• No results found

Hoofdstuk 3) De WOR en WMCO zonder medezeggenschapsorgaan

3.3 Toepassing van de nietigheidssanctie uit de WMCO

In hoofdstuk 2 is inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden de werknemer dan wel de ondernemingsraad en de vakbonden hebben tegen het niet in acht nemen van de verplichting tot raadpleging van de vakbonden en de ondernemingsraad tijdens de collectief ontslag procedure. Wat zijn nu de gevolgen van het niet naleven van de raadplegingsverplichting uit artikel 7 WMCO indien geen ondernemingsraad is ingesteld? Een interessante kwestie nu uit onderzoek blijkt dat slechts 71 procent van de ondernemingen voldoet aan de instellingsverplichting en uit de rechtspraak blijkt dat veel werkgevers toch overgaan tot een (collectief) ontslag zonder raadpleging van de ondernemingsraad. Een alternatief zou kunnen worden gezocht in het instellen van een personeelsvergadering. In de in hoofdstuk 2 aangehaalde Kembo- uitspraak ontbrak de ondernemingsraad en waren tevens niet alle vakbonden geraadpleegd. De kantonrechter constateert het volgende in rechtsoverweging 5.6:

“Een beroep van de werkgever op onvoldoende interesse van de zijde van de

werknemers (het functioneren van) een OR kan de werkgever niet baten, nu artikel 2 WOR de verplichting van de werkgever plaatst in het kader van het belang van het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen alsmede om de instelling en instandhouding van een OR te doen plaatsvinden ten behoeve van het overleg met een vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen”.186

Naar het oordeel van de kantonrechter ontbrak het aan overleg in het voortraject en zou op grond van artikel 7 lid 1 WMCO de verzoeken nog niet in behandeling mogen worden genomen. Aantekening behoeft hierbij dat het om het oude artikel 7 WMCO gaat, die dateert van vóór de wetswijziging van maart 2012. De nietigheidssancties zoals het huidige artikel thans kent, waren toen nog niet in de wet opgenomen. De sanctie betreffende het niet in behandeling nemen van de verzoeken tot collectief ontslag achtte de kantonrechter in deze casus niet opportuun. Als de werknemers in dienst zouden blijven en derhalve de

185 Het ligt op de weg van de andere groepsvennootschappen om de middelen voor de reorganisatie te verstrekken.

loonkosten zouden doorlopen, zou dit mogelijk een faillissement van Kembo met zich mee brengen.

‘Het niet naleven van de verplichtingen uit hoofde van de WMCO en de

WOR, wordt dan ook in beginsel vertaald in het toekennen van een (hogere) ontbindingsvergoeding’, aldus de kantonrechter.

Nu geen uitspraken dateren van na de wetswijziging zal ik zelf een oordeel moeten vormen over de toepassing van de nietigheidssanctie. Naar mijn mening zijn de gevolgen van het schenden van instellingsplicht gelijk aan de gevolgen van het niet raadplegen van de ondernemingsraad. Mijns inziens zal derhalve een beroep op een nietigheidssanctie door de werknemer tevens mogelijk zijn indien in zijn geheel een medezeggenschapsorgaan ontbreekt. Een enkel geval waarin een beroep niet zal slagen is in de geschetste casus van de Rechtbank Rotterdam uit 2012.187 Wanneer nooit behoefte is geweest aan een ondernemingsraad en van het recht tot het afdwingen van een ondernemingsraad enkel gebruik wordt gemaakt om de opzegging dan wel de beëindigingsovereenkomst te vernietigen, zou geen vernietiging mogen volgen. Uit de wetgeschiedenis zou echter volgen dat de Minister nimmer de bedoeling heeft gehad de vernietigbaarheidssanctie ook toe te passen op een ondernemer die geen ondernemingsraad heeft ingesteld.188 Zoals ook Jellinghaus stelt, ‘een gemiste kans’.189 Des te meer omdat de vernietigbaarheidssanctie juist als stok achter de deur wordt gezien en door het niet instellen van een ondernemingsraad aan deze sanctie ontkomen kan worden.

187 Rb Rotterdam 19 december 2012, JAR 2013/48 mnt. van C. Nekeman 188 Kamerstukken II 2011 – 2012, 32718, nr. 6 p. 4.

Conclusie

Teneinde een antwoord te formuleren op de centrale vraag zal ik eerst de rode draad in bovenstaand verhaal omschrijven.

