• No results found

Tekens met een grote symbolische waarde

4. EEN EFFECTIEF JURIDISCH KADER VOOR CULTUREEL ERFGOED

4.2. Tekens met een grote symbolische waarde

Sinds 1883 sluit het Unieverdrag van Parijs (UvP) vlaggen, wapens en emblemen van Staten of intergouvernementele organisaties uit van merkenrechtelijke bescherming.126 Niet alleen het UvP bevat een bepaling die ziet op het ‘vrijhouden’ van symbolen, ook de Merkenrichtlijn bevat twee facultatieve bepalingen. Enerzijds bevat de Merkenrechtlijn een uitsluitingsgrond voor merkregistraties van wapens en vlaggen van gemeenten, provincies en lagere overheidsinstanties.127 Anderzijds bevat het een bepaling die is gericht op symbolen die niet door het UvP en artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn worden vrijgehouden van merkregistraties. Deze laatstgenoemde bepaling luidt: ‘Elke lidstaat kan bepalen dat een merk niet wordt

ingeschreven of, indien ingeschreven, nietig kan worden verklaard indien en voor zover het merk een teken met grote symbolische waarde, en met name een religieus symbool, omvat.’ 128

122 EFTA 6 april 2017, zaak E-5/16 (Vigeland), r.o. 62-72. 123 Idem, 96.

124 Senftleben 2017, p. 175.

125 EFTA 6 april 2017, zaak E-5/16 (Vigeland), r.o. 82; Senftleben 2017, p. 174. 126 Art. 6ter UvP; Art. 2.2bis sub h BVIE.

127 Art. 4 lid 3 sub c Merkenrichtlijn 2015; Van Woensel 2007, p. 239. 128 Art. 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn 2015.

34 Sinds 1939 is deze bepaling gericht op religieuze symbolen.129 Griekenland was een van de eerste landen die emblemen en symbolen op het vlak van religie uitsloot van merkregistraties. De Griekse wetgever wilde met deze bepaling voorkomen dat dit soort tekens buiten het bereik van de exclusieve rechten van ondernemers werd gehouden.130 Dat religieuze symbolen in deze bepaling worden benadrukt, betekent niet dat deze bepaling uitsluitend geldt voor religieuze symbolen. Symbolen kunnen naar (inter-)nationale, religieuze, culturele en cultureel historische aard worden onderverdeeld.131 Culturele en cultureel historische symbolen zien bijvoorbeeld op beroemde schilderijen of portretten van historische personen. Met ‘grote’ symbolische waarde wordt aangeduid dat deze bepaling niet in doorsnee omstandigheden kan worden ingeroepen.132 Tekens die in het dagelijks gebruik iets kunnen symboliseren, vallen dus niet onder deze bepaling aangezien daar andere weigeringsgronden beschikbaar voor zijn. Met grote symbolische ‘waarde’ wordt de morele en gevoelsmatige lading van het symbool bedoeld die niet systematisch is aan te duiden.133 De morele en gevoelsmatige lading kan immers per lidstaat

verschillen.

De kanttekening die daarbij moet worden gemaakt, is dat er in deze weigeringsgrond geen oplossing is gevonden voor onbekend cultureel erfgoed. Afbeeldingen van onbekende schilderijen zullen minder snel worden beschouwd als tekens met grote symbolische waarde, omdat deze tekens niet de morele en gevoelsmatige lading van een lidstaat bereiken.134 Het exclusieve merkenrecht voor onbekend cultureel erfgoed zal daarom in beperkte omvang door artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn kunnen worden voorkomen. Er kan desondanks niet worden gesproken van een grote behoefte aan het ‘vrijhouden’ van onbekende werken. Het merendeel van de samenleving heeft namelijk überhaupt geen weet van dit cultureel erfgoed. Bovendien moeten commerciële partijen wel blijven beschikken over een bepaalde vrijheid om merkenrechtelijke tekens te registreren. Het is echter wél lastig om te bepalen waar de grens tussen bekend en onbekend cultureel erfgoed precies ligt. Doordat een beoordeling moet plaatsvinden of er daadwerkelijk sprake is van een bekend teken met grote symbolische waarde, komt een grote verantwoordelijkheid te liggen bij het BBIE.

