• No results found

Tabel 1. Aantal eenheden en oppervlakte gekarteerd als Regionaal Belangrijk Biotoop dotterbloemgrasland (RBB-Hc) binnen Vlaanderen en binnen percelen eigendom van ANB (Afd. Natuur). Voor percelen in eigendom wordt de totale oppervlakte van de percelen in eigendom, de oppervlakte van percelen waarbinnen RBB-Hc werd gedetecteerd, alsook een inschatting van de werkelijke oppervlakte van het doeltype dat gekarteerd werd voor de BWK (een inschatting van de proportie zuiver RBB-Hc is opgegeven in GIS-lagen). ... 11 Tabel 2. Fase waarin een grasland zich kan bevinden in termen van botanisch beheer. ... 17 Tabel 3. Multisoortenlijst voor dotterbloemgraslanden (GNdb). De soorten staan ingedeeld

per soortgroep met telkens de Rode-Lijst status (RL; MNB: momenteel niet bedreigd, A: achteruitgaand, K: kwetsbaar, B: bedreigd) en hoe typisch de soort voor het

natuurdoeltype is. Vervolgens een aanduiding in rood welke soorten op te volgen zijn per ecoregio (D: Duinen, P: Polders, ZZL: Zand-Zandleemstreek, K: Kempen, L: Leemstreek, M: maasvallei; X = natuurdoeltype niet verwacht in deze ecoregio ), De laatste rij geeft het totaal aantal op te volgen soorten per ecoregio... 23 Tabel 4. Indicatiekenmerken voor iedere soort uit de multisoortenreeks voor

dotterbloemgrasland (GNdb) staan aangevinkt met een “v”. Positieve of negatieve effecten van beheeraspecten of milieudrukken op de aanwezigheid van een soort worden aangeduid met een + of -. ... 24 Tabel 5. Overzicht van de verschillende indicaties die gedragen worden door de soorten uit

de multisoortenreeks voor dotterbloemgrasland (GNdb) met per Ecoregio (KE: Kempen, LE: Leemstreek, PO:Polders, ZL: Zand-Zandleemstreek) het maximum aantal

indicatorsoorten per thema. ... 34 Tabel 6. Optimum Ellenbergindicatiegetallen (Hennekens et al. 2001; berekend a.h.v.

SynBioSys voor kensoorten met trouw > 20 en presentie > 30. Waarden tussen haakjes slaan op een tweede lager optimum indien multimodale indicatiecurven werden

waargenomen) en bandbreedtes voor het doeltype Dotterbloemhooiland (Melman et al. 2005). Voor maaien kon geen optimum worden berekend en bandbreedte voor zout waren niet opgegeven. ... 35 Tabel 7. Beoordelingscriteria voor RBB-Hc (Heutz & Paelinckx 2005) ... 37 Tabel 8. Spreiding van beheereenheden over ecoregio’s en provincies met aanduiding van de

proefvlakcode (PV-code), de oppervlakte van de beheereenheid en bemonsterde

oppervlakte (opp PV) en % in ha. ... 39 Tabel 9. Verdeling van hoofdbeheervormen over de 13 proefvlakken met natuurdoeltype

dotterbloemgrasland (GNdb) voor beheermonitoring 2006... 40 Tabel 10. Per proefvlak de gekarteerde relevante structurele en neventypen behorend tot de dotterbloemgraslandcontext en de totale variatie aan waargenomen typen. ... 43 Tabel 11. Proporties van gekarteerde natuurtypen ingedeeld naar doeltype, neventype

structureel type of ander type. ... 45 Tabel 12. Waargenomen pioniersvegetaties. ... 46 Tabel 13. Waargenomen structuurelementen die mogelijk duiden op verzuring of eutrofiëring en hun proportioneel aandeel binnen de proefvlakken. ... 46 Tabel 14. Per proefvlak de waargenomen vegetatiestructuur op de aangegeven datum, het