Het belang van het betrekken van een ondernemingsraad en een vakbond bij een reorganisatie komt sterk naar voren in de besproken jurisprudentie. De betrokkenheid van deze partijen bij de besluitvorming draagt immers bij aan de onderlinge verstandhouding binnen de onderneming en zo kan sneller tot afspraken worden gekomen. De ondernemer is zelfs verplicht op grond van de WOR en de WMCO om voornoemde partijen bij zijn besluit te betrekken. De ondernemingsraad heeft een adviesbevoegdheid over het voorgenomen besluit tot reorganisatie. Daarbij strekt het advies tevens over de te verwachten personele gevolgen en de maatregelen die naar aanleiding van deze gevolgen moeten worden getroffen. Wordt er geen of een onvoldoende uitgewerkt overzicht van de personele gevolgen en de sociale begeleidingsmaatregelen verstrekt bij de adviesaanvraag door de ondernemer, dan kan de ondernemingsraad besluiten een negatief advies te verstrekken. Besluit de ondernemer vervolgens toch een start te maken met de reorganisatie, dan rest nog de beroepsmogelijkheid bij de Ondernemingskamer.

Omtrent de discussie over het wel of niet voorhanden hebben van een sociaal plan bij een op handen zijnde reorganisatie, is een sterke verdeling in de rechtspraak. Zo blijkt uit de Total-uitspraken dat de ondernemer op zijn minst een totaalplaatje dient te schetsen van personele gevolgen en dat daarbij zelfs de belangen van de gezinsleden van de werknemers bij de te treffen maatregelen moeten worden betrokken.190 Uit de NCRV- en de Akzo Nobel-beschikking volgt dat de ondernemer, bij het ontbreken van een sociaal plan, zich niet kan beroepen op een onzekere toekomstige wetgeving of ondernemingsvisie. Ook in die gevallen waarin onduidelijk is welke gevolgen er zullen zijn voor het personeelsbestand, zal de ondernemer een poging moeten doen deze gevolgen en de naar aanleiding daarvan te verwachte sociale begeleidingsmaatregelen, in kaart te brengen. Het ligt geheel aan de omstandigheden waarin de organisatie zich bevindt, in hoeverre de ondernemer verplicht is een (concept) sociaal plan over te leggen.191 De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen is onder andere het doel van de reorganisatie. Is de reden gelegen in het verder opvoeren van het bedrijfsresultaat of moet de onderneming juist afslanken omdat er

190 OK Amsterdam 15 mei 1997, JAR 1997/140 (Total I) en OK Amsterdam 18 juni 1998, JAR 1998/150 (Total II).

191 In de DAB-beschikking voldeed de ondernemer aan zijn verplichting ex artikel 25 WOR door een concept sociaal plan te overleggen OK Amsterdam 25 februari 2008, JAR 2008/127 (DAB). Een onvoldoende uitgewerkt sociaal plan werd niet geaccepteerd door de rechter. Zie OK Amsterdam 21 december 2012, ROR 2013/33, JAR 2013/67 (VLM Airlines).

tegenvallende resultaten zijn?192 In de te treffen maatregelen voor het personeel kan zo een passende regeling worden geboden, al dan niet in overeenstemming met de ondernemingsraad of de vakbonden. De Ondernemingskamer heeft niet zo ver willen gaan dat een sociaal plan verplicht wordt gesteld bij een reorganisatie.193 Zolang de ondernemer kan aantonen welke maatregelen hij zal treffen voor zijn personeel en deze maatregelen passen bij de reden van de reorganisatie, zal de OK niet snel aannemen dat het besluit tot reorganiseren kennelijk onredelijk is. In het overzicht kunnen onder andere afvloeiingsuitkeringen, (om)scholingsmaatregelen, herplaatsingsmaatregelen, verhuis- of reiskostenregelingen en eventuele pensioenschade opvangregelingen worden opgenomen.

