• No results found

6. Analyse beeld in multimodale instructieve teksten

6.1 Tekening, foto of combinatie

In het corpus komen 81 MITen voor met tekeningen, 17 MITen voor met foto’s en slechts 3 MITen voor met zowel tekeningen als foto’s. In het corpus worden veel vaker tekeningen dan foto’s gebruikt. Opvallend ook is dat de combinatie van foto’s en tekeningen slechts drie keer voorkomt.

MIT 88, gepresenteerd in figuur 21, is een voorbeeld van een MIT met een tekening. MIT 51, gepresenteerd in figuur 22, is een voorbeeld van een MIT met foto’s. Ten slotte is MIT 63, gepresenteerd in figuur 20, een voorbeeld van een MIT met zowel een tekening als een foto.

MIT 88 en MIT 63 illustreren hoe tekeningen kunnen verschillen. Een tekening kan een voorstelling geven van een object, maar kan ook een schets (zoals MIT 63) zijn , een dwarsdoorsnede zijn (e.g. MIT 24) of een pictogram zijn (e.g. MIT 59).

Een foto daarentegen is altijd een weergave van ‘de werkelijkheid’ en daarom meer realistischer dan een tekening. Een foto wordt minder gekleurd door de perceptie van de ontwerper van de MIT dan bij een tekening het geval is. Bij een tekening maakt de ontwerper namelijk bewust (of onbewust) bepaalde keuzes in hoe hij de afbeelding maakt. Hij kan bijvoorbeeld bepaalde aspecten benadrukken of achterwege laten om zo de MIT zo goed mogelijk op de gebruiker af te stemmen. Bij een foto is dit minder sterk het geval. In andere woorden, bij het maken van een tekening heb je als ontwerper meer vrijheid dan bij het maken van een foto.

Figuur 20: Foto en tekening, MIT 63 Figuur 21: Tekening, MIT 88 Figuur 22: Foto, MIT 51

Figuur 23 laat zien dat de overgrote meerderheid (bij alle categorieën meer dan 60%) uit het corpus bestaat uit MITen met (alleen) tekeningen. Bijna alle MITen in de categorie Instellingen aanpassen bestaan uit tekeningen (11 van de 12 MITen hebben tekeningen). Een zelfde verdeling is er ook te zien bij de categorie Openen (8 van de 9 MITen hebben tekeningen).

Categorieën waar relatief vaak foto’s worden gebruikt zijn Repareren (3 van de 9 MITen hebben foto’s), Installeren (4 van de 15 MITen hebben foto’s) en Assembleren (2 van de 9 MITen hebben foto’s).

Wat betreft het combineren van tekeningen en foto’s in een MIT kan er worden vastgesteld dat dit in het corpus niet vaak voorkomt. Van de 102 MITen zijn er slechts 3 MITen met zowel tekeningen als foto’s (te weten: MIT 63, MIT 68 en MIT 89). De combinatie van tekeningen en foto’s is niet gebonden aan een bepaalde categorie, zowel Installeren, Assembleren als In- of aanbrengen hebben elk een MIT met foto’s en tekeningen.

8 11 29 6 10 6 11 1 4 3 2 4 3 1 0 0 1 1 1 0 0 0% 20% 40% 60% 80% 100% Openen Bereiden Inbrengen of aanbrengen Assembleren Installeren Repareren Instellingen aanpassen Tekening Foto Tekening en foto

6.2 Herkenbaarheid

In het corpus komen 78 MITen voor waar het beeld herkenbaar is en 24 MITen voor waar sommige beeldelementen onherkenbaar zijn. Alle MITen waarin alleen foto’s zijn gebruikt hebben herkenbaar beeld.

De vraag is wanneer een beeld herkenbaar is en wanneer het beeld niet herkenbaar is. Het beeld is niet herkenbaar als niet álle beeldelementen een voorstelling hebben die gebruikers aan de werkelijkheid kunnen relateren. Een voorbeeld is een reeks tekeningen waar een onderdeel een sterk vereenvoudigde tekening is.

