• No results found

In deze paragraaf zullen de hypotheses worden getoetst op basis van twee vormen van

regressieanalyse: de probit analyse en de OLS regressie analyse. OLS regressie analyse is ook gebruikt in het onderzoek van Said en anderen (2003). Één van de voorwaarden voor het voeren van een regressie analyse is dat er geen te hoge multicollineariteit is tussen de onafhankelijke variabelen, wat inhoudt dat de onafhankelijke variabelen sterk aan elkaar zijn gecorreleerd. Bij dit onderzoek is dat niet het geval, aangezien de onafhankelijke variabelen niet hoger zijn dan 0,7 (zie bijlage 3). Bij het uitvoeren van de regressie analyses (meervoudig en enkelvoudig) is ook gebruik gemaakt van tijdsdummies, om het effect van de crisis mee te nemen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de robustness standaard error. Door hier gebruik van te maken wordt rekening gehouden met uitschieters binnen het model of kleine afwijkingen binnen de aannames van het model om dit effect voor beiden te mitigeren.

De resultaten van de Probit analyse voor afzonderlijke variabelen en de invloed op het

meenemen van tenminste één niet-financiële maatstaf staan weergegeven in tabel 2.5. Daarnaast staan in tabel 2.5 de resultaten van de OLS analyse, om de invloed van de onafhankelijke variabelen op het aantal niet-financiële maatstaven te bepalen. In tabel 2.6 staat de meervoudige regressie analyse weergegeven conform model 1, voor zowel de OLS als de Probit.

In de tabellen staat de coëfficiënt weergegeven en de z-waarde. Daarnaast wordt per waarde aangegeven voor welk niveau de waarde significant is.

0 20 40 60 80 100 120 140 0.0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 Series: PFEM Observations 235 Mean 0.093574 Median 0.000000 Maximum 0.570000 Minimum 0.000000 Std. Dev. 0.113804 Skewness 1.109242 Kurtosis 4.019973 Jarque-Bera 58.37805 Probability 0.000000

Model (2-8)/

Variabelen Verwachte richting OLS (NFMA) Probit (NFM1)

PS + 0,096 (0,89) (1,30) 0,162 AWARD + 0,496*** (3,16) (2,51) 0,487** REG + 0,824*** (4,43) (2,67) 0,668*** PDL + 0,704*** (4,62) (4,76) 1,02*** LCY + 0,353** (2,43) (3,80) 0,650*** PFEM + 0,145 (0,23) 0,145 (0,20) PERF + 0,04 (1,00) -0,002 (-0,26) Tabel 4.5: Enkelvoudige OLS regressie analyse en enkelvoudige Probit analyse.

*, **, *** Significant op de volgende niveaus: 0,10; 0,05 en 0,01.

Model 1/ Variabelen Verwachte richting OLS (NFMA) Probit (NFM1) PS + 0,183* (1,78) 0,225* (1,67) AWARD + 0,369** (2,12) 0,367 (1,61) REG + 0,006*** (2,60) 0,255 (0,77) PDL + 0,411** (2,54) 0,821* (2,90) LCY + -0,284 (-1,45) -0,126 (-0,05) PFEM + -1,782** (-2,16) -1,469 (-1,42) PERF + 0,006 (1,44) -0,003 (-0,58) Waarnemingen Pseudo/Adjusted R2 229 0,2013 229 0,1462

Tabel 4.6: Meervoudige OLS regressie analyse en meervoudige Probit analyse. *, **, *** Significant op de volgende niveaus: 0,10; 0,05 en 0,01

Model 1: nfma= ps + award + reg + pdl + lcy + pfem + perf

De resultaten van de regressie analyses leveren voor alle vier de analyses significante resultaten op voor de product ontwikkelingscyclus. Hypothese 4 kan dus worden aangenomen.

Het volgen van een prospector strategie kan op basis van de meervoudige regressie analyse worden aangenomen. Voor de enkelvoudige regressie analyse is dit niet het geval, de resultaten geven echter wel een positieve richting aan. Hypothese 1 wordt daarom niet aangenomen. Daarnaast is er nog een aanvullende Probit analyse uitgevoerd (enkelvoudig en meervoudig) om het effect van de onafhankelijke variabelen op het meenemen van tenminste twee niet-financiële maatstaven te berekenen. Dit is gedaan om na te gaan of er een mogelijk effect van tokenisme is, wat inhoudt dat bedrijven niet-financiële maatstaven meenemen als gevolg van “publieke druk”. De beschrijvende statistiek gaf hier namelijk aanleiding voor, omdat na de crisis van 2007 en 2008 het aantal niet-financiële maatstaven toenam. De resultaten van deze analyse staan in bijlage 4. Het effect van tokenisme lijkt niet aanwezig te zijn. Wat wel opvalt zijn de negatieve coëfficiënten bij de variabele prospector strategie. Dit is een reden om hypothese 1 te verwerpen.