Bij een omvangrijke reorganisatie waarbij 20 of meer werknemers worden ontslagen, is de werkgever verplicht de betreffende vakbonden te raadplegen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het wenselijk acht dat de ondernemer het overzicht van de sociale begeleidingsmaatregelen de vorm geeft van een sociaal plan.194 Uit de WOR of een andere wettelijke regeling vloeit in beginsel geen recht op overleg van de ondernemingsraad met de werkgever over het sociaal plan voort.195 De raadplegingsverplichting van de werkgever omvat een inspanningsverplichting. De bedoeling is dat de werkgever daadwerkelijk overleg heeft met de vakbonden, ongeacht of dit overleg resulteert in een sociaal plan.196 De wetgever heeft het primaat van het sociaal overleg bij de vakbonden neergelegd, maar het is nu juist de ondernemingsraad die een sterkere positie in dit overleg inneemt. De ondernemingsraad kan immers in de beroepsprocedure bij de OK een voorziening vragen zoals onder andere blijkt uit de Canon-beschikking.197 Deze voorziening wijkt echter wel af van de in de wet genoemde voorzieningen. De OK heeft wel in de uitspraak aangegeven niet meer te willen toewijzen dan is verzocht. In de verhouding tussen de werknemer en de ondernemer is de OK immers niet bevoegd te oordelen. Mede gelet op de marginale toets van de OK is deze uitspraak mijns inziens wel op het randje. Ook al geeft de OK aan niet te willen oordelen over de toepassing van het sociaal plan, doet de OK dit impliciet toch door de toepassing

192 In de CBB-beschikking was er sprake van een snel verslechterende financiële situatie waardoor de ondernemer maatregelen mocht treffen voordat er een uitgewerkt sociaal plan was. Zie OK Amsterdam 2 april 2014, JAR 2014/121 (CBB).

193 De OK ging in de IBM-beschikking zelfs zo ver dat de ondernemer voldeed aan zijn verplichting door te verwijzen naar een hoofdstuk over herplaatsing in een personeelsgids (OK Amsterdam 28 januari 2013, JAR 2013/103 (IBM)). Gelukkig is deze lijn in de rechtspraak niet doorgezet.

194 Kamerstukken II 1969-1970, 10335, nr. 3, p. 23.

195 Zo blijkt ook uit de ING-beschikking (OK Amsterdam 31 maart 1994, NJ 1995/417) (ING) waarin de OK oordeelde dat de ondernemingsraad niet als onderhandelingspartner bij het sociaal overleg behoefte te worden betrokken nu deze rol immers voor de vakbonden is weggelegd.

196 Kamerstukken II 2010-2011, 32718, nr. 6, p. 11.

daarvan als voorwaarde voor de uitvoering van de reorganisatie als voorziening te treffen.

Het komt vaak genoeg voor dat de werkgever niet de (juiste) vakbonden in de gelegenheid stelt over de reorganisatie te raadplegen. Ook de ondernemingsraad wordt niet altijd in de gelegenheid gesteld om advies te geven. Een individuele werknemer heeft een aantal mogelijkheden om het ontslag dat samenhangt met de reorganisatie te vernietigen. Voor deze situaties is artikel 7 WMCO in het leven geroepen. De werknemer kan in de omstandigheid dat de vakbonden en de ondernemingsraad niet zijn geraadpleegd een beëindigingsovereenkomst of een opzegging vernietigen.198

Tot slot is nog aan de bod gekomen hoe de OK oordeelt tijdens een ontslag in het kader van een reorganisatie, wanneer de ondernemer de instellingsverplichting heeft geschonden. Het niet instellen van een ondernemingsraad terwijl dit volgens artikel 2 lid 1 WOR wel verplicht is, kan een reorganisatie in de weg staan.199 De werknemers toonde pas bij de dreiging van ontslag behoefte aan de instelling van een medezeggenschapsorgaan, waardoor het ontslag niet worden tegengehouden. De rechter prikt door dit soort gedrag heen.200 Een beroep op een nietigheidssanctie uit artikel 7 WMCO door de werknemer bij het ontbreken van een medezeggenschapsorgaan zal mijns inziens resulteren in het toekennen van een billijke vergoeding.

Mijn antwoord op de probleemstelling luidt dan ook dat bij een juiste uitvoering door de ondernemer aan zijn verplichtingen uit de WOR en WMCO, de ondernemingsraad en vakbonden veel invloed op de sociale begeleidingsmaatregelen kunnen uitoefenen. Alle partijen worden immers vanaf het begin van de reorganisatie op de hoogte gebracht en de vakbond kan op tijd deelnemen aan het sociaal overleg. Faalt de ondernemer in het voldoende aantonen van de personele gevolgen en de te nemen maatregelen, dan zijn er verschillende stappen die de vakbond, ondernemingsraad en werknemers kunnen ondernemen. Daarbij is naar mijn mening de procedure bij de OK het meest effectief en heeft de ondernemingsraad dan ook de sterkste positie om de ondernemer in de juiste richting te duwen. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad is het de taak van de vakbonden om een leidende en een toezichthoudende rol te spelen bij een juiste procedure tot collectief ontslag. De werknemers zullen zich vaak niet bewust zijn van de schending van verplichtingen van hun werkgever. Des te meer als een ondernemingsraad in zijn geheel ontbreekt. Nu uit onderzoek blijkt dat slechts 71% van de ondernemingen

198 Daarbij is het niet mogelijk om de beëindigingsovereenkomst gedeeltelijk te vernietigen, bijvoorbeeld alleen het onderdeel dat ziet op de ontslagvergoeding. Zie M.M. Govaert & J.J.M. de Laat, Collectief ontslag en vernietigbaarheid, TRA 2012/74, p. 5.