129 Art. 3 lid 1, onder b van de Griekse Merkenwet van 1939 (Wet nr. 1998/29-9-3-10-1939); Van Woensel

2007, p. 235.

130 Van Woensel 2007, p. 235-236. 131 Senftleben 2015, p. 4.

132 Bijvoorbeeld de uil voor wijsheid en de panda als knuffelbeer. Zie: Van Woensel 2007, p. 232; Guibalt &

Hugenholtz 2006, p. 370.

133 Senftleben 2015, p. 15; Van Woensel 2007, p. 233. 134 Guibalt & Hugenholtz 2006, p. 365.

35 Implementatie van artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn is voor de betrokken lidstaten optioneel. Zodoende hebben maar negen Europese landen deze of een soortgelijke bepaling geïmplementeerd.135 De Benelux zag, tot spijt van verschillende deskundigen, geen noodzaak om deze bepaling in het BVIE op te nemen.136 Van Woensel pleit al sinds 2007 voor de implementatie van deze bepaling. Als voorbeeld noemt hij de depots van ‘Het Achterhuis’, ‘Allah’ en ‘God’ welke tot op heden slechts worden geweigerd op grond van een gebrek aan onderscheidend vermogen. Dit soort merkdepots moeten volgens hem eenvoudiger kunnen worden geweigerd.137

Quaedvlieg stelt bovendien dat deze bepaling hulp kan bieden bij het behoud van een zuiver merkenrechtsysteem.138 Artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn zou een oplossing kunnen bieden voor de omstandigheden waar dat via de openbare orde of goede zeden niet mogelijk is. Als voorbeeld noemt Quaedvlieg de discussie omtrent de nalatenschap van Anne Frank. De Amsterdamse Anne Frank Stichting had in 1999, tot veel ongenoegen van het Anne Frank Fonds, de naam ‘Anne Frank’ ingeschreven als merknaam. Pas in 2018 is deze merkinschrijving door het EUIPO nietig verklaard wegens onvoldoende actief en zelfstandig gebruik. Volgens Quaedvlieg is hier geen sprake van strijdigheid met de openbare orde of goede zeden en zou de merkinschrijving ‘Anne Frank’ alleen kunnen worden voorkomen door artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn. Het feit dat deze grond een grote verantwoordelijkheid neerlegt bij het BBIE is volgens Quaedvlieg geen reden om deze bepaling niet te implementeren.

Ook het BBIE lijkt het nut van deze bepaling in te zien. Het BBIE gaf in de Beneluxraad 2015 te kennen dat depots zoals ‘Allah’, ‘God’ en ‘Het Achterhuis’ geen merkenrechtelijke bescherming horen te verkrijgen.139 Glas, voorzitter van de Beneluxraad, denkt daar echter anders over en ziet het gunstige effect van deze bepaling minder. Volgens hem kan het BBIE helemaal niet in procedures voorzien om deze weigeringsgrond uit te voeren. Bovendien is de reikwijdte van deze bepaling niet vastgesteld. Zo vraagt Manhaeve, advocaat bij Allen & Overy, zich af of deze bepaling ook ziet op symbolen zonder ‘publiek belang’.140

135 Zoals: Griekenland, Hongarije, Letland, Bulgarije, Tsjechië, Polen, Portugal, Slowakije en Italië.

Zie: Senftleben 2015, p. 4.

136 MvT houdende de wijzigingen in verband met de implementatie van de Merkenrichtlijn 2015, p. 2; MvT

houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de merken van 2 december 1993, p. V-2 en V-3.

