• No results found

De bouw van de Nederlandse zin. Beschrijving en voorstel tot beregeling

1. Verdeling van de zinsdelen over de zinsstukken. (3) Het eerste zinsstuk in de mededelende hoofdzin

1.2. Het tweede zinsstuk

1.2.1. Het substantivische subjekt

1.2.1.1. Tegenover pronominale objekten

‘Normaal’ staat in het AN het onderwerp (substantiefgroep, onbepaald

voornaamwoord of een ander voornaamwoord verzwaard met zelf, alleen, e.d.) in het 3e zst., behalve als de zin een bepaald pronomen of er (d.w.z. een of meer van de woorden die de facto van het 2e zst. deel uitmaken) bevat. In dat geval gaat het subjekt meestal aan al die ‘kleine woorden’ vooraf. Dat impliceert dat E. Nieuwborg (1968) met zijn nogal ruime opvatting over de grammatikaliteit van konstrukties met het subjekt in het 3e zst. niet het AN, maar een (door het Duits beïnvloed?) idiolekt beschrijft (blz. 113-116). In mijn eigen materiaal komen amper 19 subjekten in het 3e zst. (op een totaal van 151 in aanmerking komende konstrukties). Tot een heel andere verhouding komt Nieuwborg, die blijkens zijn tabel X (blz. 216) 18 van de 46 substantieven als subjekt in kombinatie met een persoonlijk voornaamwoord (direkt objekt) in het 3e zst. vond.

Uit dezelfde tabel blijkt dat het onbepaalde substantief veel vaker in het 3e zst. geplaatst wordt dan het bepaalde. Dat laatste blijkt op basis van mijn eigen materiaal wel te kloppen. In tabel 2 worden onderscheiden:

1. de aard van het subjekt (bepaalde - onbep. subst. gr. - onbep. voornaamwoord) 2. aard en funktie van het voornaamwoord dat deel uitmaakt van het 2e zst.

(persoonlijk, aanwijzend vnw. als enig pronominaal objekt, resp. als tweede objekt); daarbij worden apart de gevallen opgeteld met het enige objekt in passieve zinnen (dat dus het 2e objekt in een aktieve zin zou vormen):

Tabel 2

subjekt onbep. vnw.

subjekt onbep. subst. subjekt bep. subst.

3e zst. 2e zst. 3e zst. 2e zst. 3e zst. 2e zst. 3 9 8 11 5 83 1e O pers. vnw. -4 -(+1) --(+2) 18(+1) 2e O -1 -5 1e O aanw. vnw. -2e O

De cijfers van tabel 2 zijn te klein om voor verdere interpretatie in aanmerking te komen. Een duidelijker beeld van het probleem krijgen wij met een opsomming van de voorbeelden met het subjekt in het 3e zst.:

a. Bepaalde substantiefgroep als subjekt

Doch al doortastend... ontzonk mij de moed (GB 13) (5)

(6) En opnieuw beving hem het verlangen... (ID 20) (7) Toch bekroop mij de twijfel (JV 44)

(8) ... en opeens overstroomde haar de werkelijkheid (WR 24) (9) Doch toen... werd haar het leven in Wenen zo zuur gemaakt dat...

(DV 34)

(10) ... dat naast de beproeving... hem nu ook nog de last werd opgelegd van... (FB 12)

(11) Hoe hard ons de vele onrechtvaardigheden ook vielen (MH 18) b. Onbepaalde substantiefgroep als subjekt

Maar in de eerste straten trof me een dodelijke leegte (AB 13) (12)

(13) Er restte me maar één gedragslijn en geen andere (AB 16) (14) Bij de omlijning van het onderwerp staat mij echter cultuur als

levensstijl voor ogen (PB 12)

(15) En toch staan ons in de geschiedschrijving middelen ten dienst om... (PB 20)

(16) ... een aanleg waarvan ons slechts voorbeelden bekend zijn uit Zwitserland en Duitsland (RM 23)

(17) ... waarvan ons nog slechts een restant van de kruisgang rest (RM 24)

(18) ..., dat mij als oude vriend van de baas bovendien een kroniek werd toevertrouwd (HL 10)

(19) ... waarin hen op enorme afstanden kennissen toewuifden (SV 20)

(20) Toen ik... vielen me twee dingen onmiddellijk op (JV 7) c. Onbepaald pronomen als subjekt

