• No results found

TOEN MINDERHEDEN ALLOCHTONEN WERDEN (1986-1998)

In document Toen Marokkanen moslims werden (pagina 37-50)

Methode van onderzoek

HOOFDSTUK 3: TOEN MINDERHEDEN ALLOCHTONEN WERDEN (1986-1998)

Het was een warme zomer in 1986 toen de 34-jarige Khadija Zaoui vanuit Casablanca naar Amsterdam vloog. Op weg naar haar Marokkaanse man, die als gastarbeider naar Nederland was gekomen. Ik ontmoet Khadija in buurthuis de Meevaart in Amsterdam-Oost. Het is warm en Khadija heeft net pilates les gevolgd. Ze sluit de ramen en doet haar hoofddoek af. Met een gigantische glimlach vertelt ze me hoe ze geen idee had waar ze terecht zou komen. Voor haar was Nederland ‘het land van de bloemen, van de melk, van de koe.’186 Ze schetst hoe ze in het vliegtuig verwonderd naar

beneden keek en veel water zag: ‘Ik dacht, misschien heeft iedereen een zwembad?’187 Als ze voet aan

land zet, blijft haar verwondering groeien. In Casablanca zag ze nooit zoveel bomen.188

Ook Mohammed Agiach zette in 1986 zijn eerste voetstappen op Nederlandse bodem. Nog maar negentien jaar was hij toen hij de stad Nador verliet om zijn vader, die al vanaf 1964 in Nederland was, op te zoeken. Ik leer Mohammed kennen via mijn tante die met hem samenwerkt. We spreken af op zijn kantoor in Amsterdam. Mohammed is een bijzondere man, een straatvechter. Hij vertelt verhalen over foute paden en verheft zijn stem af en toe. Dat maakt het gesprek ook interessant, want anderzijds is hij ook heel vriendelijk. Hij schetst hoe hij - net als Khadija - bij aankomst in Nederland van de ene verrassing in de andere belandde: ‘Ik heb eigenlijk nooit zoiets meegemaakt [...] Het was fijn. In Marokko loopt alles door elkaar. Hier niet.’189

In de tijd dat Khadija en Mohammed een nieuw land leerden kennen, kampte Nederland met een grote economische crisis. Het werkloosheidscijfer nam toe, koopkracht nam af en ongelijkheid groeide. Vooral etnische minderheden, waaronder Marokkanen, bleken kwetsbaar te zijn voor de economische misère. In 1984 was het aantal werkloze Marokkanen twee keer zo groot als het aantal werkloze autochtone Nederlanders.190 Ondanks het feit dat de regering in de jaren zeventig wel

pogingen had ondernomen om integratiebeleid te voeren, namen namen de sociaaleconomische achterstanden onder minderheden toe. Rond 1987 bereikten de zorgen over de geringe effecten van het integratiebeleid een hoogtepunt, en besloot de regering de WRR om advies te vragen.191

Twee jaar nadat de regering de WRR om hulp vroeg, bracht de Raad het rapport ‘Allochtonenbeleid’ naar buiten. Het document bevatte ferme conclusies. Zo betoogde de WRR dat het minderhedenbeleid te veel was gericht op het faciliteren van van een multiculturele samenleving, en niet genoeg nadruk had gelegd op het belang van deelname van minderheden in de samenleving.192

186 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 03.39-03.47. 187 Ibidem, 02.30-03.19.

188 Ibidem.

189 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 03.26-04.05. 190 Peter Scholten, Framing Immigrant Integration, 136.

191 Annemarieke van Egeraat, Lokaal minderhedenbeleid, 17.

38 De WRR waarschuwde de regering: als er op deze voet werd doorgegaan met het integratiebeleid, dan zou er een ‘etnisch subproletariaat’ ontstaan en zouden minderheden verder marginaliseren.193 Om dit

te voorkomen, adviseerde de Raad een breder beleid te ontwikkelen voor ‘allochtonen’. Met deze term introduceerde de Raad een algemener begrip dat sloeg op een ieder die zich vanuit het buitenland in Nederland had gevestigd. Hiermee streefde de Raad naar een meer open definitie van immigranten.194