199 Ktr. Zutphen 20 mei 2009, JAR 2009/158 en Ktr Leeuwarden 30 november 2009, ECLI:NL:RBLEE:2009:BK4843, r.o. 5.

200 Rb. Rotterdam 19 december 2012, JAR 2013/68. Bij dit gedrag is ook wel sprake van misbruik van recht.

in Nederland aan de instellingsverplichting voldoet, lijkt mij hier een taak weggelegd voor de wetgever om meer bewustzijn te creëren bij die ondernemingen die niet aan de instellingsverplichting voldoen, vanwege het belang van de medezeggenschap voor een voortvarend ondernemingsbeleid.

Literatuurlijst

B O E K E N

Dijkstra 2005

J.H. Dijkstra, Kwaliteitsselectie bij reorganisatie en collectief ontslag, ‘het einde van

‘last in first out’? Assen: Koninklijke Van Gorcum 2005.

Heinsius 2004

J. Heinsius, Collectief ontslagrecht, Enkele voorstellen betreffende een betere

regelgeving, Boom Juridische uitgevers 2004.

Mierlo 2013

J.J.M van Mierlo, Medezeggenschap en de spanning tussen WOR en

ondernemingsrecht, Deventer: Kluwer 2013.

Sarlemijn 1995

L.J. Sarlemijn, Reorganisatie; medezeggenschap en ontslag, Deventer: Kluwer 1995.

Verburg 2013

L.G. Verburg, Rood’s Wet op de ondernemingsraden, Deventer: Kluwer 2013.

Verburg e.a. 2013

L.G. Verburg & W.A. Zondag (red.), Arbeidsrechtelijke aspecten van reorganisatie,

Monografieën Sociaal Recht, deel 31, Deventer: Kluwer 2013.

Van Drongelen & Jellinghaus 2014

J. van Drongelen & S.F.H. Jellingshaus, Collectief arbeidsrecht, Deel 1, Wet op de

ondernemingsraden, Zutphen: Uitgeverij Paris 2014.

Vink & Van het Kaar 2014

F.W.H. Vink & R.H. van het Kaar, Inzicht in de ondernemingsraad. Een toelichting

bij de Wet op de ondernemingsraden, Den Haag: Sdu Uitgevers, 2014.

Zeben e.a. 1981

C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof, Parlementaire geschiedenis van het

nieuwe Burgerlijk Wetboek, Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer:

A R T I K E L E N

ArbeidsRecht

- C.J. Herman de Groot, De gewenste gebondenheid van de werknemer en de

rechter aan een Sociaal Plan, met OR en vakbonden overeengekomen, AR 1997/33,

p.4

- P.H.E. Voute, ‘Wat is ‘belangrijk’ bij een collectief ontslag?, ArbeidsRecht 2002/3, p. 29-30.

- J. Dop & E. Knipschild, Besluitvorming (1) bij een gebrekkige OR en (2) zonder

een OR, ArbeidsRecht 2005,21, p. 4-9.

- S.F.H. Jellinghaus, ..en toen was er geen ondernemingsraad! ArbeidsRecht, 2014, 7/ 21 (1), p. 30.

- C. Nekeman en S.J. Schijf, (Proces)bevoegdheden van de ondernemingsraad, ArbeidsRecht 2010-1, nr. 5 p. 25.

- C. Nekeman & L. van Donselaar, ‘Inzicht in het overzicht; de personele

maatregelen van art. 25 lid 3 WOR en de rol van de vakbonden’, ArbeidsRecht

2014-1.