137 Zoals: ‘Het Achterhuis’, ‘Allah’ en ‘God’. Zie Van Woensel 2013, p. 372-377. 138 Notulen Beneluxraad 2015, p. 39-41.

139 Idem. 140 Idem.

36 Ook Duitsland heeft ervoor gekozen om artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn niet te implementeren. Als voornaamste instrument om het cultureel erfgoed vrij te houden van merkenrechtelijke bescherming worden de absolute weigerings- en nietigheidsgronden uit de MarkenG toegepast. Het uitblijven van de grote symbolische waardebepaling zorgt in Duitsland voor eenzelfde soort discussie als in de Benelux. Klinkert en Schwab achten het criterium onderscheidend vermogen ontoereikend om tekens met een grote symbolische uit te sluiten van merkenrechtelijke bescherming.141 Cultureel erfgoed behoort immers tot het publieke domein en dergelijke tekens moeten niet door middel van inburgering worden beloond met een exclusief merkenrecht.

In de Beneluxraad werd door Ragot en Lamberts nog gewezen op de mogelijkheid om het begrip goede zeden of openbare orde te verruimen.142 Weening ontkent deze opvatting en

onderschrijft het standpunt van Quaedvlieg. Volgens Weening bevat in strijd met de goede zede of openbare orde een andere betekenis dan artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn. Het is volgens hem dan ook de vraag of de lat voor deze eerstgenoemde weigeringsgrond lager mag worden gelegd. Desondanks moet niet worden vergeten dat de Beneluxraad in 2015 plaatsvond. Inmiddels staat het oordeel van het EFTA Gerechtshof in de Vigeland-uitspraak haaks op het standpunt van Weening en Quaedvlieg.

4.3. Tussenconclusie

Met beide weigeringsgronden wordt er een oplossing geboden om cultureel erfgoed vrij te houden in het publieke domein. Uit de Vigeland-uitspraak blijkt dat een merkaanvraag voor een cultureel erfgoed teken al geweigerd kan worden indien de merkinschrijving an sich als aanstootgevend wordt gezien. Voor de beoordeling of sprake is van strijd met de goede zeden of openbare orde moet rekening worden gehouden met de (huidige) normen en waarden van een redelijke consument. Dit brengt dan ook tevens een kritiekpunt met zich mee. De perceptie naar wat als aanstootgevend moet worden gezien, verandert continu. Wanneer een merkaanvraag wordt geweigerd, omdat het teken in strijd zou zijn met de openbare orde of goede zeden, betekent dit niet dat de perceptie van de redelijke consument na een aantal jaren hetzelfde is gebleven. Wellicht wordt dezelfde merkaanvraag in de toekomst wel toegekend. Juist voor tekens met een grote symbolische waarde is het daarom belangrijk dat artikel 4 lid 3

141 Klinkert & Schwab 1999, p. 35-36; Klinkert & Schwab 1999a, p. 35-50. 142 Notulen Beneluxraad 2015 p. 40.

37 sub b Merkenrichtlijn wordt geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Deze bepaling zorgt voor meer rechtszekerheid en voorkomt monopolisering van bekend cultureel erfgoed. De lidstaten geven hiermee duidelijk te kennen dat het monopoliseren van cultureel erfgoed onwenselijk wordt bevonden.

De verschillende standpunten in de Beneluxraad hebben tot gevolg gehad dat artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn wederom niet in het BVIE is geïmplementeerd. De implementatie van Artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn is hierdoor te gemakkelijk van de hand gewezen. Wellicht zijn we te laat om deze bepaling alsnog in te voeren voor bepaalde woordmerken van ons cultureel erfgoed. De woordmerken ‘Van Gogh’ voor verftubes of ‘Rembrandt’ voor penselen zijn immers al ruimschoots in gebruik. Desondanks is deze bepaling een goed instrument om procedures zoals die van de Nachtwacht-zaak te voorkomen. Mijns inziens is het raadzaam om deze bepaling in de toekomst alsnog te implementeren.

38

5. CONCLUSIE

In de jaren ’80 van de vorige eeuw ontstond al discussie over de wenselijkheid van merkenrechtelijke bescherming op cultureel historische creaties.143 Om dit soort merkregistraties te voorkomen werd ook toentertijd gebruik gemaakt van de algemene merkenrechtelijke weigerings- en nietigheidsgronden. De onduidelijkheid omtrent het exclusieve merkenrecht op cultureel erfgoed hield hierdoor stand en specifieke regelgeving bleef uit. Dit probleem werd in de Nachtwacht-zaak opnieuw aan het licht gebracht. Deze recente zaak vereist een onderzoek naar zowel de wenselijkheid als de mogelijkheid om cultureel erfgoed uit te sluiten van merkenrechtelijke bescherming.

