• No results found

TEKSTVOORSTEL MEERVOUDIG BEHEER KUNSTWERKEN

C Integratie Toetsinstrumentarium c-keringen in WTI-

INVULLING WITTE VLEKKEN KUNSTWERKEN WITTE VLEK 1 GEBREK AAN INFORMATIE

5 Meervoudig beheer van kunstwerken

5.2 TEKSTVOORSTEL MEERVOUDIG BEHEER KUNSTWERKEN

Kunstwerken liggen op locaties waar de functie waterkeren wordt gecombineerd met tenminste één andere functie. Voorbeelden zijn:

ƒ Combinatie van scheepvaartverkeer met waterkeren door middel van een schutsluis (bijvoorbeeld de Roompotsluis in de Oosterscheldekering);

ƒ Combinatie van het spuien van overtollig water met waterkeren door middel van een spuisluis (bijvoorbeeld de spuisluizen in de Afsluitdijk);

ƒ Combinatie van een verbinding voor landverkeer (weg of spoor) met waterkeren door middel van een coupurekering in een tunnel of een weg over sluisdeuren (voorbeeld van een laatste combinatie is het sluizencomplex IJmuiden in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen).

In de meeste gevallen zijn de functies van het object met elkaar in conflict. In veel gevallen doordat vervulling van de functie water keren een gesloten kering vereist en het vervullen van de andere functie een open kering.

In veel gevallen is niet alleen sprake van verschillende functies, maar zijn ook verschillende beheerders verantwoordelijk voor het beheer van de verschillende functies. Onderstaande tabel geeft een overzicht van in de praktijk voorkomende beheersituaties.

Situatie Toedeling beheer

1 Eén beheerder voor alle functies

2 Beheer waterkering belegd bij één afdeling en beheer andere functies belegd bij een andere afdeling van één organisatie

3 Beheer waterkering belegd bij één organisatie en beheer andere functies belegd bij Tabel 5.1

Mogelijke toedeling van beheer bij een waterkerend kunstwerk

INVULLING WITTE VLEKKEN KUNSTWERKEN

Situatie Toedeling beheer een andere organisatie

4 Beheer waterkering belegd bij één organisatie en beheerder andere functie onbekend

Alle geschetste situaties komen in de praktijk voor. Situatie 4 doet zich vooral voor bij kleinere objecten, zoals leidingkruisingen, waarvan het bestaan soms bij een nadere inspectie van de waterkering aan het licht komt en waarvan dan niet altijd duidelijk is wat de functie is van het object en wie de beheerder is.

Buiten het voornoemde bestaat de mogelijkheid dat het beheer van al de mogelijke functies bij één instantie berust maar het (dagelijkse) gebruik gekoppeld aan minimaal één functie wordt uitgeoefend door een derde instantie. Bij het sluizencomplex IJmuiden is

Rijkswaterstaat beheerder uit oogpunt van al de functies; waterkering, spuisluis, schutsluis en weg. Het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied begeleidt de scheepvaart van en naar het Noordzeekanaalgebied en gebruikt in dit kader de schutsluizen. Rijkswaterstaat is echter weer verantwoordelijk voor het oplossen van technische storingen.

De situatie met meerdere functies en meerdere beheerders kan tot diverse complicaties leiden met betrekking tot het toetsen van de waterkering:

ƒ De functie van het object is onduidelijk en de beheerder ervan is onbekend; ƒ De rolverdeling is onduidelijk. Het is niet duidelijk wie het initiatief neemt tot het

uitvoeren van de toetsing;

ƒ Het gebruik van het object als waterkering is veel minder frequent dan het gebruik voor de andere functie. Zelfs wanneer één organisatie verantwoordelijk is voor het totale beheer, dan nog is de beheerder zich soms onvoldoende bewust van de verplichting tot toetsen en de informatie en inspanning die daarvoor nodig is. Bijkomend kan het zich voordoen dat uit oogpunt van één functie aanpassingen gewenst zijn maar intern bij de beheerder niet wordt gekeken daar de consequenties hiervan voor de functie

waterkering. Een toets op voorhand aan de Wet op de waterkering / Waterwet norm wordt dan ook vergeten met alle mogelijke gevolgen van dien bij de ‘echte’ toets; ƒ Het is onduidelijk waar informatie over het object wordt bijgehouden;

ƒ Informatie over het object met betrekking tot de functie water keren wordt niet of onvoldoende bijgehouden.

Uiteraard dient de waterkeringbeheerder primair te zorgen voor dekkende kennis over alle relevante objecten in de waterkering en het identificeren van de betrokken beheerders. Vervolgens dienen vanuit waterkeringsperspectief duidelijke afspraken te worden gemaakt over:

ƒ Toedeling van verantwoordelijkheden, waaronder de uitvoering van de toetsing en de uitvoering van het beheer en onderhoud;

ƒ Eisen aan beheer en onderhoud in verband met de functie waterkering; ƒ Afspraken met betrekking tot de toegang tot het object en de bevoegdheden met

betrekking tot het gebruik van het object, vooral in het geval van (dreigende) hoog water situaties;

ƒ Afspraken met betrekking tot het bijhouden van objectinformatie (waaronder storingsregistratie en onderhoudshistorie);

INVULLING WITTE VLEKKEN KUNSTWERKEN

ƒ In de regel zal de waterkeringbeheerder de beheerder zijn van de legger en het

beheersregister van de waterkering. De wijze, waarop de andere beheerder zijn gegevens toelevert aan deze documenten, dient te worden afgestemd.

Ten behoeve van het beheren en toetsen van het object als waterkering kan een

(kwalitatieve) integrale risicoanalyse behulpzaam zijn. Daarmee ontstaat een helder beeld van de functies die door het object worden vervuld, de daarmee samenhangende rol en verantwoordelijkheidverdeling intern dan wel met een externe instantie en de oorzaken die vervulling van de functies bedreigen.

Verder is het van groot belang dat alle betrokken partijen zich bewust zijn en blijven van de afspraken en verantwoordelijkheden.

5.3 POSITIE IN HET VTV

Voorgesteld wordt de bovenstaande tekst op te nemen in Katern C als extra paragraaf (paragraaf 2.8). In aanvulling hierop kan in Katern 7 een verwijzing naar deze tekst worden opgenomen.

INVULLING WITTE VLEKKEN KUNSTWERKEN

HOOFDSTUK

6

Toetsprocedure

opstellen plan van aanpak

6.1 INLEIDING

In geval dat geen oordeel gegeven kan worden, dient in de toetsrapportage een

gedetailleerd plan van aanpak te worden opgenomen voor het vervolg van de toetsing. Als het gebrek aan gegevens de oorzaak is van het niet kunnen geven van een oordeel dan dient een plan van aanpak voor het inwinnen van informatie te worden opgesteld. De ervaring is dat in de huidige toetsrapportages weinig aandacht wordt besteed aan een plan voor het inwinnen van informatie. Pas als de volgende toetsronde ten einde loopt worden er acties in gang gezet om gegevens te verzamelen.

In de huidige VTV wordt het opstellen van een plan van aanpak benoemd als onderdeel van de toetsing. Ook wordt een handreiking gedaan voor het plan van aanpak. Op deze punten kan de VTV echter aangescherpt worden zodat nadrukkelijker de verplichting tot het opstellen van een plan van aanpak voor het inwinnen van informatie naar voren komt. In dit hoofdstuk zijn voorstellen opgenomen voor een aanpassing van de VTV op dit punt. Het betreft aanvullingen voor:

ƒ Katern 2 en 3; ƒ Katern 5 tot en met 10.