gebruiken hooizolders, loze ruimtes onder het dak, schuurtjes, langdu­

rig stilstaande containers en dergelijke, als verblijfplaats. Een steenmarter heeft binnen zijn territorium verscheidene verblijfplaatsen. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen, zoals uitwerpselen of prooi- resten, aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijf­

plaats door deze soort. Bij intensief gebruik van een locatie door deze soort zijn dergelijke sporen vrij eenvoudig aan te treffen. Gelet op het ontbreken ervan kan worden gesteld dat de onderzoekslocatie niet in gebruik is door de steenmarter

De das komt volgens de verspreidingsgegevens voor in de omgeving. De onderzoekslocatie is door het ontbreken van reliëf en/of schuilmogelijkheden ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats door dassen. Tijdens het veldbezoek zijn op de onderzoekslocatie en de directe omgeving eveneens geen loop- of eetsporen, latrines en/of wissels aangetroffen die duiden op de aanwezigheid en/of het ge­

bruik van de onderzoekslocatie door de das. Dassen zullen eerder hun leefgebied hebben in de nabij gelegen bospassage ten zuiden van de onderzoekslocatie en de daar aansluitende weilanden. Ver­

storing ten aanzien van de das als gevolg van de voorgenomen ingreep is niet aan de orde.

Het voorkomen van overige grondgebonden zoogdieren waarvoor geen vrijstelling geldt, zoals de eekhoorn of de boommarter, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat binnen de onderzoekslocatie kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitge­

sloten.

Licht beschermde soorten

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren. Het gaat daarbij om algemene soorten als konijn, hermelijn, wezel, bunzing, egel, mol, bosmuis, veldmuis en rosse woelmuis. Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat de voortplantings- plaatsen van de egel, bosmuis, veldmuis en rosse woelmuis worden beschadigt (zie hoofdstuk 6) 5.4 Reptielen, amfibieën en vissen

Reptielen

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF zijn er in de afgelopen 5 jaar in de directe omgeving van de onderzoekslocatie de volgende streng beschermde reptielen waargenomen: hazelworm en ringslang.

De hazelworm

De hazelworm wordt voornamelijk waargenomen op bos- en heideterreinen, maar maakt daarnaast gebruik van tal van verschillende habitattypes (RAVON, 2007). Doordat de onderzoekslocatie niet binnen het kerngebied van de soort valt en het habitat minder optimaal is, is het niet aannemelijk dat er een bestaande populatie aanwezig is. Het is daarentegen niet uit te sluiten dat incidenteel een individu op of nabij de onderzoekslocatie kan voorkomen (zie hoofdstuk 6).

Eco/nsultamS

De ringslang

De ringslang is een watergebonden slang, die zijn eieren in broedhopen legt, vaak zijn dit compost- hopen, bladhopen en mestvaten (RAVON, 2017).

De ringslang wordt regelmatig waargenomen op landgoed Sterkenburg, zowel zonnend op het land als zwemmend in de sloten en vijver. Volgens de waarnemingen van het NDFF is in de afgelopen 5 jaar de ringslang 49 keer waargenomen nabij landgoed Sterkenburg. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor zonnende en overwin­

terende ringslagen. Binnen de onderzoekslocatie bevinden zich steenhopen, golfplaten, houtopslag, pellets en overig bouwmateriaal die geschikt zijn

voor een ringslang om onder weg te kruipen (figuur 13). Op basis van het geschikte habitat en meer­

dere waarnemingen is niet uit te sluiten dat de ringslang gebruik maakt van de onderzoekslocatie (zie hoofdstuk 6).

Amfibieën

Volgens RAVON ligt de onderzoekslocatie binnen het verspreidingsgebied van de gewone pad, rug- streeppad, bastaardkikker, bruine kikker, kleine watersalamander en kamsalamander. Volgens de verspreidingsgegevens zijn binnen enkele kilometers rondom de onderzoekslocatie in de afgelopen 5 jaar de volgende soorten waargenomen: bastaardkikker, bruine kikker, kleine watersalamander, ge­

wone pad, heikikker en poelkikker. De poelkikker, kamsalamander en de heikikker zijn het strengst beschermd. Bij de voorgenomen ingreep worden geen waterlichamen gedempt of aangetast. Een overtreding op de Wet natuurbescherming ten aanzien van voortplantingsplaatsen is redelijkerwijs uit te sluiten.