In zo’n geval ontbreken er wellicht een bepaalde details of een deel van de context, waardoor de gebruiker niet in staat is om de inhoud van het beeld volledig of correct te duiden. Op het moment dat niet alle onderdelen van het beeld herkenbaar zijn, kan de gebruiker het beeld slechter interpreteren. Dit zorgt ervoor dat de gebruiker in de war raakt of de instructie zelfs niet meer begrijpt, wat de MIT niet ten goede komt. Wanneer alle beeldelementen wel herkenbaar (doordat ze niet teveel vereenvoudigd of geabstraheerd zijn) zijn wordt het beeld aangemerkt als herkenbaar.

Over de herkenbaarheid van beeldelementen kan natuurlijk getwist worden. Zo herkent bijvoorbeeld een loodgieter in MIT 77 wel alle beeldelementen, terwijl een leek op dit gebied niet alle elementen zal herkennen. Uitgangspunt bij het bepalen van de herkenbaarheid van het beeld is echter die van de leek geweest. Daarnaast ben ik bij het toekennen van de herkenbaarheid van de tekeningen uitgegaan van alleen het beeld. Hierbij kon het beeld herkenbaar of niet herkenbaar zijn.

De tekst heb ik afgeschermd en zo op geprobeerd vast te stellen wat elk beeldelement voorstelt. Vervolgens is dit gecheckt met wat het beeld volgens de tekst voorstelt. Als mijn interpretatie overeen kwam met de tekst, dan was er sprake van een herkenbare voorstelling, zo niet dan is het beeld als niet herkenbaar aangemerkt. Op die manier is de herkenbaarheid van het beeld beschreven.

MIT 77, gepresenteerd in figuur 25, en MIT 16, gepresenteerd in figuur 27, zijn voorbeelden van MITen waar sommige beeldelementen niet herkenbaar zijn. MIT 16 illustreert het probleem van de MITen in de categorie Bereiden; de ingrediënten en het kookgerei zijn vaak zo vereenvoudigd dat ze niet meer te herkennen zijn. Zo is bijvoorbeeld bij MIT 16 de vraag wat de rondjes in afbeelding 3 en 4 zijn en wat er precies uit de pan wordt geschept bij afbeelding 3. MIT 77 is ook enigszins onduidelijk wat betreft de representatie van de zwanenhals met onderdelen. Zonder de bijbehorende tekst is het voor mij, als leek op het gebied van het ontstoppen van de afvoer, lastig om het beeld te definiëren.

Figuur 26: Herkenbaar beeld, MIT 1

Figuur 27: Niet herkenbaar beeld, MIT 16

Figuur 25: Niet herkenbaar beeld,

MIT 77

MIT 24 (figuur 24) en MIT 1 (figuur 26) zijn aangemerkt als herkenbaar beeld. Onder andere door het kleurgebruik komen de beeldonderdelen overeen met de werkelijkheid. Zo zijn de kipblokjes in MIT 15 lichtroze van kleur en is de marinade rood bruinig van kleur. In MIT 1 is het middenstuk van de fles (wat een belangrijk deel van de fles is om hem te openen) geel van kleur. Net zoals de werkelijke fles zonnebrandcrème.

Figuur 28 illustreert dat ongeveer driekwart van alle categorieën MITen zijn waar het beeld herkenbaar is. Met name Instellingen aanpassen (11 van de 12 MITen), Openen (8 van de 9 MITen) en In- en aanbrengen (28 van de 33 MITen) hebben kwalitatief goed beeld. Wat hier wil zeggen dat alle beeldelementen te herkennen zijn.

De categorieën Bereiden en Installeren echter doen het ten opzichte van de andere categorieën slechter. Bij Bereiden hebben 8 van de 15 MITen niet herkenbaar beeld (dat is meer dan de helft!) en bij Installeren hebben 5 van de 15 MITen niet herkenbaar beeld.