patroon van de vegetatieplekken en de vegetatiedichtheid. ... 47 Tabel 15. Beoordeling van de vegetatiestructuur per proefvlak op basis van de bloemindexen uit Tabel 41. De proefvlakken staan gesorteerd van meest bloemenrijk aspect naar meest grasachtig aspect volgens de bloemenindex op basis van soortenrijkdom (BI-soorten), bedekking (BI-bedekking) en de combinatie van beide indexen door vermenigvuldiging. Proefvlakken die extreme verschillen tussen beide indexen vertonen staan in vet

weergegeven (toelichting zie tekst). ... 49 Tabel 16. Waargenomen reliëf en microreliëf per proefvlak. ... 50 Tabel 17. Omzetting van omliggend landgebruik naar een numerieke score. ... 51 Tabel 18. Per proefvlak het totaal aantal plantensoorten waargenomen in PQ’s (FLORA (PQ),

(mean PQ), het totaal aantal soorten binnen het proefvlak (FLORA (PV)) en het aantal waargenomen RodeLijst soorten per proefvlak (RL)...52 Tabel 19. Resultaten syntaxonomische identificatie van proefvlakdekkende

vegetatieopnamen (met Tansley bedekkingschaal). Per proefvlak het meest waarschijnlijke vegetatietype waartoe de opname behoort; bij mengsituaties staan er meerdere

oplossingen aangegegeven. Identificaties behorend tot het doeltype dotterbloemverbond en/of mengvormen (DoelAssociatie = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01 want die wordt in de Vlaamse natuurtypologie als een apart natuurtype beschouwd), staan aangeduid in het groen...56 Tabel 20. Resultaten syntaxonomische identificatie van vegetatieopnamen in permanente

kwadraten (met Londo-bedekkingschaal). Per PQ-opname worden de verschillende syntaxa of vegetaties weergegeven die uit de analyse naar voren komen als meest waarschijnlijk vegetatietype. Identificaties behorend tot het doeltype dotterbloemverbond

(DoelAssociatieCode = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01 want die wordt in de Vlaamse natuurtypologie als een apart natuurtype beschouwd), staan aangeduid in het groen. Ook wordt aangegeven waartoe de PQ diende; hetzij voor het opvolgen van bronpopulaties met lokaal goed ontwikkelde voorbeelden voor het doeltype, hetzij een homogene vegetatie voor een weerspiegeling van de uitgangsituatie, of voor het opvolgen van een ander vegetatietype dan het doeltype, waardevol voor het lokale beheer...57 Tabel 21. Overzicht van vegetatietype-identificaties voor dotterbloemverbonden in

vlakdekkende opnames en opnames binnen PQ’s. Per opname wordt weergegeven of een zuiver dotterbloemverbond, een mengtype, of al dan niet een indicatie of dus potentie voor het doeltype werd aangetroffen. (nvt = niet van toepassing)...59 Tabel 22. Overzicht van de waargenomen algemene biodiversiteit fauna, het aantal

soortgroepen en RodeLijst faunasoorten per proefvlak...61 Tabel 23. Overzicht van het aantal waargenomen multisoorten en de overeenkomende

multisoortenscore per proefvlak (details zie Tabel 24) ...62 Tabel 24. Waargenomen multisoorten dotterbloemgrasland (GNdb; Calthion) per gemonitord proefvlak. Multisoorten die niet meetellen voor de evaluatie binnen een bepaalde ecoregio zijn aangeduid met “X”. Ingekleurde cellen met “ja” betekent dat de soort present is. Niet ingekleurd cellen met “(ja)” geeft aan dat een voor deze ecoregio niet-meetellende soort wel werd waargenomen. (+) betekent dat de soort waargenomen werd in andere

proefvlakken binnen het gebied. ...63 Tabel 25. Overzicht van de verschillende kenmerken en deelindicaties per proefvlak die