Het cultureel erfgoed wordt door middel van merkregistraties uit het publieke domein gehaald, met als gevolg dat cultureel erfgoed minder vrij kan worden gebruikt en mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de oorspronkelijke betekenis. Bovendien ontbreekt een juiste balans tussen het merkenrecht en de uitingsvrijheid van derden. Cultureel erfgoed valt dan ook onder de categorie tekens die nooit als merk mag worden geregistreerd. Ook in het kader van de systematiek van het intellectueel eigendomsrecht is meer duidelijkheid noodzakelijk. Afgezien daarvan bestaat weinig behoefte om onbekend cultureel erfgoed uit te sluiten van merkenrechtelijke bescherming. Het merendeel van de samenleving heeft namelijk geen weet van dit erfgoed en commerciële partijen beschikken hierdoor wel over een bepaalde vrijheid om merkenrechtelijke tekens te registreren.

Tot op heden is het vereiste onderscheidend vermogen een van de belangrijkste weigeringsgronden voor het ‘vrijhouden’ van cultureel erfgoed. Een merkenbureau kan immers een teken weigeren als het over onvoldoende onderscheidend vermogen beschikt. Deze weigeringsgrond biedt desondanks niet altijd een uitkomst. Naargelang het teken intensief wordt gebruikt, kan het alsnog voldoende onderscheidend vermogen verkrijgen. Bovendien blijkt uit eerdere merkregistraties dat de afbeelding van Het Melkmeisje van Johannes Vermeer voldoende onderscheidend vermogen bevat voor het toetje van Nestlé en volgens het EUIPO beschikte zelfs De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn over voldoende onderscheidend vermogen. Opmerkelijk is dat het hof van Den Haag en het BBIE hier anders over dachten. Op basis van deze overwegingen kan worden geconcludeerd dat er tot op heden nog veel

39 onduidelijkheid heerst omtrent cultureel erfgoed tekens. Het is immers onduidelijk of een merkregistratie van cultureel erfgoed onwenselijk is en via het criterium onderscheidend vermogen moet worden geweigerd.

Duidelijk is dat niet alle merkenrechtelijke uitsluitingsgronden over één kam worden geschoren. In dit kader verdient de goede zeden en openbare orde de aandacht. In de Vigeland-

uitspraak overwoog het EFTA Gerechtshof dat de kunst van Vigeland behoorde tot het publieke

domein en de merkregistratie als aanstootgevend moest worden gezien. Deze weigeringsgrond heeft als bijkomstigheid dat een merkinschrijving niet door inburgering alsnog toelaatbaar wordt. Ook het BBIE lijkt de Vigeland-uitspraak te bekoren en bepleitte dezelfde weigeringsgrond in de Nachtwacht-zaak. Dit in tegenstelling tot het hof van Den Haag en de EUIPO die voor ‘vrijhouding’ van cultureel erfgoed lijken vast te houden aan het criterium onderscheidend vermogen. Wellicht dat dit in de toekomst verandert. Het startsein hiervoor is immers door het BBIE gegeven. Desondanks legt het consequent toepassen van de goede zeden of openbare orde een aanzienlijke verantwoordelijk neer bij de verschillende merkenbureaus en is het de vraag of deze bepaling niet te dynamisch van aard is. De beoordeling naar wat in strijd is met de goede zeden of openbare orde verandert immers naar tijd, plaats en cultuur.

