• No results found

Tegenstrijdige antwoorden

4.3 Onderzoeksresultaten vanuit een ander perspectief

4.3.1. Typerende kenmerken binnen de interviews

4.3.1.5. Tegenstrijdige antwoorden

Het geven van tegenstrijdige antwoorden is een andere opmerkelijke kwestie die zich regelmatig laat zien binnen het interview met de laaggeletterde doelgroep. Fragment 8. is hier een voorbeeld van. De deelneemster lijkt niet eenduidig in haar antwoorden en schakelt tijdens het interview, al dan niet door sturing van de interviewer, tussen mogelijke oorzaken van sociale insluiting.

31 Fragment 8. Tegenstrijdige antwoorden (DLN006)

83 84

*INT En doe je dan bijvoorbeeld nu ook euhh.. want ik hoorde je net wel zeggen, dat je.. dat je.. je zag wel een vorm van vooruitgang, want je zei van ik… 85 *DLN: Ja.. want die taal, taalmaatje wel, met school niet.

86 87 88

*INT Nee, oke, maar zoals met die taalmaatjes, is het dan, dat zeg ik, ik ben heel benieuwd naar.. euhmm.. omdat je wel toegaf van.. ja er is wat

veranderd… wanneer merkte je dat dan? Dat er iets veranderd was, dat er ….. 89 *DLN: ……….nou….

90 *INT Wanneer besefte je, ‘He.. ik maak mijn zinnen af…’ 91 *DLN: Nou..

92 *INT Of wanneer besefte je.. He...ik kan meer schrijven…

93 *DLN: Nou..eeuhh..toen ik 3–4 maanden, ja geleden op die school, toen met school… 94 *INT Ja..

95 *DLN: Dat heeft niks met taalmaatje te maken.. 96 *INT Nee?

97  *DLN: Dat heeft niets met Taalmaatje te maken, dat heb met school te maken. 98 *INT Oke.. dus eigenlijk zeg je dus dat je je niet anders voelt na taalmaatje 99 *DLN: Nee. Neeee… nee hoor

[…]

114 *INT Nee? Schrijf je wel eens een kaartje? 115 *DLN: Ja.. voor mijn kinderen, maar dat gaat goed.

116 *INT Ja.. precies. En kon je dat voor Taal op Maat ook? 117 *DLN: Nee.

118 *INT Nee? 119 *DLN: Nee.

120 *INT Dus, dat is gekomen door Taal op Maat gekomen dat je dat kon? 121  *DLN: Ja.. en door school.. alle twee.

In het fragment wil de interviewer weten wanneer de TOM-deelneemster toename van sociale inclusie bemerkte (regel 83 tot 93). Vanaf regel 93 start de deelneemster het tweede paardeel. Het besef meer te kunnen schrijven kwam drie tot vier maanden geleden op school. De interviewer moedigt de deelneemster aan om verder te vertellen, met de continueerder ‘Ja’ (regel 94). Volgens de participant heeft dit niets te maken met taalmaatje (regel 95). De interviewer zoekt hier bevestiging voor in regel 96, ‘Nee?’. ‘Dat heeft niets met taalmaatje te maken, dat heeft met school te maken’, bevestigt de deelneemster in regel 97. In een post-expansie doet de onderzoeker een parafrase en vraagt hiervoor bevestiging , ‘Oke, dus eigenlijk zeg je dus inderdaad, dat je dus, je eigenlijk niet anders voelt na taalmaatje.’ (regel 98). De TOM-deelneemster bevestigt in regel 99. Het antwoord wordt geaccepteerd en de vraag-antwoordsequentie afgesloten. Later in het interview vraagt de onderzoeker, ‘Schrijf je weleens een kaartje?’ (regel 114). ‘Ja’, bevestigt de deelneemster, ‘voor mijn kinderen, maar dat gaat goed’ (regel 115). ‘Ja, precies’, zegt de interviewer gevolgd door de vraag of ze dat voor TOM ook al kon? De participant geeft toe dat dit niet zo is (regel 117). De interviewer zoekt nogmaals bevestiging, waarop de kwetsbare volwassene nogmaals affirmeert met ‘Nee’ (regel 118 en 119). De interviewer vermoedt dat dit