gedragen worden door de in 2006 waargenomen soorten uit de multisoortenreeks voor dotterbloemgrasland met per proefvlak, het aantal waargenomen indicatorsoorten en het Ecoregio-afhankelijk maximum aantal te verwachten indicatorsoorten per kenmerk. De basisscore geeft de proportie aan van proefvlakken met aanwezigheid van indicatieve soorten. De globale score middelt het aantal waargenomen indicatieve soorten uit over ecoregio’s heen. Waar relevant, worden negatieve indicaties weergegeven met een minteken en positieve met een plusteken (“1+” = soort reageert positief; “1-“ : soort reageert negatief), en ook zo in rekening gebracht bij de scoreberekeningen. ...66 Tabel 26. Verdeling van bodemtextuurklassen over de bemonsterde oppervlakte ...68 Tabel 27. Verdeling van drainageklassen over de bemonsterde oppervlakte. Veen en

poelgronden werden onder zeer nat geklasseerd. Voor overdekte pleistocene gronden zijn geen drainageklassen beschikbaar. ...69 Tabel 28. Aanwezigheid kwelindicaties in de onderzochte proefvlakken. ...70 Tabel 29. Gewogen gemiddelde van de Ellenbergwaarden met standaard deviatie en range

van de proefvlakken met doeltype dotterbloemgrasland. Vervolgens de interpretatie van de gemiddelde waarde en een beoordeling volgens criteria in Tabel 6, waarbij zeer goed = gemiddelde ligt rond de optimumwaarde +/- 0.5 en de waargenomen range binnen de bandbreedte; goed = buiten optimum +/- 0.5 maar met de range binnen de bandbreedte;

Tabel 31. Omzetting van kwalitatieve Ellenbergwaarden per proefvlak in Tabel 30, naar één enkele kwantitatieve “Ellenbergscore” die een samenvattende beoordeling geeft per indicatie. Hierbij werd de score in Tabel 30 omgezet op de volgende wijze: zeer goed (groen) = 1; goed (lichtgroen) = 0.5; slecht (oranje) = 0, en vervolgens uitgemiddeld over de proefvlakken. De score varieert op die manier tussen 0 en 1. ... 72 Tabel 32. Globale beoordeling op basis van de deelcriteria uit Tabel 53 in bijlage. Beoordeling

deelcriteria met G = goed, V = voldoende en O =onvoldoende. De meest negatieve score voor een deelcriterium weegt door bij de globale score per kenmerk: A = goed; B = voldoende; C = onvoldoende ... 74 Tabel 33. Overzicht resultaten van Spearmann rangcorrelaties tussen de multisoortenscore

versus biodiversiteit fauna, proportie waargenomen fauna aandachtsoorten (%A Fauna), Biodiversiteit flora, kenmerkendheid- (Kenm) en trouwheidscores (Trouw), afstandsmaten voor de doelbereiking van de flora op proefvlakniveau, oppervlakte proefvlak (opp PV), gekarteerde oppervlakte in ha van doeltype (opp GNdb), proportionele doelbereiking qua opprvlakte aan natuurdoeltype binnen proefvlakken (% opp doeltype), structuurvariatie (struct: aantal gekarteerde elementen), beheerduur in aantal jaren, Ellenbergscores voor vochtigheid, zuurgraad, stikfstofgetal, licht en maairegime (beoordeling volgens Tabel 30). Significante correlaties staan vetgedrukt. ... 79 Tabel 34. Samenvattende tabel met alle “distance-to-target”scores. Deze werden voor de

vergelijkbaarheid gestandaardiseerd tussen 0 en 1. Het gemiddelde van deze deelscores levert een globale score die de algemene toestand van de onderzochte

dotterbloemgraslanden samenvat en beschrijft in één enkel cijfer... 83 Tabel 35. Overzicht van overige kenmerken buiten “distance-to-target” scores die de globale

toestand van dotterbloemgrasland beschrijven op basis van de resultaten uit de

beheermonitoring van 2006. Achtereenvolgens worden weergegeven de totaal beschouwde oppervlakte, het aantal replica’s, de gewogen gemiddelden van de oppervlakte van

