• No results found

Toen ik een Griek was uit de dagen van Hesiodus en

Homerus, had ik het panisch gemoed, de bandeloze verbeelding, de lichtgelovigheid,

de argwaan, de eigenzinnige, wrede en lieve nukken van een zeer schrander, onstuimig

en ontembaar kind, belust op sprookjes, dat elk zijner gedachten spelend omzet in

een handeling. Vanaf de onheugelijke aanvangen zag ik het kwaad bij de goden. Zij

waren gesproten, en niemand wist hoe of waarom, uit Chaos, de Nacht, en Eros, het

Verlangen. Eerst verscheen het blinde Fatum dat zijn decreten schreef in een boek

van brons, welke konden worden uitgesteld, doch waaraan niemand vermocht te

ontsnappen, noch sterveling, noch onsterfelijke. Daarna kwam Titea, de aarde, en

Tartarus, de duistere afgrond der aarde. Uit haar eigen schoot kweekte Titea Oeranos,

de hemel, vervolgens de zee en de cyclopen, gedrochten van kracht en brutaliteit,

welke Oeranos in den Tartarus slingerde. Uit de vereniging van Titea met Oeranos

werden Titan geboren, de oceaan, Hyperion, de zon, Japet, Cybele, Themis,

Mnemosyne, het geheugen, Chronos en de andere Titanen, voorts twee kolossen,

Briareus en Gyas, gedrochten met vijftig koppen en honderd armen. Daar Oeranos

al zijn kinderen in den Tartarus wierp, vervaardigde Titea een zeis en belastte Chronos

met de wraak. Chronos, de zoon, overviel Oeranos, den vader, en ontmande hem.

Het schuimend bloed dat op de aarde gutste verwekte de Furiën, het sap dat in de

golven druppelde, teelde Aphrodite. Dan regeert Chronos op den vaderlijken troon

en huwt met Cybele. Maar als oudste zoon van Oeranos eist Titan het bewind. Titea

beslecht het geschil en bepaalt dat bij den dood van Chronos, die geen enkel mannelijk

kind mag opvoeden, de regering zal overgaan op Titan. Van dan af verzwelgt

Chronos al zijn spruiten, jongens en meisjes. Achtereenvolgens verslindt hij Hestia,

Ceres en Pluto. Totdat Cybele een tweeling, Zeus en Hera, baart. Het lukt Chronos

nog om Hera in te slikken. Zeus kan ondertussen worden weggemoffeld door Cybele,

die hem in plaats van het kind, een met luiers omwikkelden steen te verorberen geeft.

Zij brengt Zeus naar het eiland Creta, waar hij gezoogd wordt door een geit, en waar

corybanten het geschrei van den zuigeling, dat zou kunnen doordringen tot het oor

van Chronos, met zang en dans overschreeuwen.

Maar Titan, die recht heeft op den scepter, ondekt dit bedrog. Gesteund door zijn

kinderen, de Titanen, onderneemt hij een oorlog tegen Chronos, zijn broer, overwint

hem en nagelt hem in ketenen. De geredde Zeus maakt zich dan bekend aan zijn

vader. Op raad van Metis, dochter van Titan, dient hij Chronos een braakmiddel toe,

dat hem al zijn verzwolgen kinderen doet uitspuwen. De uit een maag bevrijde goden

sluiten een bond met Zeus. Uit de afgronden van den Tartarus verlost hij de Cyclopen,

die bliksems voor hem smeden. Na schrikwekkende worstelingen verplettert hij de

Titanen, ontboeit zijn gevangen vader en herstelt hem in zijn vroegere macht. Chronos

echter, beducht voor de kracht van zijn zoon, spant hem hinderlagen. Zeus verklaart

hem den oorlog, verslaat Chronos, verjaagt hem uit den hemel, en installeert zich op

den goddelijken troon. Hij trouwt met de wijze Metis, de Rede, doch verslindt haar,

wijl zij zelf voorspelt, dat zij hem een zoon zal schenken, sterker dan hij. Beurtelings

trouwt hij nog met andere dochters van Titea of van Titanen, die moeder worden van

de Uren, de Gratiën, de Muzen, de

vele grote en de vele kleine goden. Omdat hij na de verzwelging van Metis lijdt aan

kwellende hoofdpijn, roept hij Hephaistos, zijn zoon die smid is, en gebiedt hem om

met een bijl in zijn schedel te hakken. Uit den gespleten kop van Zeus ontstijgt,

gehelmd en met een lans in de hand, Pallas Athene, vredelievend en strijdvaardig.