Voor de rest zijn de resultaten conform de tabellen 4.5 en 4.6. Wat ook opvalt is het significante resultaat van de meervoudige probit analyse op een significantieniveau van 5% bij de prestatie van de onderneming.

Hypothese 2, de adoptie van strategische initiatieven wordt aangenomen want die levert bij 3 van de 4 analyses significante resultaten op en bij de meervoudige Probit analyse vallen de resultaten niet in het significantieniveau

van 10% (0,108).

Hypothese 3, de mate van industriële regulatie wordt eveneens aangenomen; want levert eveneens in 3 bij van de 4 analyses significante resultaten op. Ook de probit analyse bij NFM2 levert significante resultaten op.

De variabele product levenscyclus levert tegenstrijdige resultaten op. Bij de enkelvoudige regressie analyse geeft het conform de verwachting positieve significante resultaten. Bij de meervoudige regressie analyse komt een negatieve relatie naar voren. Hypothese 5 wordt daarom verworpen.

Bij de factor vrouw zijn geen resultaten gevonden. Bij de meervoudige regressie analyse zijn zelfs negatieve resultaten naar voren gekomen en bij de OLS analyse wordt negatief getest op een significantieniveau van 5%. Hypothese 6 wordt dan ook verworpen.

Voor de variabele prestatie van de onderneming zijn geen significante resultaten gevonden in alle analyses. Er zijn amper positieve en negatieve resultaten gevonden. Er ontbreekt bewijs om hier een gefundeerde uitspraak over te doen. Hypothese 7 wordt dan ook verworpen.

Vanuit de controle variabelen blijkt er een sterk positief significant verband uit te gaan van de ondernemingsgrootte. Dit is conform de verwachting. Bij de andere controle variabelen zoals boekhoudkundige rentabiliteit en de leverage ratio zijn geen verbanden gevonden.

De verwachtingen vanuit de theorie zijn gebaseerd op drie Amerikaanse onderzoeken. Interessant is om de resultaten van deze onderzoeken te leggen naast de resultaten van dit onderzoek. Dan kan gekeken worden of de resultaten uit een West-Europees land (Nederland) matchen met de resultaten uit de Verenigde Staten. Voor de prospector strategie is uitgegaan van een positieve relatie op basis van (Ittner en anderen, 1997) en (Said en anderen, 2003).

Deze verwachting is niet bevestigd voor de Nederlandse markt, dus hierin zit een deficiëntie. Voor de adoptie van strategische initiatieven was op basis van het onderzoek van Said en anderen uitgegaan van een positieve relatie. Deze relatie geldt ook voor de Nederlandse markt. De industriële regulatie heeft een positieve relatie net zoals blijkt uit de onderzoeken van (Bushman en anderen, 1996), (Ittner en anderen, 1997) en (Said en anderen, 2003).

Voor de product ontwikkelingscyclus is en product levenscyclus werd ook uitgegaan van een positieve relatie (Bushman en anderen, 1996) en (Said en anderen, 2003. De product

ontwikkelingscyclus is in overeenstemming met deze bevindingen. Bij de product levenscyclus is dat zo duidelijk het geval. Maar mogelijk is ook deze factor in overeenstemming met de Amerikaanse onderzoeken. Dat zal besproken worden in de volgende paragraaf.

De prestatie van de onderneming heeft geen invloed, terwijl dit wel verwacht werd op basis van de positieve relatie die is gevonden in het onderzoek van Said en anderen (2003).

4.3 Discussie

In deze paragraaf worden de opvallende resultaten die in de vorige paragraaf naar voren zijn gekomen en niet matchen met de verwachtingen op basis van de theorie besproken. Dit zijn de resultaten die niet overeenkomen met de verwachtingen die zijn gevormd op basis van de

resultaten van de onderzoeken van Bushman en anderen (1996), Ittner en Larcker (1997) en Said en anderen (2003). Hieruit komen de volgende twee discussiepunten naar voren:

1) product levenscyclus;

2) het aantal vrouwen in de Raad van Commissarissen.

Uit paragraaf 4.2 blijkt dat het verband tussen de onafhankelijke variabele product levenscyclus en de afhankelijke variabele niet- financiële maatstaven in de beloning van de CEO. Volgends de resultaten in dit onderzoek wijken deze af ten opzichte van de verwachting op basis van de theorie zoals in hoofdstuk 2 uiteengezet. Het zelfde geldt voor de onafhankelijke variabele, het aantal vrouwen in de Raad van Commissarissen.

Deze twee punten zullen in de volgende twee subparagrafen bediscussieerd worden, zodat er getracht wordt om een plausibele verklaring te vinden waarom deze resultaten niet matchen met de verwachting. Ook de resultaten van de prospector strategie zijn opmerkelijk. De verklaringen hiervoor zullen echter worden weergegeven in hoofdstuk 5.2 waar de conclusies over dit

onderzoek worden besproken.

