DOOR
Dr. H. G. CANNEGIETER J a n u a r i .
De eerste maand van het jaar 1935 was wel een zeer merk
waardige maand. Het bijzondere was het specifieke polaire karakter der atmosfeer, zooals we dat hebben leeren kennen van de waarnemingen te Reykjavik tijdens het Pooljaar. De groote continentale inversies kwamen in het geheel niet voor en ook grondinversies waren bij het ontbreken van heldere nachten zeer zeldzaam. Terwijl de temperatuur in den ondersten kilometer boven normaal was, was zij daarboven eronder en wel in toe
nemende mate op de grootere hoogten. Hel temperatuurverva) was uiterst steil en wel 25°. 1 tegen 22°.5 normaal tusschen 1 en 5 kilometer. Een dergelijk steil temperatuurverval kwam ook voor in Januari 1922 (25°.2) en Februari 1931 (25°.5), beide — in de bovenlucht — uiterst koude maanden, de laatste de koudste der waarnemingsreeks. Het polaire karakter der maand komt ook tot uiting in de geringe waarden der maxima op alle hoogten.
De koude-inval van den 23en bracht arktische temperaturen, die van den 15en bleef beperkt tot de onderste kilometers. Heldere dagen kwamen sporadisch en slechts locaal voor; het aantal betrokken dagen was bijna overal boven normaal, het aantal dagen met neerslag ver daarboven. In de tweede dekade kwamen eenige vorstdagen voor, doch ijsdagen ontbraken geheel.
Bij het begin der maand was het geheele Wiesten onder invloed van een gebied van depressies op den Oceaan met minima voor het Kanaal en bij Schotland. Behoudens het binnenland van Zweden en Finland was geheel Europa vorstvrij en op het vaste
land was de temperatuur ver boven normaal. In de Poolzee lag een gebied van hoogen luchtdruk met zeer lage temperaturen.
De minima trokken alle naar het O. Langs een stationnair warm front in Frankrijk en Z.-Duitschland vielen dag na dag zware regens (Rochefort 55 mm in drie dagen).
1926 norm.
Q STIL 0.0 I Z 0.1-4.9 >«, , w 5.0-9.9 ^ N 10.0-14.9 15-0 — 19.9 Meten, pffr Soromlo '^1936)~
Fig. 1. Isothermen en wind Januari 19361).
SOESTERBERG DE KOOIJ
19 waarnemingen op 19 dagen. 3 waarnemingen op 3 dagen.
Gem. hoogte 5164 m. Max. hoogte 5480 m. Gem. hoogte 4822 m. Max. hoogte 5234 m.
16 waarnemingen boven 5000 m 2 waarnemingen boven 5000 m.
Wachtmeester Bosch 19 hoogtevluchten. Majoor Langeraar 2, serg. Van Tol 1 hoogte-Geen waarnemingen op 3,11, 17,18,25,29 en 31. vlucht.
Data der waarnemingen 16, 23 en 30.
Gemidd. temp. 13 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 5000 m Januari 1936 4.4 3.1 0 3 —2.7—5.3 — 8.3 -11.4 -14.8 -18.0 -25.1° C Norm. (1912—'36) 2.0 1.7 —0.3 —2.5—4.7— 7.1 —10.0 —12.9 —15.9—22.2° C Januari 1922 3.7 —0.1 —1.6—4.4—7.2—10.3 —13.8 —17.1 —20.4—26.8° C Gem. rel. vocht.
Januari 1936 90 85 81 76 69 62 58 53 53 51 %
Norm. (1912—"36) 89 77 72 66 56 49 45 43 43 42%
Uiterste maxima 11.6 6.0 2.2 5.3 10.5 C
Datum en windrichting 18.'30 W 6.'21 ZW 17.30 ZZW 4.21 14.25 ZW
Maximum Januari 1936 5.3 —-0.9 —7.2 13.8 21.0 C
Datum en windrichting 20 ZW 10 — 10 — 20 — • 20
Gem. maximum 6.9 3.4 2.0 8.4 14.6 C
Gem. minimum —6.8 —11.7 —17.8 24.9 30.2 C
Minimum Januari 1936 —4.7 —12.1 —19.6 —27.7 —35.2 C
Datum en windrichting 15 N 23 W 23 23 23
—-Uiterste minima —15.2 —19.6 —27.8 34.6 40.0 C
Datum en windrichting 14.'26 O 16.'29 NNW 16.'29 NNW 16.'29 NNW 16'2 NN W
i) Verklaring van deze methode van grafisch voorstellen hieronder op blz. 196.