32 door TOM komt, wat zichtbaar is aan het woord ‘dus’ en zoekt hiervoor bevestiging (regel 120). De deelneemster bevestigt nu wel de invloed van TOM op haar verbeterde schrijfvaardigheden, ‘Ja… en door school.. alle twee’ (regel 121). In dit tekstfragment is een verandering in de waarneming van de deelneemster zichtbaar en ook sturing van de interviewer. Het is niet vast te stellen of de schrijfvaardigheid is verbeterd door school en/of TOM, maar dat is ook niet wat dit voorbeeld toont. Zichtbaar wordt hoe kameleontisch antwoorden van laaggeletterde volwassenen kunnen zijn binnen interviews en dat de invloed van de interviewer in de totstandkoming hiervan groot is.

Samengevat

Vijf typerende verschijnselen zijn op te merken binnen de interviews met laaggeletterden. Opvallend zijn lange stiltes, letterlijke herhalingen en het geven van korte-, onlogische- en tegenstrijdige antwoorden. Inzicht in deze verschijnselen verfijnt de gecategoriseerde onderzoeksresultaten. Door uitspraken binnen de context zichtbaar te maken kunnen waarnemingen van sociale insluiting van TOM-deelnemers genuanceerd worden. Binnen concepten zijn gradaties van uitspraken waarneembaar en de interviewer speelt een aanzienlijke rol in de totstandkoming van uitingen. Niet alle waarnemingen van sociale integratie zijn authentiek en aannemelijk. De leefsituatie waarin veel laaggeletterden zich bevinden speelt mogelijk een rol. Door weinig inzicht in en controle over hun eigen leven lijken enkele participanten moeite te ondervinden met het beantwoorden van interviewvragen op basis van deelname aan TOM. Een hoog verloop van maatschappelijk werkers, begeleiders en andere vrijwilligers zorgt ervoor dat zij moeilijk onderscheid weten te maken tussen hulp biedende instanties, bezoekers en vrijwilligers. Het interview met deelneemster DLN015 is hier een karakteristiek voorbeeld van. Ondanks verwoede pogingen van de interviewer om tot de deelnemer door te dringen, blijft de participant vragen beantwoorden op basis van haar vrijwilligerswerk in plaats van deelname aan TOM (regel 138 tot 143 en regel 226 tot 257). Een andere deelnemer geeft aan zoveel mensen over de vloer te hebben gehad dat hij geen enkel idee meer heeft wie waarvoor komt: “Ja, ik heb zoveel mensen gehad, dus op het laatste dan weet je dat niet meer.” DLN011 (regel 177). Ook DLN014 ervaart inspanning bij het identificeren van het taalmaatje en benoemt alle maatschappelijk werksters die van dienst zijn geweest: “Eerst heb ik Sjoukje gehad, euh toen Jacqueline gehad. Toen heb ik Wendy gehad. Toen van Wendy heb ik Wieke gehad. Wieke heb ik nog. Minke gehad.” (regel 210 en 211). De hulp van instanties, bezoekers en het taalmaatje lijkt voor sommige TOM-deelnemers moeilijk te onderscheiden en in hun belevingswereld met elkaar verweven.

33

5. Conclusie

In dit scriptieonderzoek is gezocht naar een antwoord op de hoofdvraag:

Wat is, in de beleving van de laaggeletterde volwassenen, de impact van TOM op hun leven (sociale inclusie) en wat zijn hierbij, volgens hen, belangrijke factoren geweest?

