• No results found

Terugkoppeling

In document Ambtscriminaliteit aangegeven? (pagina 89-92)

Uit de dossieranalyse blijkt dat de door ons bevraagde organisaties wisselende ervaringen hebben met de terugkoppeling door justitie over de vervolging van medewerkers die worden verdacht van ambtscriminaliteit. In sommige gevallen ontvangt de organisatie als benadeelde een uitnodiging voor de zitting en een afschrift van het vonnis, en zijn organisaties positief over de terugkoppeling. In andere gevallen gebeurt dit echter alleen op verzoek of zelfs helemaal niet.

Terugkoppeling is vanuit meerdere oogpunten belangrijk voor overheidsorganisaties. Allereerst is de organisatie als betrokkene of benadeelde - de verdachte medewerker heeft immers vanuit zijn functie bij de organisatie het strafbare feit gepleegd - een partij die er belang bij heeft de uitkomsten van het strafrechtelijke onderzoek te kennen. De organisatie zal er veel aan gelegen zijn het geschonden vertrouwen in de integriteit van de organisatie - zo veel en zo snel mogelijk - naar aanleiding van deze uitkomsten te herstellen. Zo blijkt uit interviews dat sommige organisaties de informatie uit het strafrechtelijke proces en de rechtszaak gebruiken om de interne processen en het beleid gericht op het voorkomen van integriteitsschendingen te verbeteren.

De behoefte aan een snelle terugkoppeling geldt des te meer als de betrokkene in dienst blijft van de organisatie. Het interne disciplinaire traject en het strafrechtelijke traject zijn weliswaar twee los van elkaar staande trajecten, maar organisaties blijken soms af te wachten of de interne uitkomsten wel in dezelfde richting wijzen als het externe opsporingsonderzoek. Een ambtenaar die door een rechter wordt veroordeeld voor het vervalsen van een trouwakte, kan intern immers moeilijk van plichtsverzuim worden vrijgepleit. In die zin is de ambtelijke organisatie voor het nemen van maatregelen ook enigszins afhankelijk van de uitkomsten van het strafrechtelijke traject en de uitspraak van de rechter.84

Zoals in de voorgaande paragraaf al is aangegeven, kan dit problemen opleveren. Voordat er een onherroepelijke uitspraak van de rechter ligt, achten organisaties het niet altijd mogelijk om intern al adequate disciplinaire maatregelen te treffen. Dit bleek ook uit een interview met een ministerie:

‘Het is moeilijk om een medewerker te ontslaan als de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan. Ordemaatregelen zoals schorsen van een ambtenaar en ontzeggen van de toegang

83. Het ne bis in idem-beginsel staat niet in de weg aan het treffen van disciplinaire maatregelen, ook al is betrokkene strafrechtelijk veroordeeld. Mogelijk kan wel het evenredigheidsbeginsel de gevolgen van de niet-toepasselijkheid van het ne bis in idem-beginsel bij samenloop van strafbare feiten en tuchtvergrijpen mitigeren (zie hieromtrent A.J.C. de Moor-van Vugt, TAR 1990, Afl. 12, blz. 718 e.v.).

84. Overigens gaat het omgekeerde niet altijd op. Wanneer er sprake is van plichtsverzuim, is er immers niet altijd sprake van een strafbaar feit.

tot het dienstgebouw zijn wel mogelijk, maar bij strengere disciplinaire maatregelen loopt de ambtelijke organisatie het risico op een arbeidsrechtelijk conflict.85’ Bron: ministerie

Indien de strafrechter van mening is dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden, terwijl de organisatie wel op grond van die feiten disciplinaire maatregelen heeft getroffen, dan kan de ambtenaar met deze uitspraak in de hand in sommige gevallen een rechtszaak beginnen tegen de ambtelijke organisatie. De door de rechter opgelegde strafmaat speelt hierbij een rol. In het ARAR is opgenomen in welke situaties ontslag86 gerechtvaardigd is. Een gevangenisstraf rechtvaardigt bijvoorbeeld ontslag. Wordt een ontslagen ambtenaar vrijgesproken en heeft dit gevolgen voor de mate van plichtsverzuim waardoor een opgelegd ontslag ongegrond blijkt te zijn, dan kan dit leiden tot aanzienlijke schadeclaims (ARAR art. 81).87

Door dit soort beelden van juridische beperkingen voelen sommige ambtelijke organisatie zich met handen en voeten gebonden en hebben zij behoefte aan een kortlopend traject van opsporing en vervolging.

‘Een ambtenaar kan altijd geschorst worden, maar het dienstverband blijft doorlopen en dat levert soms onwenselijke situaties op. Helemaal als het een langlopende zaak betreft.’ Bron: ministerie.

Het opleggen van een schorsing kan daarnaast leiden tot scheve gezichten binnen een afdeling of de hele organisatie, want een collega die geschorst thuis zit, krijgt wel elke maand zijn of haar salaris uitbetaald. Kortom, er is behoefte aan een snellere strafrechtelijke afhandeling en een betere terugkoppeling vanwege de gevolgen die het strafrechtelijke traject kan hebben voor het nemen van interne disciplinaire maatregelen.