MAAND
CIJFER . gemiddeld
adert
11213141516171819110 il| 12| 13[ 14115 1B117|18| 19Uü|ai22l23|24|a|2SI27l2SI29l3B|31 1336 1849
; M : M : I I M M M M i I I : i i ! '1 I : | — Wnvn
780
; i M M' • M i
1; : M
1M ; M > ^ M — ' M
i
: i : i I : : I I I i I i ; M M i I ! : I | ~ ' ƒ %t
"o —— i ; ; : ; i ; , ; ; i , ; ; ; i ; ; i ; i ; ; i —;m
« i —•+•—/vy
1 :i—
\-1 1
| i 760 A, 7 \ 1 ! ' ^ W
1 1 / v / ; : A i ; ; ! . : , / y ! I / I
' 'IJH :V\/wl
20 ! ; ; : ! j : I '— . — I : •— — \
i ° " t f i i — r j l — n — r r H — M N I — ^
- 10 h-1 —1 : 1 : I ! : i i i | ' i ; j I i pp
- 2 0 - — — i i - i — ^ - U 4 — : : ; 1:1 — ; i : ! — ' ü a i ï ! (Ontleend aan het Maandoverzicht der Weersgestelaheid.)
Fig. 3. Gang van luchtdruk en temperatuur te De Bilt in Januari 1936.
190
nair bleef in Ierland. De ZWi.-lijke winden aan de voorzijde brachten weer golven van warme lucht over West- en Centraal-Europa, terwijl het in het N. steeds zeer koud bleef met vorst van — 30° in Midden-Zweden. In het einde der eerste dekade drong de warmte verder naar het N. door en begon de vorst in Z.-Zweden af te nemen. Op IJsland1 en hoog in het N. bleef het bij voortduring zeer koud. Op den lOen bereikte de warmte haar maximum met 13°.9 te Maastricht. Deze dag bracht in ons land verscheidene nieuwe warmterecords. De warmte deed zich tot hoog in het N. gevoelen en in Lapland nam de vorst af tot matig of licht. Bij dezen toestand' viel overal en dagelijks veel regen. In ons land bleef het bij matige hoeveelheden.
De eerste dekade gaf slechts 5 uren zonneschijn.
In het einde der eerste dekade hadden de minima van het diepe depressiestelsel zich geleidelijk naar de Noorsche Zee ver
plaatst en kwam in hel W. een gebied van hoogen luchtdruk tot ontwikkeling. Het gevolg was, dat langs de achterzijde van het aftrekkend depressiestelsel een koude-inval tot ontwikkeling kwam. Met een scherp front drong de koude naar het ZO. dooi
en in Skandinavië keerde de strenge vorst terug. In Frankrijk en Z.-Duitschland vielen weer groote hoeveelheden neerslag. Op den 13en kwam in ons land de temperatuur onder het nulpunt De koude-inval had' echter geen arktisch karakter en reikte niet hooger dan lot 2500 m. Hij veroorzaakte dan ook geen vorsl-toestand in Centraal-Europa en terwijl de polaire strooming afweek naar het Oostzeegebied, kwam de koude lucht in een strookvormig gebied van hoogen luchtdruk over Centraal-Europa tot stagneeren. Tevens voerden de bovenwinden warme en voch
tige luchtmassa's aan van de voorzijde van een Oceaandepressie in hel ZW.
Juist in het midden der tweede dekade vormde zich een ver
binding van de warme depressie in het ZW. en een laatste minimum van het gebied van lagen luchtdruk in het N. Langs de W -zijde van de verbindingslijn der minima stroomden de polaire luchtmassa's naar hel Z. In de volgende dagen verplaatste het koude front zich naar het O., wat gepaard' ging met zware neerslagen in geheel W.hEuropa. Op den 17en en 18en viel vrij veel sneeuw en op den 18en kwam de laagste temperatuur der maand voor, n.1. — 5°.2 te Wijster.