De ervaring van sociale insluiting na deelname aan het volwassenonderwijsprogramma TOM, zoals beschreven door de participanten binnen dit scriptieonderzoek, laat zowel overeenkomsten als verschillen zien. De concepten van sociale inclusie (Talentonwikkeling, Zelfontplooiing, Toename van sociale mobiliteit en Verbetering van sociale contacten) weerspiegelen het kwadrant zoals beschreven in de literatuurreview (Figuur 1. Activatie, Internalisatie, Participatie, Connectie). Waargenomen toename doet zich vooral voor op individueel niveau (Talentonwikkeling en Zelfontplooiing) en in mindere mate op collectief niveau (Toename van sociale mobiliteit en Verbetering van sociale contacten). De concepten kunnen gezien worden als een holistische interpretatie van waarnemingen van de laaggeletterde volwassenen en dragen bij aan de ontrafeling van het fenomeen sociale inclusie na deelname aan TOM. Het concept Talentonwikkeling, dat functionele bevrediging geeft en waarbij de toename van sociale insluiting gericht is op het individu, wordt door TOM-deelnemers ervaren als toename van persoonlijk leiderschap, betere beheersing van de Nederlandse taal en groei van zelfstandigheid. Zelfontplooiing, sociale integratie gericht op individueel niveau met emotionele voldoening, kan omschreven worden als versterking van het zelfbeeld, afname van onzekerheid over de Nederlandse taal en een sterker gevoel van verbinding met de sociale omgeving. Voor Toename van sociale mobiliteit geldt dat laaggeletterde volwassenen meer betrokken zijn bij hun leefomgeving en de maatschappij. Deze toename van sociale insluiting is gericht op de omgeving en geeft de deelnemer functioneel genoegen. Verbetering van sociale contacten, gericht op collectief niveau en emotionele bevrediging, kan omschreven worden als het ervaren van sterkere bestaande relaties, meer zekerheid in gesprekken en ontmoeten van nieuwe mensen.

Bijna alle TOM-deelnemers stelden zichzelf leerdoelen voor deelname aan het volwassenonderwijsprogramma. Zelfsturend leren is, in de beleving van de TOM-deelnemers, een belangrijk element uit de leeromgeving voor toename van sociale insluiting. Onderscheid doet zich voor tussen de concepten Talentontwikkeling en Zelfontplooiing, waarbij vooral intrinsieke motivatie tot leren zichtbaar is, en Toename van sociale mobiliteit en Verbetering van sociale contacten, waarbij motivatie vooral extrinsiek van aard is. Leeractiviteiten en -materialen, evenals ondersteuning door het taalmaatje, wordt door iets meer dan de helft van de participanten benoemd als bevorderlijk voor sociale inclusie. Leeractiviteiten en –materialen komen voor

34 binnen alle vier concepten. Ondersteuning van het taalmaatje verschilt tussen de concepten Talenontwikkeling en Zelfontplooiing, waarbij de ondersteuning vooral gericht is op het individu en het stimuleren van leren, en Toename van sociale mobiliteit en Verbetering van sociale contacten, waarbij de hulp van het taalmaatje gericht is op de omgeving en het stimuleren van transfer. Levensomstandigheden vormt de minst genoemde factor voor sociale insluiting. Toch wordt dit element nog door de helft van de kwetsbare deelnemers aangemerkt als bevorderlijk voor sociale insluiting. Ondersteuning door mensen uit de directe omgeving van de participant is hierbij belangrijk. De toename van inclusie binnen Talentonwikkeling kenmerkt zich voornamelijk door hulp bij praktische zaken in het dagelijks leven, terwijl binnen Zelfontplooiing de support vooral gericht is op het creëren van bewustwording van progressie van deelnemers. Aanmoediging gericht op het zelfstandig ondernemen van dingen komt vooral voor bij Toename van sociale mobiliteit en Verbetering van sociale contacten.

Naast de waarnemingen van sociale inclusie van TOM-deelnemers en de factoren die hierop, volgens hen, van invloed zijn geweest, worden ook verschillen tussen uitspraken binnen concepten zichtbaar, evenals de rol van de onderzoeker in de totstandkoming daarvan. Binnen de interviews doen zich typerende verschijnselen voor. Een aantal TOM-deelnemers ondervindt moeite met het beantwoorden van interviewvragen. Vijf veel voorkomende kenmerken zijn lange stiltes, letterlijke herhalingen en korte-, onlogische- en tegenstrijdige antwoorden. Een aantal TOM-deelnemers lijkt weinig inzicht in en controle over het eigen leven te hebben. Anderen ondervinden moeite met Nederlands als tweede taal. Dit zijn mogelijke oorzaken voor de moeilijkheden die zij ondervinden met het beantwoorden van interviewvragen. Deze inzichten zijn belangrijk, Het nuanceert de onderzoeksresultaten en laat diversiteit zien in aannemelijkheid en authenticiteit van de uitspraken.