4.3.1 Discussie product levenscyclus

De verklaring voor de afwijkende resultaten van de meervoudige en enkelvoudige analyse bij de variabele product levenscyclus ligt waarschijnlijk in de sterke relatie die deze factor heeft met de product ontwikkelingscyclus. Bij de enkelvoudige analyse is er namelijk een significante

positieve relatie, terwijl er bij de meervoudige regressie analyse een negatieve relatie is. Een blik op de multicollineariteit tabel in bijlage 3 verschaft meer inzicht. De factor product

ontwikkelingscyclus en product levenscyclus tonen van alle meegenomen factoren de sterkste correlatie. De tabel van Said en anderen (2003) in bijlage 2 geeft de classificatie voor

ondernemingen met een lange product ontwikkelingscyclus en het hebben van een lange product levenscyclus geclassificeerd naar industriële groepen.

In de tabel valt op dat als een onderneming een lange product ontwikkelingscyclus heeft er vaak ook sprake is van een lange product levenscyclus. De negatieve relatie in de meervoudige regressie analyse zou kunnen ontstaan doordat het positieve effect al voor een deel is

opgenomen in de factor product ontwikkelingscyclus. Daarbij zijn op de meervoudige regressie analyse (Probit en OLS) ook significantere resultaten behaald dan op de enkelvoudige regressie analyse.

4.3.2 Discussie vrouwen in de Raad van commissarissen.

Wat bij de factor vrouw direct al opviel bij de beschrijvende statistiek, is het geringe aantal vrouwen in de Raad van Commissarissen. In de helft van de ondernemingen zit geen enkele vrouw in de Raad van Commissarissen (zie tabel 4.4). De reden kan liggen in het feit dat vrouwen in een Nederlands commissariaat zitten vanuit een publieke druk (tokenisme) en dus niet vanuit de overtuiging dat de persoon de beste kwalificaties heeft. Dit wordt ook onderkend door Farrell en Hersch (2005). De resultaten vanuit hun onderzoek suggereren dat

ondernemingen geneigd zijn om meer vrouwen in de Raad van Commissarissen op te nemen als gevolg van interne en externe druk. Het onderzoek waarop de aannames zijn gebaseerd, het onderzoek van Bear en anderen (2010), sluiten ook een effect van tokenisme op hun resultaten niet uit. Tokenisme kan dan de sterkte van de factor vrouw en de aannames beïnvloeden.

Farell en Hersch (2005) vonden daarnaast dat ondernemingen met meer vrouwen in de Raad van Commissarissen beter presteren. Deze betere prestaties zouden het gevolg kunnen zijn, doordat ondernemingen met meer vrouwen in de RvC zich meer focussen op financiële maatstaven, zodat de CEO zich meer focust op de financiële prestaties. Deze resultaten worden ook

ondersteund voor de Nederlandse markt. Lückerath- Rovers (2011) hebben onderscheid gemaakt tussen Nederlandse ondernemingen met vrouwen in de Raad van Commissarissen en

Nederlandse ondernemingen zonder vrouwen in de Raad van Commissarissen.

Uit hun onderzoek kwam naar voren dat ondernemingen met meer vrouwen in de Raad van Commissarissen beter presteren.

Uit het onderzoek van Singh en anderen (2001) kwam naar voren dat in 1999 64% van de Engelse ondernemingen tenminste één vrouw in de Raad van Commissarissen had. Dat aantal is ongeveer gelijk aan het Amerikaanse percentage.

De verwachtingen vanuit de theorie zijn dat naarmate het aantal vrouwen toeneemt ook het aantal niet-financiële maatstaven toeneemt. Maar mogelijk blijkt deze relatie, die gebaseerd is op een Amerikaans onderzoek, minder sterk voor Nederlandse ondernemingen omdat bij

Nederlandse ondernemingen minder vrouwen zitting nemen in de RvC. De onderzoeksgroep was al niet heel groot, maar door deze gegevens is de invloed van uitschieters relatief groot. In dit onderzoek is daar waarschijnlijk ook sprake van. Ahold heeft relatief de meeste vrouwen in de Raad van Commissarissen, maar neemt geen enkele niet-financiële maatstaaf mee in de beloning van de CEO in de onderzoeksperiode van vijf jaar.

In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek gegeven. In het volgende hoofdstuk komt de conclusie van het onderzoek aan bod.

5. Conclusie

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek besproken, zie paragraaf 5.1. Vervolgens worden de conclusies over het onderzoek besproken in paragraaf 5.2 gerelateerd aan de criteria voor goed onderzoek.

In paragraaf 5.3 worden suggesties gegeven voor vervolgonderzoek.