Terwijl de WRR zich druk maakte om de resultaten van het integratiebeleid, leerde Khadija Nederland steeds beter kennen. Haar herinneringen aan die tijd schetsen een emotionele achtbaan. Al in haar wittebroodsweken ondervond Khadija hoe haar man manipulatief en gierig was. Het is een thema dat vaak terugkeert in ons gesprek. Khadija beschrijft hem als een ‘gierige man. Negatief. Een leugenaar.’195 Volgens Khadija is haar man dan ook schuldig aan de beproevingen zij in haar eerste

jaren moest doorstaan. In 1987 woonden ze in een klein huisje in Amsterdam-Oost dat aan vernieuwing toe was. Khadija beschrijft een vies en stoffig huis waar de wind door de muren te voelen was.196 Ze meent dat haar man wel genoeg geld had om te verhuizen, maar dat geld liever in

eigen zak stopte. 197 Ook weerhield hij haar ervan om taallessen te volgen. Hij wilde zo snel mogelijk

terug naar Marokko. Taallessen zouden die terugkeer naar Marokko alleen maar belemmeren. Ze doet hem na: ‘Als je klaar bent met school dan ben je oud. Dan accepteert niemand je [op de arbeidsmarkt].’198

Uit de verhalen die Khadija met mij deelt, blijkt dat haar man haar ambities niet herkende. Khadija wilde Nederland juist graag leren kennen. Door hoe ze lacht als ze die aspiraties deelt, wordt duidelijk dat ze ook genoot van haar eerste jaren in Nederland. Ze herinnert zich hoe ze ontdekte dat zwangere Nederlandse vrouwen de gezondheid van hun kind belangrijker vonden dan het geslacht. En dat meisjes, net als jongens, ook gewoon buiten mochten spelen.199 Met de verhalen over haar man in

mijn achterhoofd, raak ik wat ontroerd van deze triviale anekdote. In haar eerste jaren in Nederland bezocht Khadija al snel buurthuizen in Amsterdam-Oost. Weer zie ik die brede lach: ‘Oh la la, dat vond ik leuk. Fijn om te horen, om kennis te maken met het land [...] [Je hoort] over het land, over andere mensen.’200 Ze leerde ook veel van haar Nederlandse buurvrouw. Enigszins weemoedig naar

dat contact vertelt ze: ‘De buurvrouw [kwam] elke dinsdag om acht uur bij mij [...] Samen koffie drinken en even babbelen. Ik leer van haar. De taal ook.’ 201

193 Annemarieke van Egeraat, Lokaal minderhedenbeleid, 18. 194 Peter Scholten, Framing Immigrant Integration, 145.

195 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 06.10-06.40. 196 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 04.05-05.18. 197 Ibidem.

198 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 05.19-06.04. 199 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 07.45-08.22. 200 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 08.47-09.11. 201 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 25.48-28.02.

39 Ook de jonge Mohammed achtte het van belang te integreren in Nederland. Hij verduidelijkt: ‘Je bent nog jong. Je hebt nog niks opgebouwd of achtergelaten [...] je gaat voor altijd.’202 Bovendien

leerde zijn familie hem: ‘Als je ergens binnenkomt, dan moet je aanpassen. Dan komt het vanzelf wel goed.’203 Toch was het voor de jonge Mohammed niet makkelijk in Nederland. Hij beschrijft hoe hij

als 19-jarige jongen met zijn Marokkaanse diploma’s aanklopte bij een Nederlandse universiteit. Om toegelaten te worden, moest hij 700 gulden betalen. ‘Sorry, maar hoe kwam ik aan die 700 gulden? [...] Al die regeltjes waren niet bekend bij mij.’204 Mohammed heeft daarom nooit een studie gevolgd

in Nederland en is direct gaan werken. ‘Je hoort wel mooie verhalen, maar als je ergens aanklopt, dan boek je geen mooi resultaat. Je bereikt niet wat je wilt. Onmogelijk.’205 Integratie bleek voor zowel

Khadija als Mohammed - ondanks een welwillende houding - toch geen gemakkelijke opgave. De WRR leek de ervaringen van mensen als Khadija en Mohammed te signaleren. In het bredere beleid dat de WRR verkondigde, adviseerde de Raad meer nadruk te leggen op het ‘toekennen van een hogere prioriteit aan de integratie van allochtonen dan thans het geval is.’206 Het was volgens

de WRR noodzakelijk dat allochtonen op gelijkwaardige wijze zouden meedraaien in de verschillende domeinen van de samenleving. Integratie werd een hoger doel. Het beleid zou daarom moeten worden toegespitst op drie domeinen: de arbeidsmarkt, het onderwijs en de volwasseneducatie. Als op deze gebieden een doeltreffend integratiebeleid zou bestaan, zou het ‘treffen van specifieke maatregelen voor allochtonen op andere gebieden overbodig [zijn]’.207 Daarnaast meende de WRR ook dat er

sprake moest zijn van wederzijdse inzet: de overheid zou allochtonen de zekerheid moeten geven dat zij volwaardig mee konden draaien in de samenleving, maar allochtonen zouden ook verplicht moeten worden deze kansen te benutten.208