Op het einde der tweede dekade verscheen opnieuw een de
pressie in hel ZW., die zijn weg nam over de Britsche Eilanden en plotseling een golf van warmte gaf over West- en Centraal-Europa, waardoor alle koude lol hoog in het N.-Oosten werd weggevaagd. Aan de W.-zijde van het minimum kregen echter
de arktische luchtmassa's uit de Poolzee gelegenheid om naar het Z. door te dringen. Spoedig daarop deden ze vanuit het W huil intrede op het vasteland.
Tegen het midden der laatste dekade trok het depressiestelsel af. Wederom bracht een nieuwe warme depressie uit hel ZW warmte in de bovenlucht en maakte zij een einde aan den arktischen koude-inval. De hool'dminima bleven ditmaal echter min of meer stalionnair in het W, Het voorbijtrekken van secun-dairen gaf aanleiding tol regelmatige schommelingen in deboven-luchttemperatuur, terwijl aan den grond het weer zacht en regenachtig bleef met enkele malen weer maximumtempera
turen boven 10 graden.
F e b r u a r i .
De tweede maand1 van het jaar was niet abnormaal en bood een veel meer gevarieerd aspect dan de eerste. In deze maand kwam weer eens een behoorlijk gebied van hoogen luchtdruk tot ontwikkeling, er kwamen flinke inversies voor en ook arktische koude-invallen met sneeuwbuien en zelfs een dag met flink on
weer bij de polaire buien. De eerste helft der maand brachl flinke vorst en hier en daar was zelfs schaatsenrijden mogelijk, hoewel slechts op ijsbanen. Het kwam echter niet tot ijsvorming in de rivieren of de groote kanalen. We kregen meer dan het normale aantal uren zonneschijn, meer heldere, maar ook meer betrokken dagen en ook meer neerslagdagen dan voor deze maand gewoon is, en verder het normale aantal vorstdagen. De maxima der temperatuur van de bovenlucht verschilden weinig van de gemiddelde maxima, de minima waren lager. Gemiddeld was de temperatuur 1 tot 2 graden onder normaal, bij een nor
maal temperatuurverval. In het begin kwamen eenmaal arktische temperaturen voor, van 15 tot 18 was de atmosfeer zeer warm, evenzoo moet groote warmte boven geheerscht hebben in het midden der laatste dekade.
Op den eersten dag der maand bedekte een warme strooming hel vasteland en ZO.-'Engeland1 en lag een koud front in het NW aan de W.izijde van een depressiestelsel, waarvan het hoofd
minimum over de Noorsche Zee lag. Zeer langzaam verplaatste het koude front zich naar het O. Op den 3en passeerde het ons land en drongen de arktische luchtmassa's door naar W-Frankrijk en de Alpen. Ze leverden in Garmisch juist op tijd den voor de Olympiade noodzakelijken sneeuw.
Terwijl de koude-inval verder naar Centraal-Europa door
drong, verscheen in het W. een uitgebreide depressie met warme Z.-lijke winden aan haar O.-zijde, die even na het midden der eerste dekade het weer in het W. in zijn tegendeel deed omslaan.
Fig. 4. Isothermen en wind Februari 1936x).
SOESTERBERG KOOIJ
22 waarnemingen op 22 dagen. 4 waarnemingen op 4 dagen.
Gem. hoogte 5017 m. Max. hoogte 5380 m. Gem. hoogte 4754 m. Max. hoogte 5894 m.
16 waarnemingen boven 5000 m. 3 waarnemingen boven 5000 m.
Wachtmeester Bosch 17, luit. De Zwaan 5 hoogte- Korp. Van Vorselen 2, serg. Van Tol 1,
serg-vluchten. Kemper 1 hoogtevlucht.
Geen waarnemingen op 1, 17 en 25. Data der waarnemingen 6, 14, 20 en 27.