8 7 28 7 10 7 11 1 8 5 2 5 2 1 0% 20% 40% 60% 80% 100% Openen Bereiden Inbrengen of aanbrengen Assembleren Installeren Repareren Instellingen aanpassen Herkenbaar beeld Niet herkenbaar beeld

Figuur 28: Verdeling herkenbaar beeld en niet herkenbaar beeld per categorie.

6.3 Pijl

In het corpus komen 61 MITen voor waar pijlen in voorkomen en 41 MITen voor waar geen pijlen in voorkomen. Ruim meer dan de helft van alle MITen hebben pijlen in het beeldmateriaal staan. Wanneer de pijlen nader worden bekeken valt het op dat de pijlen verschillende vormen en verschillende functies hebben. Een pijl kan er uit zien als een normale pijl of als een blokpijl. Wat betreft de functie kan een pijl:

a) de richting van de actie (bijvoorbeeld draaien, trekken, schuiven) aangeven; b) de lengte van het object aangeven;

c) een proces aangeven of; d) een object aan te wijzen.

In de analysetabellen is zichtbaar gemaakt wat voor functie de pijl in de MIT door de letter te noteren die correspondeert met bovenstaande opsomming.

In de categorie Openen geven de pijlen altijd de richting van de actie aan. Figuur 48 toont dat in alle MITen in de categorie Openen pijlen zijn afgebeeld. Wat voor richtingen en actie de pijlen uit het corpus aangeven wordt hieronder besproken. Naast Openen komen er ook MITen uit andere categorieën die richting van actie aangeven.

MIT 2, gepresenteerd in figuur 29, is een voorbeeld van blokpijlen die aangeven dat de gebruiker de dop moet indrukken. MIT 3, gepresenteerd in figuur 30, is een voorbeeld van een pijl die aangeeft dat de gebruiker de ‘dop’ naar voren moet schuiven. MIT 4, gepresenteerd in figuur 31, toont een pijl die de gebruiker vertelt dat het groene onderdeel van de dop naar boven moet. Hetzelfde product heeft naast deze afbeelding nog een andere afbeelding die iets anders vertelt, gepresenteerd in figuur 32. Hier ‘zeggen’ de pijlen dat de gebruiker de dop linksom moet draaien. MIT 5, gepresenteerd in figuur 14, toont pijlen die aangeven dat het klepje uitgetrokken en (daarna) ingeduwd moeten worden. MIT 43, gepresenteerd in figuur 35, toont twee opmerkelijke pijlen, namelijk een pijl die een ‘krulletje’ heeft, wat mogelijk een indraaibeweging suggereert, en een pijl die aan beide uiteinden van de lijn pijlen heeft die naar buiten wijzen. Deze pijl suggereert mogelijk een actie waar iets van de ene naar de andere kant moet worden gebracht. Beide pijlen zijn echter lastig te interpreteren.

Makkelijker te interpreteren zijn de pijlen in MIT 53, gepresenteerd in figuur 36: naar beneden. Een andere richting dan beneden is de richting die de pijl van MIT 40, gepresenteerd in figuur 39, in de derde tekening weergeeft. De pijl geeft aan dat de doseerdop met wasmiddel in de wastrommel moet. De pijlen in de tweede tekening van MIT 102, gepresenteerd in figuur 40, geven aan dat het object uit elkaar getrokken moet worden.

Figuur 29: Richtingpijl: Figuur 30: Richtingpijl: Figuur 31: Richtingpijl: omhoog, MIT 4

indrukken, MIT 2 naar voren schuiven, MIT 3

Figuur 32: Richtingpijl: Figuur 33: Richtingpijl: Figuur 34: Richtingpijl: rechtsom draaien en

linksom draaien, MIT 4 induwen en linksom draaien, induwen, MIT 100

Figuur 35: Richtingpijl: Figuur 36: Richtingpijl: Figuur 37: Richtingpijl: naar links/