Vooralsnog lijkt het relevante juridische kader te bestaan uit gefragmenteerde weigeringsgronden. Gezien de rechtszekerheid zou het merkenrecht daarom het meest gebaat zijn bij een species-regel waarin merkregistraties van cultureel erfgoed worden gereguleerd. Implementatie van de specifieke bepaling uit de Merkenrichtlijn kan hiervoor een uitkomst bieden. In deze bepaling ligt besloten dat niet alle tekens onder de noemer ‘cultureel erfgoed’ worden uitgesloten van het exclusieve merkenrecht. Gelet op de formulering van deze bepaling, is het duidelijk dat louter tekens die beschikken over een grote symbolische waarde worden ‘vrijgehouden’ van merkenrechtelijke bescherming.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat het onwenselijk is om cultureel erfgoed louter via de huidige merkenrechtelijke weigerings- en nietigheidsgronden uit te sluiten van merkregistraties. Het cultureel erfgoed zou het meest gebaat zijn bij een specifieke bepaling. De uitsluitingsgrond in artikel 4 lid 3 sub b Merkenrichtlijn kan deze succesvolle bescherming inzake cultureel erfgoed bieden en dient daarom geïmplementeerd te worden in het BVIE.

40

BIBLIOGRAFIE

Literatuur

Blake 2000

J.Blake, ‘On Defining the Cultural Heritage’, International and Comparative Law Quarterly, 2000/49.

Breemen 2018

J.M. Breemen, Legal Shape-shifting: On the protection of traditional cultural expressions and

crossing the boundaries between copyright, cultural heritage and human rights law (diss.

Amsterdam (UvA)), 2018.

Calboli 2014

I. Calboli, ‘Overlapping Trademark and Copyright Protection: A Call for Concern and Action’, Illinois Law Review Slip Opinion 2014/1.

Calboli & Senftleben 2018

I. Calboli & M. Senftleben, The Protection of Non-Traditional Trademarks: Critical

Perspectives, Oxford University Press: 2018.

Cohen 2006

J.E. Cohen, Copyright, Commodification, and Culture: Locating the Public Domain’, in: L.M.C.R. Guibault & P.B. Hugenholtz (red), The Future of the Public Domain: Identifying

the Commons in Information Law, Den Haag, Londen, New York: Kluwer Law International

2006.

41 T. Cohen Jehoram, Het Benelux merkenrecht in Europees perspectief (diss. Utrecht), 2009.

Cohen Jehoram, van Nispen & Huydecoper 2010

T. Cohen Jehoram, C. van Nispen & T. Huydecoper, European Trademark Law: Community

Trademark Law and Harmonized National Trademark Law, Kluwer Law International 2010,

p. 556.

Coombe 1993

R.J. Coombe, Cultural and Intellectual Properties: Occupying the Colonial Imagination, American Anthropological Association 1993.

Coombe 1997

R.J. Coombe, Contingent Articulations: A Critical Cultural Studies of Law, in: A. Sarat & T.R. Kearns (red), LAW IN THE DOMAINS OF CULTURE 1997 p. 21-64

Elferink 2008

M. Elferink, ‘Digitale ontsluiting van cultureel erfgoed en de problematiek van 'verweesde werken'’, Bijblad Industriële Eigendom 2008, afl. april/mei.

European Copyright Society 2017

European Copyright Society, ‘Trade Mark Protection of Public Domain Works: A Comment on the Request for an Advisory Opinion of the EFTA Court: Case E-05/16: Norwegian Board of Appeal for Industrial Property Rights – Appeal from the Munici-pality of Oslo’, E.I.P.R

2017/9.

42 F.C. Folmer, ‘Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) artikel 2.2bis’, in P.G.F.A. Geerts & D.J.G. Visser (red.), Tekst & Commentaar

Intellectuele eigendom, Deventer: Kluwer (online).

Geerts e.a. 2018

P.G.F.A. Geerts e.a., Kort Begrip studenteneditie: Van het intellectuele eigendomsrecht, Wolters Kluwer 2018.

Groot 2013

B. Groot, ‘Erfgoed is identiteit’, in S. Dommelen & C.J Pen (red.), Cultureel erfgoed op

waarde geschat: Economische waardering verevening en erfgoedbeleid, VU, Universiteit

Twente & Platform31.

Hugenholtz 2000

P.B. Hugenholtz, ‘Over cumulatie gesproken’, Bijblad bij De Industriële eigendom 2000/7.