Gemidd. temp. 13 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 5000 m Februari 1936 0.0 0.2 —1.9 —4.2 —5.8 — 8.0 —10.5—13.4—16.6 —23.4°C Norm. (1912—'36) 1.9 1.9 —-0.3 —2.5—4.5 — 7.0 — 9.7 —12.6—15.6 —22.2°C Februari 1931 —0.5 —0.8 —3.3 —5.9 —8.8 —11.8 —15.3—18.5 —21.7 —28.8°C Gem. rel. vocht.
Februari 1936 90 74 67 66 51 48 45 45 43 43 %
Norm. (1912—'36) 88 77 72 65 56 51 47 46 45 43 %
Uiterste maxima 11-8 6.3 2.0 4.2 13.0 C
Datum en windrichting 2/18 ZW 1/23 WNW 6.'26 Z 24/20 ZZ W 15/27 N ^
Maximum Februari 1936 7.3 1.7 3.3 8.2 15.7 ü
Datum en windrichting 18 — 18 18 18 — 18
Gem. maximum 7.1 3.7 — 2.3 - 8.4 -16.2 C
Gem. minimum — 7.8 —12.1 18.5 24.4 29.4^C
Minimum Februari 1936 —10.9 —12.8 19.9 27.0 —34.2 C
Datum en windrichting 10 ONO 10 ONO 4 NW 4
Uiterste minima —18.0 —20.0 —25.3 31.3 3*.5 C
Datum en windrichting 14/29 NO 10/32 ONO 10/32 - 10/32-
10.32-l) Verklaring van deze methode van grafisch voorstellen hieronder op blz. 195.
(Ontleend aan het Maandoverzicht der Weersgesteldheid.)
F i g . 5 . L o o p d e r b a r o m e t r i s c h e m i n i m a i n W e s t - E u r o p a i n F e b r u a r i 1 9 3 6 .
kwamen aldaar plotseling voor j aarstemper aturen voor, ter wij]
het op het vasteland en in Skandinavië nog duchtig vroor. In
MAAND-COTER
. gemiddeld I» sedert
1121314151B171819[ 10 11112113114115| 16117|18| 19|20[21I22|23124125|26I27I28 1 29 1936' 1M9
,n o . : i M i i i ; ; i : | : ; j I | i ! j M ' : • / p1 5 0 3 4
• s 1 760 ^ |
2 0 ~ — ~ i — ~ j — • — | • • . ' — — | ij » I I
: 1 | ^ ^ ^ ^ " ~ ~ j j
- io —i ^5 —— ' ; j—i—
- 2 0 I 1 — 1
'•
I : : i 1 : : I : : : 1vA
3111!(Ontleend aan het Maandoverzicht der Weersgesteldheid.)
F i g . 6 . G a n g v a n l u c h t d r u k e n t e m p e r a t u u r t e D e B i l t i n F e b r u a r i 1 9 3 6 . H e m e l e n D a m p k r i n g , X X X I V . 1 3
194
het einde van de eerste en het begin der tweede dekade heerschte een typische wintertoestand, waarbij in de bovenlucht warme en droge luchtmassa's zich bewogen over koude luchtmassa's in den ondersten kilometer. Het weer was hierbij zonnig en droog en de maxima waren dagelijks ver boven het vriespunt.
Continentale winden transporteerden de koude tot over Engeland en Schotland en de warmste plaats benoorden 45° breedte was IJsland. In het begin der tweede dekade nam de vorst in Cen-Iraal-Europa tot streng toe. Tegelijkertijd meldden de Spaansche stations aan de Golf van Biscaye zomertemperaturen. Geleidelijk drong de warmte verder naar het N. door, doch in Duitschland
een nieuwe depressiekern met nieuwe depressiewarmte aan haar voorzijde. Eindelijk werd op den 22en de vorstlijn, die zich in Centraal-Europa nog steeds niet had laten verdringen, terug
gedreven naar de Oostzeekust. Op dien dag steeg te Maastricht
traal-Europa binnendrong om verder in NW.-lijke richting naar de Noordzee te trekken. Achter de eerste depressie ontwikkelde
zich een breede strooming van arktische lucht over de Britsche Eilanden en de Golf van Biscaye naar Spanje en het W.-lijke Middellandsche Zeegebied, welke strooming zich verder naar het 'O. verlegde bij het verschijnen der continentale depressie, zoodat het geheele Westen door polaire luchtmassa's overstroomd werd, waarbij een aanzienlijke afkoeling intrad.