Een tweede advies van de WRR was dat het cultuurbeleid van de overheid los zou moeten worden gemaakt van het integratiebeleid. Waar de WRR in de jaren zeventig nog het multiculturalisme als een normatief droombeeld schetste, zag de WRR het multiculturalisme inmiddels als een maatschappelijk gegeven waar de overheid zich niet in hoefde te mengen.209 Het

was niet meer aan de overheid om het behoud van de eigen culturele identiteit te stimuleren, maar de verantwoordelijkheid daarvoor werd bij de allochtonen zelf gelegd.210 Dit betekende niet dat behoud

van de eigen identiteit niet meer toegestaan was, maar wel dat religie en cultuur naar de privésfeer werden gedwongen. Bovendien meende de WRR ook dat cultureel specifiek beleid niet meer noodzakelijk was als het cultuurbeleid werd ontkoppeld van het integratiebeleid. Het streven was niet

202 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 02.16-02.23. 203 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 04.05-05.15. 204 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 02.55-04.30. 205 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 05.15-05.51.

206 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Allochtonenbeleid (Den Haag 1989) 22. 207 Ibidem 11.

208 Peter Scholten, Framing Immigrant Integration, 146. 209 Peter Scholten, Framing Immigrant Integration, 147.

40 langer ‘een grofmazige groepsgerichte achterstandsbestrijding, gebaseerd op etnische verschillen [...] maar een fijnmazig [beleid], gericht op integratie van individuen.’211 De WRR pleitte dientengevolge

voor een minder categoriaal beleid.

Interessant is dat de WRR meer nadruk wilde leggen op de integratie op de arbeidsmarkt, terwijl zowel Khadija als Mohammed weinig problemen ondervonden met het vinden van werk. Nadat Khadija door contact met haar buurvrouw, het lezen van boeken en het kijken van talloze televisieprogramma’s de taal beter beheerste, meldde ze zich aan bij een uitzendbureau. Khadija licht helemaal op: ‘Oh la la. Het was makkelijk een baan te vinden. Ik kreeg makkelijk werk.’212 Haar

eerste baan vond ze bij RAI Amsterdam, waar ze hielp in de catering. Weer lacht ze haar tanden bloot. Ze vertelt over haar cultureel diverse groep collega’s en hoe ze het fijn vond dat ze altijd in een groep werkte. ‘Met een groep hoef ik niet te zeggen wat ik moet doen. Ik volg altijd de groep.’213 Haar werk

lijkt voor Khadija een belangrijk thema. Ze begint vaak over haar baan. Ik krijg het gevoel dat haar baan vooral een middel was om zich los te worstelen van haar man.214

Khadija heeft tot haar eerste zwangerschap in 1989 gewerkt bij de RAI en toen haar beide zoons weer oud genoeg waren, is ze opnieuw aan de slag gegaan op de arbeidsmarkt. Ze belandde in de thuiszorg en ervaarde dat opnieuw als een makkelijke stap.215 Ook Mohammed vond het vinden

van werk in Nederland geen probleem. Hij vertelt: ‘Het was in de jaren tachtig niet zo moeilijk. En in de jaren negentig had ik veel connecties [...] Ik heb nooit een uitkering of een WW gehad.’216

Mohammed is zichtbaar trots dat hij het zonder uitkering gered heeft. Toch lijkt zijn werkverleden wel een zwart randje te kennen. Een aantal keer praat hij over een ‘verkeerd pad.’ Als ik hem vraag dat uit te leggen, zegt hij: ‘Hoe lang blijf je eerlijk als je er niet uitkomt? Je wilt ook een mooie auto en kleding.’217 Het geeft een vreemd gevoel. Mohammed vertelt overduidelijk niet alles. Wel weet ik

dat hij altijd meerdere baantjes had: bij een conserveringsbedrijf, in discotheken en als schoonmaker.218

De overheid doet niet direct iets met het advies van de WRR. Wel leidt het rapport aan het begin van de jaren negentig tot grotere maatschappelijke discussies over de integratie van allochtonen en de plaats van hun cultuur in Nederland. Opvallend was dat deze discussies al vrij snel over moslimminderheden en de islam gingen. Volgens hoogleraar Thijl Sunier is dit te wijten aan het feit dat de nieuwe ideeën over beleidsvormen samenvielen met verschillende gebeurtenissen in islamitische landen, zoals de Rushdie affaire, de Iraanse revolutie en de moord op de Egyptische

211 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Allochtonenbeleid, 19. 212 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 17.15-17.53. 213 Ibidem.