... en als haar iets niet aanstaat... (AD 13) (21)

(22) En gesteld dat haar iets overkomt (H 10) (23) Plotseling schiet haar iets te binnen (PH 17)

In het volgende laten wij de passieve zinnen terzijde, vanwege de speciale relatie tussen passief subjekt en (indirekt) objekt. Het valt dan op dat er heel weinig zinnen zijn waarbij de omgekeerde schikking (met het subjekt in het 2e zst.) evengoed (of beter) klinkt als de aangeboden volgorde. Voor mijn taalgevoel is dat enkel het geval in (11), (19), (20)(22)

en (21); mogelijk maar weinig fraai komt mij het alternatief voor bij de overige zinnen met een bepaald subjekt.

Een heel interessante vaststelling is dat overigens volledig parallelle zinnen, maar dan met een gerealiseerd 4e zst. (zoals dat in de aangeboden zin (11) het geval is) het onderwerp heel gemakkelijk in het 2e zst. kunnen hebben; vgl. b.v. met (5):

(24) a. Doch toen de moed mij ontzonk...

b. Doch misschien zal de moed mij ontzinken.

Een eerste vaststelling is dus dat aanwezigheid van een 4e zst. het onderwerp naar het 2e zst. drijft; niet alleen de bepaalde substantiefgroep als onderwerp trouwens, want een zin als (12), die erg stroef klinkt met het subjekt in het 2e zst. heeft naast zich het heel aannemelijke

(25) Maar in de eerste straten heeft een dodelijke leegte me al meer dan eens getroffen.

Waarschijnlijk hangt dit verschijnsel samen met de ritmische struktuur van de zin: het achteraangeplaatste subjekt trekt het zinsaksent op zich; bij realisatie van een vierde zinsstuk (dat eveneens sterk emfatisch is) komen zo twee zwaar geaksentueerde zinsdelen vlak bij elkaar te staan, wat kennelijk geen ideaal intonatieschema oplevert.

Natuurlijk volstaat die vaststelling geenszins als verklaring voor achteraanplaatsing van het subjekt: de meeste geciteerde zinnen met een onbepaalde nominale groep als subjekt hebben een vierde zinsstuk, wat niet belet dat het subjekt ondenkbaar is in het tweede zinsstuk. De oorzaak van achteraanplaatsing ligt dieper, en houdt waarschijnlijk verband met het verschijnsel dat vergroting van introducerende kracht t.o.v. het subjekt gepaard gaat met vermeerdering van de beschrijvende kracht t.o.v. het objekt(23)

. Daardoor wordt de ‘normale’ relatie tussen subjekt (= aktief t.o.v. het ervaringsgeheel) en objekt (= passief t.o.v. het ervaringsgeheel) in zekere zin, soms zelfs radikaal, gewijzigd, wat zich op zijn beurt uit in de omkering van de ‘normale’ volgorderegel. Het hier beschreven verschijnsel betekent dus een overwinning van het psychologisch taalgevoel op de logische taalstruktuur.

Een gevolg van dat alles is dat de hier besproken oppervlaktestruktuur het meest voorkomt bij verba met volledige betrokkenheid van het subjekt, waarbij het objekt geen beschrijvende kracht heeft t.o.v. het subjekt(24)

. De volgorde met subjekt achteraan treedt uitzonderlijk ook op bij andere werkwoorden met geringe bepalende kracht van het objekt t.o.v. het subjekt, maar veronderstelt dan wel een absolutering van de betrokkenheid van het subjekt: illustratief is wat ik n.a.v. werkwoorden als de verba sentiendi gezegd heb in een vorige publikatie (1974, blz. 136-138): in zinnen als (26) en (27) wordt het (onbepaalde) subjekt normaal in het 3e zst. geplaatst:

(26) Als 'm ook maar iemand gezien heeft is de hele zaak om zeep (27) Er had 'm daar vast geen mens herkend

Grotere situatiebepalende kracht van het subjekt (en dus grotere prominentie) maakt die woordvolgorde in het Nederlands onmogelijk; vgl. met bepaalde substantiefgroepen als subjekt:

(28) Als Jan 'm daar gezien heeft is de hele zaak om zeep (29) Maar herkend hebben die mensen 'm vast niet.