Ter verklaring der teekeningen dezer overzichten diene de volgende toelichting:
Uil de vliegtuigwaarnemingen van Soesterberg wordt nagegaan op welke hoogte in de atmosfeer de temperatuur wordt aan
getroffen, aangegeven door de even graden Celsius. De uit
komsten worden daarna dag voor dag op vertikale lijnen corres-pondeerend met de uren, waarop de vliegtuigwaarnemingen plaats hadden, op millimeterpapier uitgezet. Vervolgens worden de punten, die dus de waarnemingen voorstellen, met elkaar verbonden. De punten voor + 20°, -f- 10°, 0°, — 10° enz. en de verbindingslijnen dier punten worden zwaarder dan de andere aangegeven. Op grond van de aan den grond waarneembare veranderingen der atmosferische toestanden wordt het verloop der veranderingen der temperatuur in de vrije atmosfeer zoo goed mogelijk in het verloop der aldus ontstane isothermen in de bovenlucht aangegeven.
Ontbreekt een waarneming (wat steeds het geval is op de Zondagen) dan is men op onderstellingen aangewezen. Kan het verloop der toestanden in de atmosfeer toch met voldoende mate van zekerheid worden geschat, dan wordt met stippellijnen aan
gegeven dat het verloop der isothermen niet op waarnemingen berust. In veel gevallen worden voor de extrapolatie ook gegevens van waarnemingen in het buitenland benut.
Vanwege de groote veranderlijkheid der temperatuur in de luchtlagen vlak bij den grond worden de onderste 200 m in de teekening weggelaten.
Aan de rechterzijde zijn aangegeven de hoogten waarop de temperatuur der even graden Celsius gemiddeld in de be
schouwde maand werd aangetroffen en de hoogten waarop deze volgens langjarige waarnemingsreeksen gemiddeld liggen. Hieruit is dus te zien of de maand gemiddeld warmer of kouder dan normaal was en of het temperatuurverval steiler was of minder steil dan normaal.
De pijlen op hoogten correspondeerend met 500, 1000, 1500, 2000 m enz. geven de richting en snelheid der luchtstroomingen in die niveau's aan naar uitkomsten van loodsballonwaar-nemingen te De Bilt. Ze vinden hun verklaring in de teekens onder de isothermenteekening.
196
DE PLANETOÏDE 1936 CA
De „Astronomische Nachrichteri', Nr. 6192, van 6 April 1936, bevat een mededeeling omtrent de nieuwe planetoïde (zie „H en D." April 1936, blz. 139), geïllustreerd door een figuur, die door Dr. HILLER vervaardigd werd en een denkbeeld geeft van den stand van de baan der planetoïde ten opzichte van de aardbaan. Deze figuur vindt men hierbij gereproduceerd1.
De thans vermoedelijk betrouw
baarste baan heeft een halve groote as van 1,8644 astronomi
sche eenheden, een omlooptijd van 2.54 jaren, een excentriciteit van 0.7632 en een helling van 1°25'. Zij werd berekend door Dr. KAHRSTEDT.
In „H. en D." van April 1936 werd reeds opgemerkt dat deze planetoïde zoo dicht bij de aarde komt, als naar ons weten nim
mer vroeger geschiedde met eenig ander hemellichaam. In den avond van 7 Febr. '36 was de geocentrische afstand het kleinst. Zij bedroeg toen 0.015 astr. eenheden = 6 X de afstand van de maan. De geocentrische beweging was toen: —15m in rechte klimming en +0°.9 in declinatie, per uur. In het tijd
verloop van 24 uren, tusschen 7.0 Febr. en 8.0 Febr. '36, doorliep de planetoïde meer dan 4 uren in rechte klimming en 27° in declinatie. De helderheid bedroeg te 7.75 Febr. '36, Wereldtijd, ongeveer 9m.5.