214 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 30.50-33.14. 215 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 20.26-20.42. 216 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 33.23-34.05. 217 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 00.01-02.03. 218 Ibidem.

41 president Sadat.219 Deze gebeurtenissen leidden ook in Nederland tot veel geweld en protesten onder

Nederlandse moslims. Sunier betoogt dat voormalig migranten uit Turkije en Marokko hierdoor plots werden ontdekt als moslims in het publieke discours. Daarmee werd ‘de moslim’ ook een nieuwe sociale categorie.220 Daarmee draaide het maatschappelijke integratiedebat ineens meer over de vraag

of moslims wel loyaal waren aan Nederland en of zij überhaupt bereid waren te integreren.221

Terwijl het publieke discours moslims ontdekte, was Khadija in de jaren tachtig en vroege jaren negentig niet zo bewust bezig met de islam. De islam was voor haar gewoon heel vanzelfsprekend, een onmiskenbaar deel van haar dat altijd aanwezig was. Moslim was ze ‘automatisch. Normaal [...] ik ben geboren in een islamitisch land.’222 Ook integratie was voor

Khadija geen vraag of van buitenaf opgelegde taak, maar een persoonlijk doel; iets waar ze zin in had zelfs.223 Ze voelde zich ook snel thuis in Nederland. Interessant is dat Khadija vooral heel bewust

bezig was met Marokko en het Marokkaans zijn.224 Ze vertelt me hoe ze ‘zich Marokkaans voelde [...]

logisch.’225 en deelt haar herinneringen aan Marokko. Toen ze zeven jaar oud was leerde ze zwemmen

van haar broer: ‘Altijd volgde ik hem [...] Toen ben ik twee keer onder water gegaan, maar ik bleef naast hem en heb geleerd te zwemmen.’226 Het zijn deze anekdotes die waardevol zijn voor Khadija.

Haar verbintenis met haar geboorteland bleef vooral in het begin van haar tijd in Nederland belangrijk. Naarmate haar tijd in Nederland verstreek, verstofte ook de herinnering aan Marokko. Marokko vond ze vooral terug in haar sociale verkeer in Nederland; ze sloot vooral vriendschappen met Marokkaanse vrouwen. En toen haar zus ook naar Nederland kwam, gaf haar dat meer rust en kon ze Marokko wat meer achter zich laten. Het was allemaal ‘niet zo belangrijk meer’.227 Dat gevoel

werd nog sterker toen haar zoons werden geboren en ze zag dat zij hier ‘meer mogelijkheden hadden dan in Marokko [...] Ik dacht niet meer aan mijzelf. Maar aan de toekomst van mijn kinderen.’228

Interessant is dat het verhaal van Khadija - ondanks de verschillende situaties - veel overeenkomsten kent met dat wat Mohammed schetst. Ook voor Mohammed waren de islam en integratie gewoon logische onderdelen van zijn bestaan. Hij had immers ‘voor Nederland gekozen.’229

Toch was hij wel altijd heel bewust bezig met Marokko en het zijn van een Marokkaan in Nederland. Dat wordt ook duidelijk door de manier waarop hij woorden gebruikt als ‘wij’ en ‘zij’, als hij over Marokkanen en Nederlanders spreekt. Hoewel Mohammed al snel Nederlandse vrienden maakte, ervaarde hij altijd een culturele afstand. Die afstand ervaarde hij bijvoorbeeld toen hij zag dat

219 Thijl Sunier, ‘Interests, identities and the public sphere. Representing islam in The Netherlands’, 12. 220 Ibidem.

221 Martijn de Koning, Zoeken naar een zuivere islam, 17.

222 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 35.37-36.07. 223 Interview met Khadija Zaoui, 05.19-06.04.

224 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 06.40-07.14. 225 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 07.21-07.25. 226 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 40.57-42.57. 227 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam)40.15-40.30.

228 Interview met Khadija Zaoui, 29 mei 2018 (Amsterdam) 10.06-10.42; 40.57-42.47. 229 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 08.37-09.31.

42 zijn getrouwde Nederlandse vrienden in een scheiding belandde. Hij legt uit dat ‘de meeste Marokkanen niet van het trouwen, scheiden, trouwen, scheiden [zijn] [...] Wij willen een leven beginnen [...] Soms verschil je van mening, maar dat hoort erbij. Gewoon doorgaan’ 230 Ook keek hij

niet graag televisie met zijn Nederlandse vrienden want ‘de culturen verschillen [...] als wij [Marokkanen] televisie kijken dan gaan we naar een Arabisch kanaal kijken of naar het nieuws. [Liever niet] naar Nederlandse kanalen of films. Schelden doen we niet en vieze woorden? Nee.’231

Deze gevoelsmatige culturele verwijdering speelt nog altijd een rol voor Mohammed, in weerwil van zijn integratietraject en contact met Nederlanders.