Heikikker

Het landhabitat van de heikikker bestaat uit vochtige kruidenrijke graslanden met hoge en dichte ve­

getaties en in mindere mate in loofbos. In het agrarisch gebied, zoals dat van het landschap van de Langbroekerwetering, heeft de heikikker een duidelijke voorkeur voor verwilderde greppels met wa­

ter. Op basis van de habitatvoorkeuren is de onderzoekslocatie geschikt als landhabitat voor de hei­

kikker. In eerdere rapportages is aangegeven dat op landgoed Sterkenburg de heikikker is aangetrof­

fen (Stichting PFIB, 2008). Volgens waarnemingen van het NDFF is de heikikker meerdere malen binnen één kilometer rondom de onderzoekslocatie aangetroffen. De onderzoekslocatie maakt dan ook mogelijk onderdeel uit van het landhabitat van de heikikker (zie hoofdstuk 6).

Poelkikker

Het landhabitat van de poelkikker is vergelijkbaar met die van de heikikker. De poelkikker komt echter ook voor is de landschapstypen stad 8» dorp en ruderaal terrein. Nabij de onderzoekslocatie is poten­

tieel voorplantingswater voor de poelkikker. Deze heeft namelijk een voorkeur voor onbeschaduwde wateren met een goed begroeide oeverzone zoals te vinden in de waterlichamen ten noorden van de onderzoekslocatie. Volgens waarnemingen van het NDFF is de poelkikker enkele keren waargeno­

men binnen één kilometer rondom de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie is mogelijk onderdeel van het landhabitat van de poelkikker (zie hoofdstuk 6).

Kamsalamander

Het voortplantingsbiotoop van de kamsalamander bestaat voornamelijk uit matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Veel vindplaatsen zijn beek- of rivier begeleidend. De noordelijke kasteel vijver samen met de gracht rondom het kasteel vormt een potentieel geschikte voortplantingsplaats. Dit betekend dat de ruigtes op de onderzoekslo­

catie door de nabijheid van een mogelijke voorplantingsplaats een mogelijk landhabitat vormen voor 13

Figuur 13. Opslag bouwmaterialen

.

-Eco./nsultani^

de kamsalamander. De onderzoekslocatie is mogelijk onderdeel van het landhabitat van de kamsa- lamander (zie hoofdstuk 6).

Algemene amfibieën soorten

De onderzoekslocatie vormt geschikt landhabitat voor algemene amfibieënsoorten als kleine watersa­

lamander, gewone pad, bastaardkikker en bruine kikker. De sloot die zich aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie bevindt kan onderkomen bieden aan genoemde soorten. Op de onderzoekslocatie kunnen deze soorten beschutting vinden tussen de ruigte, opslag en onder de takkenhopen. Door de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve gevolgen ontstaan voor algemene soorten (zie hoofdstuk 6).

Vissen

De aan de onderzoekslocatie grenzende sloot wordt niet gedempt of aangetast. Bij de ingreep wordt een bufferstrook gehanteerd waarbij oevervegetatie wordt behouden. Het is niet te verwachten dat de ingreep invloed heeft op de van nature voorkomende vissoorten.

5.5 Ongewervelden Libellen

Er zijn slechts enkele libellensoorten die binnen de Wet natuurbescherming een strenge bescherming genieten. Deze zijn voor wat betreft hun verspreiding gebonden aan specifieke habitateisen, die veel­

al alleen in natuurgebied zijn te vinden. Beschermde soorten zijn op de onderzoekslocatie niet te ver­

wachten.

Dagvlinders

Beschermde dagvlinders stellen specifieke eisen aan het voortplantingshabitat. Bij het habitat is het belangrijk dat aan de eisen van alle stadia van de vlindersoort wordt voldaan. Voor de beschermde soorten in Nederland geldt dat deze veelal gebonden zijn aan zeldzame waardplanten, die vaak al­

leen in natuurterreinen zijn te vinden. Geschikte waardplanten voor beschermde vlindersoorten als sleedoornpage (sleedoorn), iepenpage (iep) en kleine ijsvogelvlinder (kamperfoelie) zijn op de onder­

zoekslocatie niet aanwezig. Het is uitgesloten dat er binnen de onderzoekslocatie geschikt habitat aanwezig is voor een (deel)populatie van een beschermde vlindersoort.

Overige soorten

Overige beschermde soorten, zoals vliegend hert, Europese rivierkreeft en platte schijfhoorn, zijn op de onderzoekslocatie uit te sluiten. Er is geen geschikt habitat voor dergelijke beschermde soorten op de onderzoekslocatie aanwezig en er zijn geen waarnemingen bekend in de directe omgeving van de onderzoekslocatie.