beheereenheden, proefvlakken, de bloemenindex gebaseerd op aantal soorten en op relatieve bedekking, het gemiddeld aantal neventypen (successietypen van het doeltype), de structuurvariatie gebaseerd op het aantal gekarteerde structuurelementen, de

gemiddelde biodiversiteit aan flora en fauna en RodeLijst soorten... 84 Tabel 36. Overzicht van de meest relevante uitkomsten per proefvlak. Voor structurele

aspecten worden het aantal gekarteerde structurele typen en de proportie oppervlakte gekarteerd als doeltype. Voor de vegetatiestructuur bekijken we de bloemenindex op basis van soorten (BI1) en op basis van de bedekking (BI2); lagere scores indiceren

kruidenrijkere vegetaties. Voor de vegetatieontwikkeling bekijken we de kwaliteit van de uitgangsituatie bepaald op basis van de identificatie a.h.v. Associa en de kenmerkendheid (Kenm) en trouwheidscores (Trouw). Voor een evaluatie van de fauna tellen de

multisoortenscores (MS). Bij een meer gebiedsgerichte evaluatie kan het ontbreken van sommige multisoorten gerelativeerd worden op basis van de lokale doelstellingen en mogelijkheden; in dergelijke gevallen wordt een aangepaste multisoortenscore weergegeven tussen haakjes. Voor de abiotiek bekijken we de beoordeling van de Ellenbergwaarden voor het lichtgetal, vochtigheid, zuurtegraad, voedselrijkdom en maairegime. Tenslotte volgt nog de beoordeling volgens de IHD-criteria voor RBB-Hc. Scores hoger dan gemiddeld of die een goede beoordeling anduiden, staan in het vet weergegeven. ... 85 Tabel 37. Kenmerkendheidsindex per flora-kensoort voor dotterbloemgrasland (GNdb)

gesorteerd volgens bijdrage per kensoort. De kenmerkendheid is de vermenigvuldiging van trouwgraad (van presentie) met de presentiegraad (cfr. Vegetatie van Nederland) en vervolgens gestandaardiseerd ten opzichte van de totaallijst met kensoorten (totaalsom kenmerkendheidsindexen kensoorten GNdb = 1). Ecoregio’s: KE: Kempen; LE:

Leemstreek; PO: Polders; ZL: Zand-Zandleemstreek. Dotterbloemgrasland is niet relevant voor Duinen of Maasvallei. Er werd gecorrigeerd voor exoten (vb. Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en Amerikaans krentenboompje werden geweerd uit de indexberekening). Soorten die minder bijdragen dan 0.001 worden niet getoond. ... 113 Tabel 38. Ecoregiospecifieke trouwheidsindex per flora-kensoort voor dotterbloemgrasland

(GNdb). De trouwheid is de vermenigvuldiging van trouwgraad (van presentie; cfr. Vegetatie van Nederland) met de proportie van voorkomen in uurhokken

per ecoregio om aldus te corrigeren voor regionale verschillen in voorkomen van kensoorten. Iedere bekomen waarde werd gestandaardiseerd ten opzichte van de totaallijst van kensoorten (totaalsom trouwheidsindexen kensoorten GNdb = 1). Ecoregio’s: KE: Kempen; LE: Leemstreek; PO: Polders; ZL: Zand-Zandleemstreek.

Dotterbloemgrasland is niet relevant voor Duinen of Maasvallei. Er werd gecorrigeerd voor exoten (vb. Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik en Amerikaans krentenboompje werden geweerd uit de indexberekening). Soorten met trouwheidsindex < 0.01 voor alle ecoregio’s worden niet getoond. ... 116 Tabel 39. Overzicht vegetatietypen A. tot F. en overgangsituaties behorend tot het

dotterbloemgrasland met beknopt overzicht van typerende soorten, het areaal van huidig voorkomen, opmerkingen over ontwikkelingsvoorwaarden en traditioneel

(instandhoudings)beheer. (naar Zwaenepoel et al. 2002) ... 130 Tabel 40. Overzicht van het toegepaste beheer binnen de geselecteerde uniforme

beheereenheden voor het natuurdoeltype dotterbloemgrasland (GNdb) beheermonitoring 2006. ... 137 Tabel 41. Per proefvlak de datum van opname, een inschatting van de fase volgens

botanisch beheer, de bedekking van grasachtigen en kruiden, de variatie in

vegetatiehoogte en bloemenindex op basis van soorten aantal (BI spp) en een relatieve bedekkingsmaat (BI bedekking). ... 138 Tabel 42. Per proefvak de natuurtypen en het landgebruik van het omliggende landschap.