Arbeid Integraal

P.G. Vestering, Adviesprocesrecht in de WOR – beroep bij nova opnieuw bezien, Arbeid Integraal, 2007/2, p. 145-156

Sociaal Maandblad Arbeid

J.A.Th. Boumans, ‘Ontwerp Wet melding collectief ontslag’, SMA 1975, p. 158-159

Tijdschrift Recht en Arbeid

- Ktr. Amersfoort, 3 april 2009, nr. 614027AEVERZ09-62, mnt. I. Zaal, TRA 2009, 58: p.1-4

- Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 9 november 2010

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO3380, mnt. L.C.J. Sprengers, TRA 2011/41 - M.M. Govaert & J.J.M. de Laat, Collectief ontslag en vernietigbaarheid, TRA 2012/74, p. 5.

R E G E L G E V I N G

Europees recht

- Richtlijn 98/59/EG

Nederlands recht

- Burgerlijk Wetboek (Boek 3 en 7)

- Wet Melding Collectief Ontslag (Stb. 1976, 223). - Wet op de economische delicten

- Wet op de ondernemingsraden (Stb. 1971, 54). K A M E R S T U K K E N Kamerstukken II 1969-1970, 10335, nr. 3, p. 23 Kamerstukken II 1975-1976, 13324, nr. 3, p. 12, 42, Kamerstukken II 1975-1976, 13324, nr. 5, p. 6, 9, 10 Kamerstukken II 1975-1976, 13954, nr. 6, p. 12-13. Kamerstukken I 1978-1979, 13954, nr. 8d, p.15 Kamerstukken II 1988-1989, 20583, nr. 6, p. 28 Kamerstukken II 1992 – 1993, 22970, nr. 3, p. 4. Kamerstukken II 1995-1996, 24615, nr. 3, p. 10. Kamerstukken I 1996-1997, 24615, nr. 9, p. 10 Kamerstukken II 2004–2005 29818, nr. 3-4, p. 23. Kamerstukken II 2009-2010, 28919, nr. 32, p. 3 Kamerstukken II 2010 - 2011, 32718, nr. 3, p. 2,4,5,6,7,8,9. Kamerstukken II 2011–2012, 32718, nr. 6 p. 4, 11, 13 Kamerstukken II 2011–2012, 33000 XV, nr. 74 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, nr. 3, p. 32,33, 123 J U R I S P R U D E N T I E Hoge Raad HR 3 december 1993, NJ 1994, 375. Gerechtshof

Hof Den Haag 12 mei 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1094, JAR 2015/148 (Ista) mnt. door I. Zaal

Hof Amsterdam 16 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2309

Ondernemingskamer

OK Amsterdam, 2 december 1982, NJ 1983, 747

OK Amsterdam 14 november 1985, ROR 1985/28 (Dongemond/ St. Theresia). OK Amsterdam 7 juli 1988, ROR 1988/29

OK Amsterdam 21 maart 1991, ROR 1991, 7 (Robert-Fleury Stichting) OK Amsterdam 31 maart 1994, NJ 1995/417 (ING).

OK Amsterdam 30 januari 1997, JAR 1997/39 (EBS). OK Amsterdam 15 mei 1997, JAR 1997/140 (Total) OK Amsterdam 18 juni 1998, JAR 1998/150 (Total II) OK Amsterdam 13 juli 1999, JAR 1999/178.

OK Amsterdam 23 december 1999, JAR 1994/15 (Gemeenschappelijke Medische Dienst)

OK Amsterdam 29 september 2003, ARO 2003/165, (OR Werkvoorzieningschap Oost-Twente en Top Craft B.V.)

OK Amsterdam 16 juli 2004, JAR 2004/222 (Doornbos)

OK Amsterdam 19 augustus 2004, JAR 2004/234, SR 2004/94 OK Amsterdam 1 november 2004, JAR 2005/8 (Tibbet & Britten) OK Amsterdam 29 december 2004, JAR 2005/27 (Gastec)

OK Amsterdam 18 juli 2005, JAR 2005/218 (Philips/semi-conductors) OK Amsterdam 22 maart 2006, JAR 2006/133 (St. Isala)

OK Amsterdam, 12 maart 2007, ROR 2007/20, RO 2007/45, JAR 2007/108 (Bolsius)

OK Amsterdam 25 februari 2008, JAR 2008/127 (DAB).