Terwijl Zeus zo zijn heerschappij en zijn dynastie door het aanstellen van leenmannen

uitbreidt en bevestigt volgens de gebruiken der koningen, komen de Reuzen, zonen

van Titea, tot opstand. Het zijn monsters, gelijk alle oproerlingen, wier lichaam

uitloopt in een slangen-staart, geschubd met pinnen. Zij stapelen berg op berg en

belegeren den hemel. Geheel het heir van goden en godinnen, ook Prometheus, zoon

van den Titan Japet, snelt als trouwe vazallen Zeus ter hulp. De Reuzen worden

verslagen en onder den Etna bedolven. Om haar kinderen te wreken baart Titea nu

een nieuw gedrocht, Typhon, wiens kop reikt tot de sterren en wiens handen, waaruit

sissende serpenten ontschieten, de beide einden van den hemel raken. Wanneer de

goden hem zien aanrennen, nemen zij ontzind de vlucht naar Egypte, waar zij,

vermomd als dieren, zich verschuilen. Zeus niettemin wordt gevangen genomen en

onder bewaking gesteld van een slang. De sluwe Hermes vindt listen om den

kruipenden cipier te misleiden. Hij bevrijdt Zeus, die den kamp met Typhon hervat

en hem neerbliksemt in den Tartarus. Deze zegepraal is de laatste welke Zeus te

bevechten krijgt, en verder regeert hij in ongestoorden vrede. Nog eenmaal slechts

zal de rust van den onsterfelijken heerser vertroebeld worden. De jaloerse Hera, zijn

vrouw, verbolgen wegens zijn talloze schennissen der huwelijkstrouw, beraamt met

de goden een complot

tegen hun tyran. Gelijk Oeranos en Chronos zal Zeus vallen. Maar de oceaannymph

Thetis verraadt de samenzweerders, zendt den onoverwinlijken Briareus met de

honderd armen ter hulp en onmiddellijk bedaart het oproer. Om Hera te straffen hangt

Zeus haar op tussen hemel en aarde aan een gouden ketting en aan elk harer voeten

bindt hij een aambeeld. Daar wordt zij gevonden door Hephaistos, haar zoon. De

god der smeden heeft een medelijdend hart. Hij bevrijdt zijn moeder. Zeus, die dat

bemerkt, breekt los in toorn, smijt Hephaistos naar beneden, waar hij op het eiland

Lemnos tuimelt, beide benen breekt en voor altijd kreupel blijft. Hera zal nog dikwijls

tieren, kijven, mokken tegen haar trouwelozen meester. Maar zijn macht is voortaan

onbetwist.

Zo raasde alle kwaad, ongerechtigheid, willekeur, bedrog, misdaad, dwaasheid,

en dood, vanaf den aanvang in de hemelen. Het kwam tot nu toe niet op aarde, die

leeg en verlaten zweefde onder de gesternten. Pas na den oorlog tegen de Reuzen

was zij het ballingsoord geworden van Prometheus, zoon van den Titan Japet. De

ondankbare Zeus, die hem had zien vechten met een klaarblijkelijke superioriteit,

duchtte in zijn dienaar een mededinger en stortte hem uit het firmament neer op de

onbewoonde aardkorst. Eenzaam rondzwervend verzon Prometheus zich een metgezel.

Hij greep een stuk leem, weekte het in water, kneedde het, boetseerde het in den

vorm der menselijke gestalte en blies het leven in. Pallas Athene bewonderde zijn

werk. Zij wilde bijdragen tot de voltooiing van dit nieuwe schepsel en leidde hem

tersluiks door de hemelse gewesten, waar zij hem liet kiezen wat hij zelf het nuttigst

achtte voor zijn deelgenoot.

Van den wagen der zon nam Prometheus, de voorziener, toen een vonk, borg haar