indraaien en transport, MIT 43 naar beneden, MIT 53 rechts schuiven, MIT 52

Figuur 38: Richtingpijl: Figuur 39: Richtingpijl: breng in de machine,

tegen elkaar in draaien, MIT 24 MIT 40

Figuur 40, Richtingpijl: uit elkaar trekken, MIT 102

Lengtepijl

Naast het aangeven van de richting van de actie die de gebruiker moet uitvoeren, kan een pijl ook nog drie andere soorten informatie verschaffen. Zo kan een pijl de lengte van een object aangeven, zoals MIT 76, afgebeeld in figuur 41. Ook kan een pijl de afstand tussen twee objecten aangeven, zoals in MIT 58, gepresenteerd in figuur 42 het geval is. Naast het aangeven van lengte en afstand is een derde mogelijkheid het aangeven van dikte en/of breedte, zoals in MIT 55, gepresenteerd in figuur 43. Opvallend is dat dit type pijl altijd gepaard gaat met een tekstueel bijschrift.

Figuur 41: Lengtepijl: Figuur 42: Lengtepijl: Figuur 43: Lengtepijl:

lengte, MIT 76 afstand, MIT 58 dikte en/of breedte, MIT 55

Een andere functie die de pijlen in het corpus hebben is het aangeven van een proces. Dit wil zeggen dat de pijlen aangeven welke handeling er op de vorige handeling volgt. Opvallend is dat dit soort pijlen altijd blokpijlen zijn. Voorbeelden van ‘procespijlen’ zijn de pijlen in MIT 38, gepresenteerd in figuur 44. De pijlen in deze MIT verbinden de verschillende afbeeldingen met elkaar en geven aan ‘na de handelingen uit deze tekening volgt u de handeling uit de volgende tekening op’.

De blokpijlen hebben door de stappen heen vaak dezelfde kleur, wat het des te aparter maakt dat de laatste pijl in MIT 38 een andere kleur heeft dan de rest van de pijlen in die MIT. Zo hebben de procespijlen in MIT 90, gepresenteerd in figuur 45, dezelfde kleur. Wat overigens wel verwarrend is in MIT 40, gepresenteerd in figuur 39, is dat de procespijl en de richtingspijl dezelfde kleur hebben. Dit werkt enigszins verwarrend, omdat je automatisch de richtingpijl eerst als procespijl interpreteert.

Figuur 44: Procespijl, MIT 38 Figuur 45: Procespijl, MIT 90

Aanwijspijl

Ten slotte kan een pijl een aanwijzende functie hebben. Dit soort pijlen wijzen objecten in de MIT aan. Voorbeelden van ‘aanwijspijlen’ zijn MIT 34, gepresenteerd in figuur 46, en MIT 85, gepresenteerd in figuur 47. De pijlen in MIT 34 geven aan waar de vouwen moeten komen en waar de knoop losser moet worden gemaakt. De pijl is MIT 85 geeft, na lezen van de bijbehorende tekst, aan waar de aansluiting voor de adapter zich bevindt.

Figuur 46: Aanwijspijl, MIT 34 Figuur 47: Aanwijspijl, MIT 85

Samenvattend kan er over pijlen gezegd worden dat er in het corpus vier soorten pijlen voorkomen: richtingpijlen, lengtepijlen, procespijlen en aanwijspijlen. De enige pijl die zich echt van de andere pijlen onderscheidt qua vorm is de procespijl. Dit is namelijk altijd een blokpijl.

In figuur 48 wordt duidelijk dat er één categorie is waar nauwelijks pijlen worden gebruikt, namelijk de categorie Bereiden (12 van de 15 MITen hebben geen pijl). De MITen in deze categorie waar wel pijlen voorkomen, zijn alleen richtingpijlen.

In de categorie Openen daarentegen hebben alle MITen pijlen. Opvallend – en ook logisch – is dat al deze pijlen richtingpijlen zijn. Ze geven aan welke beweging de gebruiker moet maken om het product open te krijgen.