Huydecoper 1999

T. Huydecoper, ‘Het vermogen des onderscheids’, BMM Bulletin 1999, p. 181-185.

Kist 2017

B. Kist, ‘De Nachtkaars’, 2017 (online: IEF 17067).

Klinkert & Schwab 1999

F. Klinkert & F. Schwab, ‘Markenrechtlicher Raubbau an gemeinfreien Werken ein

richtungweisendes ‘Machtwort’ durch den Mona Lisa-Beschluss des Bundespatentgerichts?’,

GRUR 1999, p. 35-36.

43 F. Klinkert & F. Schwab, ‘Signaturmarken: Ein Phänomen zwischen Urheberrecht,

Persönlichkeitsrecht und Markenrecht’, in: C.O. Lenz, W. Thieme, F. Graf von Westphalen (red.), Beiträge zum deutschen und europäischen Recht (Gündisch-bundel), Keulen:

Heymanns 1999, p. 35-50.

Knipscheer 2007

J.W. Knipscheer, ‘Samenloop: het auteursrecht als steunpilaar’, AMI 2007/3.

Kur 2017

A. Kur, ‘Gemeinfreiheit und Markenschutz: Bemerkungen zur Entscheidung des EFTA- Gerichtshofs im ‘Vigeland’- Fall’, GRUR 2017/1082.

Logan, Craith & Kockel 2016

W. Logan, M.N. Craith & U. Kockel, A Companion to Heritage Studies, John Wiley & Sons, Inc. 2016 (online).

Mols 2002

P. Mols, 'Erfgoed is overal', Stichting Leerplan Ontwikkeling 2002. Beschikbaar via:

www.erfgoednederland.nl (laatst geopend: 28-05-2019).

Muyldermans & Vrins 2018

J. Muyldermans & O. Vrins, ‘Vragen aan BenGH: Kan de artistieke vrijheid een geldige reden uitmaken in de zin van BVIE?’ IEF 2018, nr. 17718(The Damn Pérignon Collections).

Pask 1993

A. Pask, ‘Cultural Appropriation and the Law: An Analysis of Legal Regimes Concerning Culture’, Intellectual Property Journal 1993/8.

44

Paterson & Karjala 2003-2004

R.K Paterson & D.S. Karjala, ‘Looking Beyond Intellectual Property in Resolving Protection of the intangible Cultural Heritage of Indigenous Peoples’, Cardozo Journal of International

and Comparative Law 2003-2004/11.

Sakulin 2010

W. Sakulin, Trademark protection and freedom of expression: an inquiry into the conflict

between trademark rights and freedom of expression under European, German, and Dutch law (diss. Amsterdam UvA), 2010.

Salomons & van der Vlies 2017

A.F. Salomons & I.C. van der Vlies, ‘Recht inzake cultuurgoederen’, Den Haag: Boom Juridisch 2017. p. 152-153.

Senftleben & Anemaet 2013

M. Senftleben & L. Anemaet, ‘Windsurfing Chiemsee revisited: Op weg naar een normatieve toets bij inburgering?’ Berichten industriële eigendom 2013, afl. juli/augustus.

Senftleben 2013

M. Senftleben, ‘Public domain preservation in EU trademark law: A Model for Other regions?’, The Trademark Reporter (TMR) 2013/103.

Senftleben 2015

M. Senftleben, ‘Free Signs and Free Use: How to Offer Room for Freedom of Expression Within the Trademark System’, in: C. Geiger (red.), ‘Research Handbook on Human Rights

and Intellectual Property’, Cheltenham: Edward Elgar 2015, p. 354-376.

45 M. Senftleben, ‘De gestage groei van merk en werk revisited’, AMI 2017/4.

Senftleben 2019

M. Senftleben, ‘Het Vigeland-arrest van het EFTA Gerechtshof: het einde van merken voor literaire en artistieke werken?’, IER 2019/3.