De helderheid vermindert echter snel en het is thans slechts aan de groote Amerikaansche teleskopen gegund het object nog eenigen tijd te kunnen volgen. Hopelijk slaagt men erin, zooveel goede waarnemingen te verrichten dat een betrouwbare baan berekend kan worden, zoodat de planetoïde niet het lot van zoovele andere asteroïden zal deelen, nl. verloren te gaan.
DE K.
CY AQUARII
DOOR
J. TH. GROOSMULLER
In Hemel en Dampkring 3'i bid. 74 werden de resultaten vermeld van een bewerking van 182 waarnemingen uit het tijdvak Aug.—Okt. 1935. Hier geef ik de bewerking van nog 165 waarnemingen gedaan tot begin Januari 1936.
Daar de reductie der schattingen op andere wijze geschiedde is afgezien van het bepalen ener tussenhelderheid' en slechts het.
maximum vastgelegd met behulp van een normaalkromme.
In de volgende tabel zijn alle maxima (ook die uit de eerste reeks) gerangschikt met er achter de berekende maxima, die gevonden werden met de formule:
M = 2127658,4096 + 0,0610388 E
Max. (bep.) Max. (ber.) Bep. — Ber. E
2428053,390 2428053.392 —0,002 6471
69,382 69,384 —0,002 6733
78,358 78,357 +0,001 6880
82,326 82,324 + 0,002 6945
94,349 94,349 0,000 7142
99,355 99,354 +0,001 7224
99,416 99,415 +0,001 7225
110,342 110,341 +0,001 7404
110,403 110,402 +0,001 7405
126,269 126,272 —0 003 7665
126,332 126,333 —0,001 7666
154,226 154,228 —0,002 8123
154,285 154,289 —0,004 8124
169,242 169,243 —0,001 8369
178,217 178,216 +0,001 8516
De fout in de vastlegging van een maximum zal gemiddeld 0,d002 bedragen. Hieruit volgt dat de formule met de waar
nemingen zeer goed overeenstemt. Bijna nergens zijn de ver
schillen groter dan de fout in de waarneming en toch geeft de opeenvolging der tekens van de verschillen een aanwijzing dat er een verandering in de periode aanwezig is. Het lijkt mij.
voorbarig om nauwkeurige elementen voor die veranderlijkheid af te leiden; de periode van die veranderlijkheid schijnt ongeveer 100 dagen te bedragen.
Voortzetting van de reeks is dringend gewenst; ik hoop dan ook in de eerstvolgende periode van zichtbaarheid nadere ge
gevens hierover te kunnen verzamelen.
In mijn eerste artikel sprak ik het vermoeden uit, dat de
98
flauwe uitbuiging in de dalende tak der normaalkromme reëel zou kunnen zijn; dit vermoeden wordt door de tweede reeks niet bevestigd.
Ik heb toen een normaal kromme afgeleid uit alle waar
nemingen, die een volkomen glad verloop heeft zoals uit onder
staande figuur kan blijken.
8-— ïB 20 30 4^ 50 it> 70 15 90 min.
Velscn, 15/3, 1936.
BOEKBESPREKING
Dr. P. Stuker, „Führer nm Ster-nenhimmel". Max Niemans Verlag, Zürich und Leipzig. 1934. Prijs 3 Mark.
Een klein handig boekje, dat het publiek aan den sterren
hemel wegwijs wil maken. Hel is in het gebruik gemakkelijker dan de draaibare sterrenkaarten, daar deze laatste moeilijk medegenomen kunnen worden, wanneer men buiten den sterren
hemel beschouwen wil; bovendien zijn de zwarte draaibare sterrenkaarten des nachts moeilijk leesbaar.