5.6 Vaatplanten

De onderzoekslocatie bestaat uit grasland, bestaande uit een pioniervegetatie met verschillende ruig- tesoorten. Tijdens het veldbezoek zijn de volgende vaatplanten waargenomen: klaver, ridderzuring, gestreepte witbol, brandnetel, Engels raaigras, struisgras, pitrus, zevenblad en hondsdraf. De planten op de onderzoekslocatie geven aan dat de bodem voedselrijk, zuur en vochtig is. In dergelijke pio- niersvegetaties zijn geen beschermde soorten te verwachten. De meeste beschermde vaatplanten en de daarbij horende specifieke groeiomstandigheden zijn zeldzaam te noemen en zijn op de onder­

zoekslocatie niet aanwezig.

Eco/nsultancw įķ

6 TOETSING AAN SOORTENBESCHERMING

Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van ver­

bodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden of kan er sprake zijn van negatieve gevolgen voor door de wetgever vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschre­

ven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en overige natuurwetgeving en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder wordt beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen en ontheffingen.

6.1 Broedvogels

6.1.1 Algemene broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen, snoeiafval en de bouwmaterialen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen over­

tredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbe­

scherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing.

De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn.

In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is ech­

ter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Met betrekking tot het verwijderen van de aanwezige groen, snoeiafval en bouwmaterialen buiten het broedseizoen wordt geadviseerd om het snoeiafval te verplaatsen tot buiten de onderzoekslocatie.

Een grote stapel snoeiafval vormt namelijk een ideale broedlocatie voor kleine vogelsoorten als de winterkoning.

6.2 Vleermuizen

Vleermuizen zijn beschermde inheemse diersoorten en vallen onder artikel 3.5 van de Wet natuurbe­

scherming. Voor de vleermuis geldt dat de voorplantingsplaats en/of rustplaats samen met de daar­

aan gekoppelde functionaliteit zoals vliegroute en foerageergebied jaarrond zijn beschermd.

Gelet op de mogelijke nabijgelegen vliegroutes kan het plaatsen van verlichting een verstorende wer­

king hebben. Door het plaatsen van vleermuisvriendelijke verlichting zoals oriëntatieverlichting wordt voorkomen dat vliegroutes worden verstoord. Deze vorm van straatverlichting maakt gebruik van lichtbronnen op geringe afstand van de grond en is voorzien van speciale armatuur waardoor uitstra­

ling tot een minimum beperkt is. Daarnaast is het mogelijk gebruik te maken van LED-verlichting die een minder verstorende werking heeft dan de gebruikelijke lichtbronnen. Verstoring van een potenti­

eel aanwezige vliegroute van vleermuizen is op voorhand uit te sluiten mits vleermuisvriendelijke ver­

lichting wordt geplaatst.

Eco/nsultanc^

6.3 Algemene grondgebonden zoogdieren

Voor de te verwachten soorten geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren verwond of gedood worden en holen kunnen worden verwijderd. Dit houdt een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd.

Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust plaats te vinden. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

6.4 Reptielen

Op de onderzoekslocatie kan de hazelworm en de ringslang voorkomen. Door de voorgenomen in­

greep kunnen mogelijk aanwezige dieren worden verstoord.

De hazelworm is beschermd krachtens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Het is niet toege­

staan vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Op de onderzoekslocatie zijn gezien het habitat geen vaste rust en verblijfplaatsen van de hazelworm te verwachten. Vanwege het aangrenzende bosrijke gebied is echter niet geheel uit te sluiten dat spora­

disch een zwervend individu gebruik maakt van de onderzoekslocatie. Het wordt geadviseerd om in het kader van de zorgplicht de opslagmaterialen te verwijderen buiten de gevoelige periode van win­

terrust en indien onverhoopt alsnog een individu aangetroffen wordt deze te verplaatsen buiten de invloedssfeer van de onderzoekslocatie.

De ringslang is beschermd krachtens artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. “Het is niet toege­

staan vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen”.

Een vaste rustplaats voor de ringslang betreft zijn overwinteringsplaats. Allerlei holen en gaten, steen­

en houthopen kunnen als overwinteringsplaats gebruikt worden. Doordat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie een groot aanbod van geschikt landhabitat aanwezig is, wordt het niet aanne­

melijk geacht dat de ingreep een significante invloed heeft op de ringslang. Ten gunste van het aan­

bod van overwinteringsplekken wordt geadviseerd om elders op het landgoed schuilmogelijkheden te realiseren in de vorm van steenhopen, takkenhopen en/of plat liggende golfplaten. Om een overtre­

ding van artikel 3.10 te voorkomen is het werken buiten de gevoelige periode van winterrust van be­

lang.