... 139 Tabel 43. Per proefvlak de gekarteerde natuurtype-elementen, hun oppervlakte, proportie

per proefvlak en aantal... 141 Tabel 44. Per proefvlak de kenmerkendheidscores voor dotterbloemgrasland. Een eerste

score is gebaseerd op vlakdekkende vegetatieopnames (PV- kenmerkendheidscore), de tweede toont de gemiddelde score gebaseerd op opnames uit PQ’s (zie tabel XX in Bijlage voor de scores per PQ) ... 143 Tabel 45. Kenmerkendheidscores voor dotterbloemgrasland per PQ, met proefvlakcode

(PV-code), code permanent kwadraat (PQ-code )... 143 Tabel 46. Per proefvlak de trouwheidscores voor dotterbloemgrasland. Een eerste score is

gebaseerd op vlakdekkende vegetatieopnames (PV-trouwheidscore), de tweede toont de gemiddelde score gebaseerd op opnames uit PQ’s (zie tabel XX in Bijlage voor de scores per PQ) ... 144 Tabel 47. Trouwheidscores voor dotterbloemgrasland per PQ, met proefvlakcode (PV-code),

code permanent kwadraat (PQ-code ) ... 144 Tabel 48. Resultaten syntaxonomische identificatie van proefvlakdekkende

vegetatieopnamen (met Tansley bedekkingschaal). Per proefvlak de verschillende syntaxa of vegetaties die uit de analyse naar voren komen met per taxon de indexwaarde,

normalised likelyhood, incompleteness en weirdness. Het meest waarschijnlijke

vegetatietype waartoe de opname behoort staat aangeduid in cursief met een asterix (bij mengsituaties staan er meerdere oplossingen in cursief). Identificaties behorend tot het doeltype (DoelAssociatieCode = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01), maar die niet als beste oplossing naar voren komen, staan aangeduid in vet. In het groen, vet én cursief staan resultaten waarvoor dotterbloemverbond als beste oplossing voor de

betreffende opname uit de bus komt. ... 145 Tabel 49. Resultaten syntaxonomische identificatie van vegetatieopnamen in permanente

kwadraten (met Londo-bedekkingschaal). Per PQ-opname worden de verschillende syntaxa of vegetaties weergegeven die uit de analyse komen, met per taxon de indexwaarde, normalised likelyhood, incompleteness en weirdness. Het meest waarschijnlijke

vegetatietype waartoe de opname behoort staat aangeduid in cursief met een asterix (bij mengsituaties staan er meerdere oplossingen in cursief). Identificaties behorend tot het doeltype (DoelAssociatieCode = 16AB, behalve de Veldrus-associatie 16AB01), maar die

proefvlak en gemiddelde met standaarddeviatie per soortgroep. Bij de bemonstering lag de nadruk (buiten soorten op multisoortenlijsten) vooral op vogels, amfibieën, dagvlinders, libellen & waterjuffers, lieveheersbeestjes, en sprinkhanen & krekels, hoewel ook de op het terrein herkenbare soorten van de andere weergegeven diergroepen werden genoteerd indien aangetroffen. De totaal waargenomen biodiversiteit per proefvlak staat

weergegeven in de laatste kolom. Bij vogels wordt er onderscheid gemaakt tussen soorten waargenomen rond het telpunt (zowel buiten als binnen het proefvlak, maar steeds binnen een straal van 200m), vogelsoorten alleen binnen het proefvlak en bijkomend