OK Amsterdam 5 december 2008, JAR 2009/51 (Waterlaboratorium) OK Amsterdam 30 december 2008, ROR 2009/21, JAR 2009/71 (Albemarle) OK Amsterdam 9 november 2010, JAR 2011/10 (IDT)

OK Amsterdam 26 juli 2011, JAR 2011/238 (Post NL) OK Amsterdam 3 augustus 2011, JAR 2011/239

OK Amsterdam 5 augustus 2011, RAR 2011/148 (Printronix)

OK Amsterdam 24 februari 2012, JAR 2012/124 (Gemeente Leeuwarden) OK Amsterdam 13 maart 2012, JAR 2012/106 (Politieregio Flevoland)

OK Amsterdam 21 december 2012, ROR 2013/33, JAR 2013/67 (VLM Airlines). OK Amsterdam 28 januari 2013, JAR 2013/103 (IBM).

OK Amsterdam 19 april 2013, JAR 2013/155, RAR 2013/112 (NCRV).

OK Amsterdam 31 juli 2013, JAR 2013/261, ARO 2013/142, JONDR 2013/929, RO 2013/77 (Stichting De Muzerie)

OK Amsterdam 2 april 2014, JAR 2014/121 (CBB) (met noot I. Zaal)

OK Amsterdam 12 mei 2014, nr. 200.142.333/01 RAR 2014/100 (Akzo Nobel). OK Amsterdam 15 mei 2014, JAR 2014/159 (Sappi) (met noot van I. Zaal). OK Amsterdam 8 september 2014, TRA 2014/102, RO 2015/3 (OR Honeywell BV/Honeywell BV ) (met noot van L.C.J. Sprengers).

OK Amsterdam 17 december 2014, JAR 2015/51 (MDCA) r.o. 3.9 mnt. door I. Zaal.

OK Amsterdam 12 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:356, ARO 2015/97. OK Amsterdam 24 februari 2015, nr. 200.162.157/01, ARO 2015/98.

OK Amsterdam 21 april 2015, nr. 200.161.879/01, JAR 2015/146, ARO 2015/135 (Canon).

Rechtbank

Rb. Rotterdam 19 december 2012, JAR 2013/68 mnt. van C. Nekeman Rb. Limburg 4 maart 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ2977, RAR 2013/79.

Kantonrechter

Ktr. Harderwijk 6 mei 1992, JAR 1993/159 Ktr Utrecht 9 maart 1994, JAR 1994/79 Ktr. Utrecht 14 december 1994, JAR 1995/54 Ktr. Utrecht 15 maart 1995, JAR 1995/127

Ktr. Leeuwarden 28 september 2005, RAR 2005/134, ECLI:NL:RBLEE:2005:AU3287.

Ktr. Leeuwarden 4 januari 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AU8967, JAR 2006/24, Prg. 2006/23 , RAR 2006/47, JIN 2006/142

Ktr. Middelburg 1 februari 2007, ECLI:NL:RBMID:2007:AZ8718

Ktr. Utrecht 3 april 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9966 JAR 2009/112 (Kembo).

Ktr. Lelystad 28 april 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI2857, Prg. 2009/78, JAR 2009/155

Ktr. Zutphen 20 mei 2009, JAR 2009/158 r.o. 3.1 mt.n. door E. Knipschild. Ktr. Alkmaar 29 oktober 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BK7946, JIN 2010/47 Ktr Leeuwarden 30 november 2009, ECLI:NL:RBLEE:2009:BK4843

Ktr. Utrecht 11 oktober 2010, JAR 2010/268

Ktr. Assen 25 oktober 2011, ECLI:NL:RBASS:2011:BU4732

Ktr. Heerenveen 6 december 2010, JAR 2011/29 (De Vries Kozijnen). Ktr. Utrecht 31 september 2012, JAR 2012/155

Ktr. Utrecht 20 november 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BY3947. Ktr. Amsterdam 11 maart 2013, JAR 2013/77

Ktr. Noord-Holland 5 november 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10304, TAP 2015 (2) / 97.

O V E R I G E S T U K K E N

- Artikel 9.1 CAO Nederlandse Universiteiten 1 januari 2015 - 1 juli 2016 - Asser/Maeijer & Kroeze 2-I* 2015/639, p. 2.

- Beleidsregels Ontslagtaak UWV WERKbedrijf 2012

- Factsheet SZW 23 december 2011, p. 2 (www.rijksoverheid.nl)

- J. Heinsius, Arbeidsovereenkomst, art. 7 WMCO, aant. 2, 1 maart 2013, p. 4. - SER-advies Evenwichtig ondernemingsbestuur (08/01)

- Visee e.a., Regioplan Naleving van de Wet op de ondernemingsraden, stand van zaken 2011, eindrapport, Amsterdam: mei 2012, nr. 2240, p. 1 9 (Regioplan WOR 2012)