Ondanks de ervaringen van Khadija en Mohammed, nam het maatschappelijk debat over de islam toe. Het debat groeide vooral door Frits Bolkestein, leider van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), die in 1991 tijdens een Luzern-lezing publiekelijk verklaarde dat de integratie van minderheden met lef moest worden aangepakt.232 Hij meende dat er in Nederland een wereld van de

islam was ontstaan waarin typisch Nederlandse waarden als vrijheid en secularisatie niet voorkwamen. Voor Bolkestein was de islam een bedreiging voor Nederland .233 Hij ontketende met

zijn uitspraken het zogenoemde ‘nationale minderhedendebat’, waarin het vooral draaide om het idee dat de islam een belemmering was voor de integratie van minderheden. Daarmee luidde Bolkestein een nieuwe periode in. Eerder werd immers duidelijk dat in de jaren zeventig de religie van gastarbeiders als instrumentair voor de integratie werd gezien. Dat staat in groot contrast tot de jaren negentig ‘waarin openlijk wordt betwijfeld of de islam wel als emancipatoire kracht kan fungeren.’234

Dat de discussies in deze jaren vooral om de positie van moslims in Nederland draaiden, lijkt schijnbaar onverenigbaar met de ontwikkelingen die moslims zelf doormaakten in die jaren. Zo bleef in de jaren negentig het aantal moskeeën en islamitische basisscholen groeien, werd er een Nederlandse Moslim Omroep (NMO) in het leven geroepen, doken de eerste islamitische begraafplaatsen op en werden er zelfs islamitische universiteiten opgericht.235 Ook betoogt

antropoloog Thijl Sunier dat islamitische organisaties zich in de jaren negentig veel explicieter bezighielden met de vraag hoe zij een rol konden spelen in het integratiedebat, en legden zij zij daarmee meer nadruk op sociale kwesties. Jonge moslims staken in de jaren negentig vaker hun energie in het opbouwen van een goede relatie met Nederland, in plaats van het land van herkomst.236

Voor Khadija was de islam dus altijd een belangrijk onderdeel van haar leven in Nederland. Tijdens ons gesprek doet ze meerdere keren uit de doeken hoe prettig ze het vond dat er in Nederland ruimte was voor de islam. Al direct na haar aankomst ging ze naar moskee Nasr in Amsterdam-Oost,

230 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 22.02-25.35. 231 Interview met Mohammed Agiach, 21 juni 2018 (Amsterdam) 38.08-39.90.

232 Baukje Prins, ‘The nerve to break taboos: new realism in the Dutch discourse on Multiculturalism’, Journal of international migration and integration 3 (2002) 363-379, aldaar 367.

233 Marcel Maussen, Ruimte voor de islam? Stedelijk beleid, voorzieningen, organisaties, 36. 234 Welmoet Boender, ‘Multiculturaliteit, burgerschap en de islam in Nederland’, 86. 235 Marcel Maussen, Ruimte voor de islam? Stedelijk beleid, voorzieningen, organisaties, 21.

43 een plek die haar ‘rust, rust, rust’ gaf.237 Voor haar was de islam niet alleen een vorm van verbinding

met Marokko, maar ook een middel om nieuwe mensen te leren kennen. Ze vertelt hoe ze moslims ontmoette met andere etnische herkomsten. Dat ‘vond ik zo fijn. [Dat had] ik niet in Marokko. Want in Marokko zijn alle mensen Marokkaans. Maar hier, verschillend.’238 Khadija kan prachtig beeldend

vertellen. Ze neemt me mee in de betekenis van de islam in haar leven: ‘Als je honger [hebt, ga je] eten. Als je dorst [hebt] ga je drinken [...] Voor jouw ziel [is de islam het] eten. [...] Je voelt dat Allah met [je is]. Je voelt een sterke steun.’239 Ik - atheïst pur sang - denk bijna te voelen wat ze bedoelt.

In navolging van het nationale minderhedendebat gaf Ien Dales, destijds minister van Binnenlandse Zaken, in 1992 aan Han Entzinger en Arie van der Zwan de opdracht een rapport te

In document Toen Marokkanen moslims werden (pagina 37-50)