6.5 Amfibieën

Op de onderzoekslocatie is geschikt landhabitat aanwezig voor algemene amfibieënsoorten en voor de streng beschermde heikikker, poelkikker en kamsalamander. Deze soorten zijn beschermd onder artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Door de voorgenomen ingreep kan dan ook mogelijk ver­

storing ten aanzien van amfibieën optreden.

Eco/nsultancyj

langer functioneel is en daarmee sprake is van een overtreding krachtens artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming.

De onderzoekslocatie vormt echter maar een klein deel van landgoed Sterkenburg. In de directe om­

geving van de kasteelvijver, en andere waterlichamen blijft voldoende landhabitat over om de functio­

naliteit van een mogelijke voorplantingsplaats te behouden (figuur 15, 16). Er is daarom geen sprake van een overtreding op artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming.

V * - :

77

Figuur 14. Landhabitat poelkikker, heikikker en kamsalamander voor de ingreep.

Legenda

CZ3 landgoed Sterkenburg Onderzoekslocatie Geschikt landhabitat I Ongeschikt landhabitat

Eco/nsultanĉ^

'V*

s

Legenda

O landgoed Sterkenburg Geschikt landhabitat

HO Ongeschikt landhabitat

ť

Figuur 15. Landhabitat poelkikker, heikikker en kamsalamander na de ingreep.

Ten aanzien van de voorgenomen ingreep van de poelkikker, heikikker en kamsalamander dient te worden voorkomen dat er individuen tijdens de werkzaamheden worden gedood. Individuele dieren vallen onder lid 1 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming: “het is verboden in het wild levende dieren van deze soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden ofte vangen”

Een overtreding op artikel 3.5 lid 1 kan worden voorkomen door in het voorplantingsseizoen (februari t/m juni) de werkzaamheden uit te voeren. In het voorplantingsseizoen is de heikikker, poelkikker en kamsalamander voornamelijk in zijn voortplantingshabitat aanwezig. Indien onverhoopt alsnog een individu aangetroffen wordt binnen de onderzoekslocatie dient deze te worden verplaatst tot buiten de invloedssfeer van de onderzoekslocatie.

De werkzaamheden kunnen verstorend werken voor amfibieën die zich op de onderzoekslocatie be­

vinden. Door de werkzaamheden kunnen dieren gewond raken of worden gedood. Voor de te ver­

wachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslo- caties worden beschadigd. Dit kan door het verwijderen van stenenstapels, takkenhopen, bladeren en andere materialen die door langdurige opslag of aanwezigheid schuilplaatsen bieden. Het verwijderen van de materialen dient daarom buiten de gevoelige periode van winterrust (november t/m januari)

«ae.

Eco/nsultanc^į^K

6.6 Overige soort(groep)en

Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.

7 TOETSING AAN GEBIEDENBESCHERMING

Eco/nsultancŵ

Door het voorgenomen plan kan er sprake zijn van negatieve gevolgen vanuit natuurwetgeving be­

schermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.

7.1 Natura 2000

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Kolland en Overlang- broek”, bevindt zich op circa 6.8 kilometer afstand ten zuidoosten van de onderzoekslocatie (zie figuur 17).

ï

ŕv|W:

4

, - t

Figuur 16. Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000.

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Ex­

terne effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de af­

stand (± 6,8 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (aanleg groene parkeerplaats) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht. Een passende beoordeling is derhalve ook niet aan de orde.

7.2 Natuurnetwerk Nederland

Eco/nsultan^

De onderzoekslocatie maakt deel uit van het Natuurnetwerk. Het betreft het “Kromme Rijngebied”. In figuur 18 is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weer­

gegeven.

Figuur 17. Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland.

«

ŵŕSfì

zz//.

Z/s'

- H-ĩ», .

/z L--- USD

Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland die­

nen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities te onderzoeken. De omge­

vingscondities zullen ten opzichte van de oorspronkelijk situatie mogelijk veranderen. Dit zal middels een zogenaamd “nee, tenzij-onderzoek” nader onderzocht moeten worden.

8 SAMENVATTING EN CONCLUSIES

Eco/nsultan*^

Econsultancy heeft in opdracht van Kasteel Sterkenburg een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Langbroekerdijk 10 te Driebergen-Rijsenburg.

De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van de plaatsing van een parkeerplaats.

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen in­

greep.

De initiatiefnemer is voornemens een parkeerplaats te realiseren in het zuidelijke terreindeel van de boomgaard.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep moge­

lijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soort- gericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodza­

kelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

kelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.