Het gebruik van pijlen komt het meest voor in de categorieën Instellingen aanpassen (7 van de 12 MITen) en In- of aanbrengen (19 van de 33 MITen). Hier worden vaak procespijlen en aanwijspijlen

voor gebruikt. De lengtepijlen komen onder andere voor in de categorie Assembleren (e.g. MIT 55 en MIT 63). 9 3 19 4 8 4 7 0 12 14 5 7 5 5 0% 20% 40% 60% 80% 100% Openen Bereiden Inbrengen of aanbrengen Assembleren Installeren Repareren Instellingen aanpassen Pijl Geen pijl

Figuur 48: Verdeling pijl en geen pijl per categorie.

6.4 Lijn

In het corpus komen 21 MITen voor waar lijnen in voorkomen en 81 MITen voor waar geen lijnen in voorkomen. Er wordt in het corpus dus niet bijzonder vaak gebruik gemaakt van lijnen. In het corpus komen twee soorten lijnen voor, namelijk betekenislijnen en markeringslijnen. Betekenislijnen zijn altijd rechte lijnen. Markeringslijnen kunnen echter ook andere vormen aannemen, zoals in MIT 101 en MIT 68, waar de lijnen in de vorm van cirkel(s) een gebied markeren.

De functies van respectievelijk de betekenislijn en de markeringslijn zijn:

a) een object verbinden met een tekstuele betekenis en: b) een gebied in het beeldmateriaal markeren

Betekenislijn

Voorbeelden van lijnen die een bepaald tekstelement verbinden met een definitie zijn MIT 46, gepresenteerd in figuur 49. De lijn tussen ‘678’ en ‘Simkaartnummer’ suggereert dat 678 het simkaartnummer is. In MIT 87, gepresenteerd in figuur 51, gebeurt hetzelfde. De lijn tussen de ‘OK-toets’ en de tekst ‘opslaan (voor sommige functies vereist)’ suggereert dat je met de OK-toets zaken opslaat. Net zoals je de conclusie trekt uit de afbeelding dat je met de rechter pijltoets zaken wijzigt.

In MIT 42, gepresenteerd in figuur 50, is de interpretatie van de elementen wat lastiger. De lijn verwijst niet naar een betekenis zoals in de vorige twee voorbeelden, maar naar een letter. Vervolgens verwijst die letter ergens anders weer naar een betekenis. Dit is een meer indirecte vorm van betekenis geven aan de elementen.

Markeringslijn

Naast het geven van een betekenis zijn er ook lijnen die een bepaald gebied in een MIT markeren en op een andere manier duidelijkheid geven. Deze zogenaamde markeringslijnen geven een bepaald gebied,

oppervlakte of ruimte aan waar de tekst op van toepassing is. Zo geven de lijnen in MIT 101, gepresenteerd in figuur 52, het gebied aan waar de deodorant moet worden aangebracht. MIT 100, gepresenteerd in figuur 34, geeft een ander gebied aan, namelijk het gebied wat er tussen de deodorant en de gebruik in moet zitten. MIT 84, gepresenteerd in figuur 53, geeft eveneens een gebied aan wat de ruimte markeert. Hier is dat bijvoorbeeld de ruimte die er tussen de grond en het kruis en tussen beide voeten moet zitten.

Figuur 49: Betekenislijn, Figuur 50: Betekenislijn, Figuur 51: Betekenislijn, MIT 87

MIT 46 MIT 42

Figuur 52: Markeringslijn, Figuur 53: Markeringslijn, Figuur 54: Markeringslijn, MIT 68

MIT 101 MIT 84

In figuur 55 vallen meteen twee categorieën op die geen MITen met lijnen hebben, namelijk Repareren en Bereiden. Een categorie die ten opzichte van de andere categorieën veel MITen met pijlen heeft, is Installeren (6 van de 15 MITen). Ongeveer 20% van de MITen in de categorieën Assembleren en Openen hebben pijlen. Bij de overige categorieën is dit percentage lager.

2 0 5 2 6 0 2 7 15 28 7 9 9 10 0% 20% 40% 60% 80% 100% Openen Bereiden Inbrengen of aanbrengen Assembleren Installeren Repareren Instellingen aanpassen Lijn Geen lijn

Figuur 55: Verdeling lijn en geen lijn per categorie.