waargenomen soorten tijdens andere veldwaarnemingen. ... 169 Tabel 51. Waargenomen multisoorten dotterbloemgrasland (GNdb; Calthion) op

gebiedniveau. Multisoorten die niet meetellen voor de evaluatie binnen een bepaalde ecoregio zijn aangeduid met “X”. Ingekleurde cellen met “ja” betekent dat de soort present is. Niet ingekleurd cellen met “(ja)” geeft aan dat een voor deze ecoregio niet-meetellende soort wel werd waargenomen. Let op, in deze tabel worden waargenomen multisoorten voor dotterbloemgrasland gevonden in proefvlakken met een ander natuurdoeltype

meegeteld. ... 170 Tabel 52. Spreiding over provincies en reservaten van de oppervlakte van geselecteerde

beheereenheden (BE) en hierbinnen aangeduide proefvlakken (PV; deze zijn < 2ha volgens het protocol beheermonitoring) voor beheermonitoring 2006. “Code” is de in

beheermonitoring gebruikte proefvlakcode en OP staat voor de originele

perceelsaanduiding. Voor de PV wordt het bodemtype en de respectievelijke oppervlakten per PV weergegeven. ... 171 Tabel 53. Beoordelingscriteria van Natura2000 habitats, dotterbloemgrasland “RBB-Hc”

(Heutz & Paelinckx 2005) toegepast op de proefvlakken beheermonitoring 2006.

Beoordeling deelcriteria met G = goed, V = voldoende en S = onvoldoende... 173 Tabel 54. Overzicht van gebruikte variabelen voor Spearmann rangcorrelaties. Proefvlakcode

(PV), multisoortenscore (MS), Biodiversiteit fauna, proportie waargenomen fauna

aandachtsoorten (%A), Biodiversiteit flora, kenmerkendheid- (Kenm) en trouwheidscores (Trouw) op proefvlakniveau, de graslandfase (F), oppervlakte proefvlak (opp PV), proportie doelbereiking natuurdoeltype binnen proefvlak (% opp doeltype), gekarteerde oppervlakte in ha van doeltype (opp GNdb), structuurvariatie (S: aantal gekarteerde elementen), score voor omliggend landgebruik (L), beheerduur in aantal jaren. ... 174 Tabel 55. Correlatietest kenmerkendheidscore: overzicht resultaten van Spearmann

rangcorrelaties tussen kenmerkendheidscore versus de bloemenidex (BI), biodiversiteit fauna, biodiversiteit flora, trouwheidscores (Trouw) op proefvlakniveau, oppervlakte proefvlak (opp PV), proportie doelbereiking natuurdoeltype binnen proefvlak (% opp doeltype), gekarteerde oppervlakte in ha van doeltype (opp GNdb), score voor

landgebruik, beheerduur in aantal jaren, Ellenbergscores voor vochtigheid, zuurgraad, stikfstofgetal, licht en maairegime (beoordeling volgens Tabel 30). Significante correlaties staan in vet, bijna significante trends in vet-cursief. ... 175 Tabel 56. Correlatietest trouwheidscore: overzicht resultaten van Spearmann rangcorrelaties tussen trouwheidscore versus de bloemenidex (BI), biodiversiteit fauna, biodiversiteit flora, oppervlakte proefvlak (opp PV), proportie doelbereiking natuurdoeltype binnen proefvlak (% opp doeltype), gekarteerde oppervlakte in ha van doeltype (opp GNdb), score voor landgebruik, beheerduur in aantal jaren, Ellenbergscores voor vochtigheid, zuurgraad, stikfstofgetal, licht en maairegime (beoordeling volgens Tabel 30). Significante correlaties staan in vet, bijna significante trends in vet-cursief. ... 176 Tabel 57. Correlatietesten met biodiversiteit. Overzicht resultaten van Spearmann

rangcorrelaties tussen de biodiversiteit fauna en biodiversiteit flora, en combinaties met relevante variabelen zoals oppervlakte proefvlak (opp PV), structuurvariatie (struct: aantal gekarteerde elementen) en beheerduur in aantal jaren. ... 176