Sharoni 2015-2016

S. Sharoni, ‘The Mark of a Culture: The efficacy and Propriety of Using Trademark Law to deter Cultural Appropriation’, Stanford Law School 2015-2016 (IP Award-winning paper). p. 7

Troyer & Genechten 2005

V. De Troyer & H. Van Genechten, Erfgoed in de klas: een handboek voor leerkrachten, Hereduc, Apeldoorn: Garant 2005.

Tsoutsanis 2005

A. Tsoutsanis, Het merkdepot te kwader trouw (diss. Leiden), 2005.

Verhoeven 2012

I. Verhoeven, Het spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting en industriële

eigendomsrechten, (scriptie Tilburg), 2012.

Verkade 1998

D.W.F. Verkade, ‘The cumulative effect of copyright law and trademark law: which takes

precedence?’, in: J.J.C. Kabel en G.J.H.M. Mom, Intellectual property and information law,

Den Haag: Kluwer 1998.

46 C.P.L. van Woensel, Merk, God en Verbod: Oneigenlijk gebruik en monopolisering van

tekens met een grote symbolische waarde (diss. Leiden), 2007.

Van Woensel 2013

C.P.L. van Woensel, ‘ANNE FRANK IS VAN MIJ’, Ars Aequi 2013/mei, p. 372-377.

Jurisprudentie

Hof van Justitie

HvJ EU 4 mei 1999, zaak C-108/97 & C-109/97 (Windsurfing Chiemsee). HvJ EU, 20 september 2001, zaak C-383/99 (Baby-dry).

HvJ EU 18 juni 2002, zaak C-299/99 (Philips Remington). HvJ EU 6 mei 2003, zaak C-104/01, m.nt. Gielen, (Libertel).

HvJ EU, 27 november 2003, zaak C-283/0, concl. A-G Colomer, (Shield Mark/Memix; Für Elise).

HvJ EU 12 februari 2004, zaak C-363/99 (Postkantoor). HvJ EU, 16 september 2004, zaak C-329/02 (SAT 1/OHIM). HvJ EU, 18 september 2014, zaak C-205/13 (Hauck/Stokke).

HvJ EU, 20 september 2011, zaak T-232/10 (Couture Tech Ltd./OHIM).

Benelux Gerechtshof

BenGH 16 december 1998, IER 1999 (Dior/Evora).

EFTA Court

EFTA 6 april 2017, zaak E-5/16 (Vigeland).

Duitsland

Bundespatentgericht 25 november 1997, zaak 24 W (pat) 188/96, GRUR 1998 p. 1021-1023 (Mona Lisa).

Oberlandesgericht Dresden 4 april 2000, 14 U 3611/99 (Bach 1-111). Beschikbaar via: (https://research.wolterskluwer-online.de/document/54a9aa02-ba2b-4796-924d-

0b6ad984b9bf?searchId=18192959, voor het laatst geopend op: 1 juni 2019. Oberlandesgericht München 26 juli 2001, GRUR-RR 2002 p. 12-15 (Mozart).

47

Hoge Raad

HR 5 maart 1999, NJ 2000, 306, m. nt. D.W.F. Verkade (Route 66).

HR 16 april 1999, NJ 697 m.nt. P. B. Hugenholtz; IER 1999, m.nt. F.W. Grosheide (Bigott- Batco/Doucal).

HR 8 september 2006, NJ 2006,492 (Benetton/G-star).

Gerechtshof

Hof Amsterdam 28 maart 1991, IER 1991, 34 (Biohorma/Yogawa-ku).

Hof Den Haag 4 maart 1993, BIE 1995, 42 (Khayat/Hij; Ryan Rucci/Renato Nucci). Hof Amsterdam 3 november 2009, IER 2010/25 m.nt. Ch. Gielen (media Mij/ANWB). Hof ’s-Hertogenbosch 20 september 2005, BIE 2006, 439 (Zorgwel/Welzorg).

Hof Den Haag 29 augustus 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2446 (De Nachtwacht).

Rechtbank

Rb. Haarlem 25 januari 1983, NJ 1984, 121 m.nt. Bruin (Dik Trom). Rb. Kooph. Brussel 12 juli 2017, IEF 17584 (Sandoz/Glaxo).