Organisaties geven ook om een andere reden aan behoefte te hebben aan terugkoppeling door justitie. Deze reden ligt voornamelijk in de beperkte mogelijkheden tot het uitwisselen van gegevens op het moment dat het opsporingsonderzoek gaande is. In theorie heeft de OvJ die een onderzoek leidt de

85. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het afwachten van het (al dan niet definitieve) oordeel van de strafrechter in de regel onjuist. Het lange tijdsverloop tussen het bekend worden van begane feiten en besluit tot opleggen van een disciplinaire straf kan de bevoegdheid om die straf op te leggen, verloren doen gaan. Zie hieromtrent ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 14 maart 1989, TAR 1989, 102, waarin de Raad opmerkt dat het onder omstandigheden kan zijn dat sprake is van een zodanig ernstig plichtsverzuim dat de betrokkene ook met het verstrijken van de tijd redelijkerwijs rekening moet blijven houden met bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag. De Raad wil echter niet uitsluiten dat ook in zo’n geval het tijdstip kan aanbreken waarop bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag niet meer kan worden aanvaard.

86. Het gaat hier om ontslag dat niet is aangevraagd door de ambtenaar. Daaronder valt ook het (oneervol) ontslag wegens plichtsverzuim.

87. Het is echter de vraag of dergelijke claims in veel gevallen ook moeten worden gehonoreerd. Het disciplinaire traject (voor een strafontslag) staat immers los van een strafrechtelijk traject.

bevoegdheid om op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wbp) strafrechtelijke gegevens aan derden te verstrekken.88 Dit betekent vanzelfsprekend ook dat de hoofdofficier het recht heeft om informatieverstrekking te weigeren. Gegevensverstrekking is alleen toegestaan wanneer de verstrekking voortvloeit uit een behoorlijke taakuitoefening en voor zover een zwaarwegend openbaar belang daartoe noodzaakt.89 Casus 14 is een voorbeeld waarin inzage in het opsporingsdossier tijdens het opsporingsonderzoek wel mogelijk bleek. In het dossier staat het volgende te lezen:

Bij aanvang van het onderzoek is door justitie aan de ambtelijke organisatie fiat verleend om alle essentiële informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor arbeidsrechtelijke doeleinden ten aanzien van de verdachte ambtenaar. Bron: Casus 14 De verklaring dat inzage in dit geval mogelijk was, heeft er onder meer mee te maken dat het interne onderzoek tevens als opsporingsonderzoek gebruikt kon worden. De ambtelijke organisatie heeft namelijk een eigen opsporingsafdeling waar buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam zijn. Deze opsporingsfunctionarissen hebben het opsporingsonderzoek uitgevoerd. Dit betreft echt een uitzonderingssituatie. De mogelijkheid om in het belang van de interne, disciplinaire afhandeling van het plichtsverzuim vroegtijdig gebruik te maken van gegevens uit het opsporingsonderzoek, blijkt in de praktijk niet altijd goed te werken.

‘Als we aangifte doen van corruptie en de zaak overdragen aan het OM, zouden we graag meer terugkoppeling over het onderzoek krijgen. Soms blijkt uit het politieonderzoek bijvoorbeeld dat er intern meer medewerkers bij de zaak betrokken zijn. De organisatie heeft er dan belang bij de betreffende medewerker(s) zo snel mogelijk op non-actief te stellen. Niet elke OvJ is echter bereid deze informatie beschikbaar te stellen. Het komt voor de we pas bij de behandeling van de rechtszaak op de hoogte worden gesteld van de gegevens van andere betrokkenen.’ Bron: ministerie

Uit de interviews blijkt dat de wijze waarop hiermee wordt omgegaan ook per officier van justitie verschilt:

88. Aanvullende mogelijkheden worden geboden door de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en tot 01-02-2008 de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

89. Persoonsgegevens mogen zonder toestemming van de betrokkene worden verwerkt voor zover dat noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke is onderworpen of voor zover de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het verwerkende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. Bron: Aanwijzing verplichtingen in het kader van Wbp en Wjsg, artikel 3a lid 5.

‘Met de ene Officier heb je goede afspraken, de andere werkt niet mee. Wat in de ene regio wel mag, kan in de andere niet. Je bent heel erg afhankelijk van de bereidwilligheid van de officier van justitie en dat kan erg frustrerend zijn.’ Bron: ministerie

Het moge duidelijk zijn dat het in sommige situaties vanuit het oogpunt van de organisatie een onwenselijke situatie is indien het lang duurt voordat voor het bewaken van de integriteit van de interne organisatie cruciale informatie uit het opsporingsonderzoek beschikbaar wordt gesteld. Wanneer meerdere ambtenaren betrokken zijn bij het lekken van informatie of het vervalsen van papieren, kan de integriteitsschending immers gewoon doorgaan.

In document Ambtscriminaliteit aangegeven? (pagina 89-92)