Er zijn 6 sterrenkaartjes in het werkje, die uiterst zorgvuldig geteekend en fraai uitgevoerd zijn. Zij geven het aspect van den Noordelijken en Zuidelijken sterrenhemel, terwijl uit een tabel
letje blijkt, welk sterrenkaartje men op een bepaalden avond1 en een bepaald tijdstip gebruiken moet. Een bijzonderheid der kaartjes is de nauwkeurige overeenstemming van kaartjes en sterrenhemel, wat betreft de grootte der ge tee kende sterren
schijfjes. Bovendien zijn de kleuren der sterren aangegeven door stralenkransen om het sterbeeldje, met een varieerend aantal stralen. Het werkje zal een even goede gids blijken te zijn bij de eerste tochten langs den sterrenhemel als het reeds besproken boekje van Dr. van Lohuizen („De sterrenhemel door een lekebril"; zie: „Hemel en Dampkring" 1935, blz. 393).
de K.
„De natuurkunde van de Zon", door Dr. M. Minnaert, 152 blz., 60 illustraties. Uitg.: W. P. van Stockum en Zoon, N. V., 1935. Prijs f2.75;
geb. f 3.75.
In een rijk met illustraties verlucht werkje heeft onze autori
teit op het gebied der zonne-physica, Dr. M. MINNAERT, de lezingen die hij voor het Genootschap „Diligentia" te 's-Graven-hage gehouden heeft, tot een boek vereenigd. In alles wat uit de handen van Dr. MINNAERT komt, tintelt een aanstekelijk enthou
siasme voor onze wetenschap. Zoo ook in dit boek. Wie het in handen krijgt en niet in spanning en ademloos den schrijver bij zijn betoog volgt, is de ware liefhebber van de sterrenkunde niet. Het boek kan werkelijk dienen als koortsthermometer, om te constateeren in welke mate men van koorts voor de astro-physica gloeit.
De draad, die door het geheele werk loopt, bestaat daarin, dat de veelvuldigheid der verschijnselen op, in en bij de zon steeds teruggebracht wordt tot eenvoudiger grondslag. In dit opzicht heeft Dr. MINNAERT zijn paedagogische inborst niet ver
loochend; hij heeft zijn lezers daardoor op fraaie en spannende wijze de physische wetenschappelijke methoden doen beleven.
Het boek is verdeeld in acht hoofdstukken: I: het zonne
beeld; II: de zonnestraling; III: de golflengten der Fraunhofer-lijnen; IV: de lichtverdeeling der FraunhoferFraunhofer-lijnen; V: de zonnevlekken; VI: de chromosfeer en de protuberansen; VII:
de corona en VIII: het inwendige der zon.
Buitengewoon leerzaam zullen de hoofdstukken II, III en IV zijn, en speciaal hoofdstuk IV, waarin de methoden der astroi-physica en het verband tusschen zonneverschijnselen en atoom
theorie op voor ieder bevattelijke wijze besproken worden. Er is nog geen leerboek, waarin men op zoo volledige en duidelijke wijze over de nieuwste problemen der zonne-natuurkunde in
gelicht wordt. In het laatste hoofdstuk stipt Dr. MINNAERT de bekende vragen aan, waar de energie, die uit het binnenste der zon naar buiten lekt, vandaan komt, en die, waarom de pro-centueele samenstelling der zon juist is, zooals zij is. Gelukkig wijst de schrijver de veronderstelling, dal de stof geheel in straling kan overgaan, voorloopig van de hand en is hij van meening dat wij eerst moeten zien, hoever wij kunnen komen met de goed bekende, proefondervindelijk geconstateerde en gecontroleerde verschijnselen der kernopbouw der atomen, voor wij ons aan kunstmatige veronderstellingen en fantasieën wagen
Het doet den lezer bij voortduring goed te zien, hoe de'
200
„gewone" natuurkunde voortdurend gebruikt wordt in de zonne-natuurkunde en hoe omgekeerd1 de natuurkunde der zou aan de
„aardsche natuurkunde nieuwe ontdekkingen en toepassings
mogelijkheden schenkt en ons tevens de natuurkrachten aan hel werk doet zien op kosmische schaal, en onder omstandigheden van temperatuur en druk, die op aarde niet voor verwezen
lijking vatbaar zijn.
Van de in hel boek besproken theorieën zijn er verschillende van Utrechtsche afstamming. Dit moge een reden te meer zijn het boek aan te schaffen.
Van de in hel boek besproken theorieën zijn er verschillende van Utrechtsche afstamming. Dit moge een reden te meer zijn het boek aan te schaffen.